sensor Lancia Thema 2014 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2014Pages: 380, PDF Size: 3.73 MB
Page 261 of 380

Een functie van het ASR-systeem,
Brake Lock Differential (BLD), be-
perkt de wielspin van een aangedre-
ven as. Als één wiel van een aangedre-
ven as sneller draait dan het andere,
wordt het doorslippende wiel afge-
remd. Hierdoor kan er meer motor-
koppel naar het niet-doorslippende
wiel gaan. Deze functie blijft ook ac-
tief als ASR en ESP in de modus "Ge-
deeltelijk uit" staan. Raadpleeg
"Elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP)" in dit hoofdstuk voor meer
informatie.
REMASSISTENT (BAS)
Dit systeem vormt een aanvulling op
het ABS-systeem en optimaliseert de
remwerking van de auto bij een nood-
stop. Het systeem herkent een nood-
stop aan de hand van de snelheid en
kracht waarmee het rempedaal wordt
ingetrapt en optimaliseert de remdruk
dienovereenkomstig. Dit draagt bij
aan een verkorting van de remweg.
Wanneer u het rempedaal zeer snel
intrapt, is de assistentie van het BAS-
systeem optimaal. Om de voordelen
van dit systeem optimaal te benutten,moet u het rempedaal tijdens de
noodstop ononderbroken intrappen.
Verminder de druk op het rempedaal
niet, tenzij u niet langer hoeft te rem-
men. Zodra u het rempedaal loslaat,
wordt het BAS-systeem uitgescha-
keld.
WAARSCHUWING!
Met het BAS-systeem wordt niet
voorkomen dat de auto onderwor-
pen blijft aan de wetten van de na-
tuur en het systeem zorgt evenmin
voor meer grip op het wegdek. BAS
kan geen ongelukken voorkomen,
zeker geen ongelukken die worden
veroorzaakt door te hoge snelheden
in bochten, het rijden op zeer glad
wegdek, of aquaplaning. Gebruik
de mogelijkheden van een auto met
BAS nooit op een roekeloze of risi-
covolle wijze die de veiligheid van
de bestuurder of anderen in gevaar
brengt.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM
(ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaar-
heid en stabiliteit van de auto onder
diverse rijomstandigheden. Het ESP-
systeem corrigeert overstuur en on-
derstuur door remkracht uit te oefe-
nen op het juiste wiel. Ook kan het
systeem het motorvermogen vermin-
deren om te helpen overstuur of on-
derstuur tegen te gaan en de auto in
de juiste koers te houden.
ESP maakt gebruik van sensoren om
de richting te bepalen waarin de be-
stuurder de auto stuurt en vergelijkt
deze met de werkelijke koers van de
auto. Als de werkelijke koers afwijkt
van de gewenste koers, remt het ESP-
systeem het juiste wiel af om onder- of
overstuur tegen te gaan.
Overstuur: de auto draait meer dan
correct is voor de stand van het
stuur.
Onderstuur: de auto draait minder dan correct is voor de stand van het
stuur.
255
Page 276 of 380

gaat branden, dient u de desbetreffende
band(en) te vullen met lucht, tot de
waarde die in op de sticker vermeld
staat. Het systeem wordt dan automa-
tisch bijgewerkt en het bandenspan-
ningslampje gaat uit zodra het systeem
de juiste bandenspanning registreert.
Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20
minuten met een snelheid hoger dan
24 km/u moet rijden, voordat het ban-
denspanningscontrolesysteem deze in-
formatie ontvangt.
Op de sticker in uw auto staat bijvoor-
beeld een aanbevolen bandenspanning
van 2,1 bar (koude banden, langer dan
drie uur niet gereden). Als de omge-
vingstemperatuur 20 °C is en de geme-
ten bandenspanning is 1,9 bar, neemt
de bandenspanning bij een tempera-
tuurdaling tot -7 °C af tot ongeveer 1,6
bar. Deze bandenspanning is voldoende
laag om bandenspanningslampje te la-
ten branden. Tijdens het rijden kan de
bandenspanning toenemen tot onge-
veer 1,9 bar, maar blijft het banden-
spanningslampje nog steeds branden.
In deze situatie dooft het bandenspan-
ningslampje pas als de banden op de
aanbevolen spanning zijn gebracht.LET OP!
Het bandenspanningscontrolesys-
teem is geoptimaliseerd voor de ori-
ginele banden en wielen. De TPM-
spanningswaarden zijn vastgesteld
voor de op uw auto gemonteerde
bandenmaat. Het gebruik van ver-
vangende onderdelen met een an-
dere maat, type en/of stijl kan lei-
den tot een ongewenste werking van
het systeem of schade aan de senso-
ren. Door het gebruik van niet-
originele wielen kunnen de sensoren
beschadigd raken. Het wordt aan-
bevolen geen niet-originele banden-
afdichtingsmiddelen of balansge-
wichtjes te gebruiken als uw auto is
uitgerust met een bandenspan-
ningscontrolesysteem (TPMS), om-
dat dit schade aan de sensoren kan
veroorzaken. Als een niet-origineel
bandenafdichtingsmiddel is ge-
bruikt dat niet gelijkwaardig is met
het originele TIREFIT-
bandenafdichtingsmiddel, moet u
de auto naar een erkende dealer
brengen om de sensorfunctie te la-
ten controleren.
(Vervolgd)
LET OP!(Vervolgd)
Plaats na het controleren of aan-
passen van de bandenspanning al-
tijd de ventieldop terug. Hierdoor
voorkomt u dat de TPM-sensor be-
schadigd raakt door binnendrin-
gend vocht of vuil in het ventiel.
OPMERKING:
Het bandenspanningscontrole-systeem is niet bedoeld als ver-
vanging voor normaal onder-
houd en waarschuwt niet bij
andere problemen met banden.
Het bandenspanningscontrole- systeem mag niet worden ge-
bruikt als
bandenspanningsmeter.
Als u met een veel te lage ban- denspanning rijdt, raakt de
band oververhit en kan de band
defect raken. Een te lage ban-
denspanning verhoogt ook het
brandstofverbruik, vermindert
de levensduur van de band en
kan het rij- en remgedrag van de
auto nadelig beïnvloeden.
270
Page 277 of 380

Het bandenspanningscontrole-systeem is geen vervanging voor
juist onderhoud van uw banden.
Het is de verantwoordelijkheid
van de bestuurder om de juiste
bandenspanning te handhaven
met behulp van een nauwkeu-
rige bandenspanningsmeter,
zelfs wanneer de bandenspan-
ning nog niet het lage niveau
heeft bereikt waarbij het waar-
schuwingslampje van het ban-
denspanningscontrolesysteem
gaat branden.
Het bandenspanningscontrole- systeem registreert altijd de wer-
kelijke bandenspanning, ook als
die spanning onder invloed van
temperatuurverschillen veran-
dert.
PREMIUMSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesys-
teem maakt gebruik van draadloze
technologie met op de velg gemon-
teerde elektronische sensoren die de
bandenspanning meten. De sensoren,
die in het ventiel van ieder wiel zijn gemonteerd, verzenden de gemeten
bandenspanningswaarden naar de
ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is uiterst be-
langrijk dat u de spanning van alle
banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig
op de juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem bestaat uit de volgende onderde-
len:
Ontvangstmodule
Vier bandenspanningssensoren
Verschillende bandenspanningsbe-
richten die worden weergegeven in
het elektronische voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)
Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het
bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning van een of
meer van de banden te laag is,
gaat het bandenspanningslampje
branden in de instrumentengroep en
klinkt er een geluidssignaal. Verder verschijnt op het EVIC gedurende mi-
nimaal vijf seconden het bericht "In-
flate Tire to XX" (Pomp de band op
tot XX) en het bericht "LOW TIRE"
(Lage bandenspanning) en wordt er
een afbeelding getoond met de span-
ning van elke band, waarin de banden
met een te lage spanning knipperen of
in een andere kleur worden getoond.
De waarde die in de bandenspan-
ningstabel staat vermeld is de ban-
denspanningswaarde die in het be-
richt "Inflate Tire to XX" in het EVIC
wordt weergegeven.
Wanneer dit gebeurt, moet u zo snel
mogelijk stoppen en de banden met te
lage spanning (knipperend of in een
andere kleur in de afbeelding op het
EVIC-scherm) op de aanbevolen ban-
denspanning brengen, die op de ban-
denspanningstabel staat vermeld. Zo-
dra het systeem de juiste
bandenspanning registreert, wordt
het systeem automatisch bijgewerkt,
het bericht "Inflate Tire to XX" wordt
niet meer weergegeven, de spannings-
waarde in de afbeelding op het EVIC-
display stopt met knipperen of keert
terug naar zijn oorspronkelijke kleur
271
Page 278 of 380

en het bandenspanningslampje gaat
uit. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 20 minuten met een snelheid ho-
ger dan 24 km/u moet rijden, voordat
het bandenspanningscontrolesysteem
deze informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem
Als een systeemstoring wordt gedetec-
teerd, knippert het bandenspannings-
lampje gedurende 75 seconden en
blijft het vervolgens continu branden.
Bij een systeemstoring wordt ook een
geluidssignaal weergegeven. Daar-
naast wordt in het EVIC ten minste
vijf seconden lang het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
weergegeven. Daarna worden er
streepjes (- -) getoond in plaats van
bandenspanningswaarden om aan te
geven welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld
en vervolgens weer ingeschakeld, zal
deze reeks worden herhaald wanneer
de systeemstoring zich nog steedsvoordoet. Als de systeemstoring is op-
geheven, stopt het bandenspannings-
lampje met knipperen, verdwijnt het
bericht "SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud bandenspanningscontro-
lesysteem) en verschijnt er een span-
ningswaarde in plaats van de streep-
jes. Een systeemstoring kan de
volgende oorzaken hebben:
1. Signaalstoring door elektronische
apparatuur of nabijheid van installa-
ties die dezelfde radiofrequenties ge-
bruiken als de bandenspanningssen-
soren.
2. Kleuring van de autoramen met
materiaal dat radiosignalen blok-
keert.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of
de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Gebruik van wielen/banden die
niet zijn uitgerust met bandenspan-
ningssensoren.
Het bericht "SERVICE TPM SYS-
TEM" (onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) wordt ook minimaalvijf seconden in het EVIC weergege-
ven wanneer een sensor zich niet op de
juiste plaats bevindt. In dat geval
wordt bericht "SERVICE TPM SYS-
TEM" (onderhoud bandenspannings-
controlesysteem) gevolgd door een af-
beelding waarin de
bandenspanningswaarden nog steeds
worden weergegeven. Dit duidt erop
dat de bandenspanningswaarden nog
steeds van de bandenspanningssenso-
ren worden ontvangen, maar dat deze
sensoren zich mogelijk niet op de
juiste plaats bevinden. Het systeem
vereist echter nog steeds onderhoud
zolang het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) wordt weerge-
geven.
Auto's met compact reservewiel
1. Het compacte reservewiel heeft
geen bandenspanningssensor.
Daarom wordt de bandenspanning
van het compacte reservewiel niet
door het bandenspanningscontrole-
systeem geregistreerd.
272
Page 279 of 380

2. Als u het compacte reservewiel
aanbrengt in plaats van een band met
een spanning onder de waarschu-
wingsgrens, blijft het bandenspan-
ningslampje branden en klinkt er een
geluidssignaal wanneer u het contact
uit en weer inschakelt. Bovendien,
blijft het EVIC-display een knippe-
rende drukwaarde of een drukwaarde
in een andere kleur weergeven.
3. Nadat u maximaal 20 minuten
met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het ban-
denspanningslampje gedurende 75
seconden knipperen en vervolgens
continu branden. Daarnaast wordt in
het EVIC ten minste vijf seconden
lang het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weergegeven.
Daarna worden er streepjes (- -) ge-
toond in plaats van bandenspan-
ningswaarden.4. Telkens wanneer het contact
wordt uit en ingeschakeld klinkt een
geluidssignaal, knippert het banden-
spanningslampje gedurende 75 se-
conden waarna het blijft branden, en
wordt op het EVIC het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (onderhoud
bandenspanningscontrolesysteem)
gedurende minimaal vijf seconden
weergegeven gevolgd door streepjes (-
-) in plaats van de bandenspannings-
waarden.
5. Zodra de originele band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto
wordt gemonteerd in plaats van het
compacte reservewiel, wordt het ban-
denspanningscontrolesysteem auto-
matisch bijgewerkt. Verder gaat het
bandenspanningslampje uit en geeft
de afbeelding in het EVIC een nieuwe
spanningswaarde weer in plaats van
streepjes (- -), tenzij de spanning van
een van de vier banden lager is dan de
waarschuwingsgrens. Het is mogelijk
dat u eerst ongeveer 20 minuten met
een snelheid hoger dan 24 km/u moet
rijden, voordat het bandenspannings-
controlesysteem deze informatie ont-
vangt.BANDENSPANNINGSCONTRO-
LESYSTEEM UITSCHAKELEN
Het bandenspanningscontrolesys-
teem kan worden uitgeschakeld als
alle vier de wielen met banden worden
vervangen door wielen met banden
die geen bandenspanningssensoren
hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op de auto worden gezet. Om
het bandenspanningscontrolesysteem
uit te schakelen, moeten alle vier de
(originele) banden met wielen met
bandenspanningssensoren weer ver-
vangen worden door banden zijn
voorzien van bandenspanningssenso-
ren. Rijd vervolgens 20 minuten met
een snelheid van meer dan 24 km/u.
Het bandenspanningscontrolesys-
teem geeft een geluidssignaal, het
bandenspanningslampje knippert ge-
durende 75 seconden en brandt
daarna continu, en het elektronische
voertuiginformatiecentrum (EVIC)
geeft het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (onderhoud bandenspan-
ningscontrolesysteem) weer, gevolgd
door streepjes (--) in plaats van de
bandenspanningswaarden. Vanaf de
eerstvolgende keer dat het contact
273
Page 302 of 380

Gebruik van de aan/uit-knopDruk eenmaal op de aan/
uit-knop (4) om de
TIREFIT-set in te schake-
len. Druk nogmaals op de
aan/uit-knop (4) om de TIREFIT-set
uit te schakelen.
Gebruik van de knop voor leeglaten
Druk op de knop voor leeg-
laten (2) om de luchtdruk
in de band te verlagen wan-
neer de bandenspanning te
hoog is.
VOORZORGSMAATREGELEN
VOOR GEBRUIK VAN
TIREFIT
Gebruik van het afdichtingsmiddel TIREFIT kan ertoe leiden, dat het
bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) niet meer werkt. Het wordt
aanbevolen dat u uw voertuig naar
een erkende dealer brengt om de
werking van de sensor te laten con-
troleren. Vervang de TIREFIT-fles met af-
dichtingsmiddel (1) en de afdich-
tingsslang (6) voordat de houd-
baarheidsdatum (vermeld op het
etiket van de fles) is verstreken, om
er zeker van te zijn dat het systeem
optimaal werkt. Lees paragraaf
(F), "Fles met afdichtingsmiddel en
slang vervangen", in het hoofdstuk
"Een band repareren met
TIREFIT".
De fles met afdichtingsmiddel (1) en de afdichtingsslang (6) zijn be-
doeld voor eenmalig gebruik. Na
gebruik moeten deze onderdelen al-
tijd onmiddellijk worden vervan-
gen door een erkende dealer.
Als het afdichtingsmiddel van TI- REFIT vloeibaar is, kan het met
schoon water en een vochtige doek
van de lak of de band- en wielon-
derdelen worden afgeveegd. Als het
afdichtingsmiddel droog is, kan het
makkelijk worden verwijderd en op
de juiste wijze worden afgevoerd. Voor de beste prestaties dient u er-
voor te zorgen dat het ventiel op het
wiel schoon is voordat u de
TIREFIT-set aansluit.
U kunt de luchtpomp van TIREFIT gebruiken om fietsbanden op te
pompen. De set bevat tevens twee
naalden, die zich in de opberg-
ruimte voor toebehoren (aan de on-
derkant van de luchtpomp) bevin-
den, waarmee u ballen,
luchtbedden of andere opblaasbare
voorwerpen kunt oppompen. Ge-
bruik uitsluitend de zwarte lucht-
pompslang (7) en zorg ervoor dat
de functieregelknop (5) op de
luchtmodus is afgesteld als zulke
voorwerpen worden opgepompt om
te voorkomen dat ze worden inge-
spoten met afdichtingsmiddel. Het
TIREFIT-afdichtingsmiddel is uit-
sluitend bedoeld voor het afdichten
van gaatjes met een kleinere diame-
ter dan 6 mm in het loopvlak van
een band.
296
Page 347 of 380

LocatiePatroonzeke-
ringMinizekering Omschrijving
27 —25 A blanco Versterker
31 —25 A blanco Elektrisch bediende stoelen
32 —15 A blauw Verwarming- en aircomodule/groep/stuurslot
33 —15 A blauw Contactschakelaar/draadloze module
34 —10 A rood Stuurkolommodule/klok
35 —10 A rood Accusensor
36 —20 A geel Verlichting aanhangwagenmodule - Indien aanwezig
37 —15 A blauw Radio
38 —20 A geel Aansluitcontact console
40 ——Reserve
41 ——Reserve
42 30 A roze — Ontdooien achter (EBL-voeding)
43 —25 A blanco Stoelverwarming achter/stuurverwarming
44 —10 A rood Parkeerhulp/dode hoek/camera
45 —15 A blauw Sensor groep/binnenspiegel/kompas/vochtigheid
46 —10 A rood Adaptieve cruisecontrol
47 —10 A rood Adaptieve verlichting vóór
48 —20 A geel Actieve vering — indien aanwezig
49 ——Reserve
50 ——Reserve
51 —20 A geel Stoelverwarming vóór
52 —10 A rood Verwarmde bekerhouders/stoelverwarming achter
53 —10 A rood Verwarming- en aircomodule/binnentemperatuursensor
341
Page 348 of 380

LocatiePatroonzeke-
ringMinizekering Omschrijving
54 ——Reserve
55 ——Reserve
56 ——Reserve
57 ——Reserve
58 —10 A rood Airbagmodule
59 ——Reserve
60 ——Reserve
61 —20 A geel Trekhaak (Europa) - Indien aanwezig
62 ——Reserve
63 ——Reserve
64 —25 A blanco Achterramen
65 —10 A rood Airbagmodule
66 ——Reserve
67 —15 A blauw Voorportierverlichting/rijsensor
68 —15 A blauw Aansluitcontact console verlichting/zonwering achter
69 ——Reserve
70 ——Reserve
342
Page 375 of 380

Ontwarringsprocedure, autogordel. .37
Ontwasemen...............223
Opbergruimte..............343
Opname, gebeurtenisgegevens....52
Opslag van het voertuig. . . .223, 343
Overdrive.................244
Overdrive OFF, schakelaar......244
Oververhitting van de motor. .191, 293
ParkSense-systeem, achter......159
ParkSense-systeem achter......159
Passagiersbeveiliging..........31
Pedalen, verstelbaar..........143
Peilstokken,(motor)olie
..............316
Portierontgrendeling metafstandsbediening
...........18
Portiersloten................21
Portiersloten, automatisch.......23
Programmeerzenders (afstandsbedie-ning portiervergrendeling)
.....18
Radiaalbanden..............262
Radiatorvuldop (koelvloeistofdop). .326
Radio, afstandsbediening.......215
Radio (geluidssystemen).......214
Ramen,elektrisch bediend
..........27
Reinigen van glasoppervlakken. . .334
Reiniging,ruitenwisserbladen
........321
wielen.................333
Rembekrachtiging...........255
Remmen..................328
Rem, parkeer-..............251
Remregelsysteem, elektronisch. . .254
Remsysteem...............328
Remsysteem,antiblokkeersysteem (ABS)
. . .253
handrem...............251
hoofdremcilinder..........328
remvloeistofpeil
controleren
..........328, 348
waarschuwingslampje......189
Remvloeistof...............348
Reserveonderdelen...........315
Reservewiel............264, 265
Resetten controlelampje olieverversen
............186, 198
Richtingaanwijzers. . . .71, 135, 186
Rijden,door stromend, opkomend, of on-
diep stilstaand water
.......249
Rijden bij lage temperaturen. . . .230
Rijden met caravan...........289
Rotatie, banden.............269
Ruitensproeier,
reservoir vullen
...........322
Ruitensproeiers..........138, 139
Ruitensproeiers voorruit. . . .139, 322
Ruitenwisserbladen...........321
Ruitenwisserinterval..........138
Ruitenwissers, intervalschakeling. .138
Ruitenwissers, regensensor......139
Ruitenwissers vóór...........138
Ruitenwissers, wisbladenvervangen
...............321
Ruitenwissersysteem metregensensor
..............139
Ruitontdooier...............69
Schakelen.................233
Schakelen,
automatische versnellingsbak. .233
Schakelhendel onderdrukken. . . .305
Schakelhendel ontgrendelen.....305
Schema, onderhoud.......354, 358
Schone benzine.............275
Schone brandstof............275
Schoudergordelgesp...........36
Schoudergordels..............33
Sentry Key, programmeren......15
Sentry Key (startonderbreker)....14
Sentry Key, vervangen..........14
Sleepogen.................305
369