sensor Lancia Thema 2014 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2014Pages: 380, PDF Size: 3.73 MB
Page 83 of 380

ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC)ACTIVEREN ...........................148
INSCHAKELEN ........................148
GEWENSTE ACC-SNELHEID INSTELLEN . . . .149
ANNULEREN ..........................149
UITSCHAKELEN .......................149
SNELHEID HERVATTEN .................150
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN ......150
VOLGAFSTAND INSTELLEN IN ACC ........151
INHAALHULP .........................152
MENU VAN DE ADAPTIEVE CRUISECONTROL (ACC) .................153
WAARSCHUWINGEN EN ONDERHOUDSAANWIJZINGEN OP HET
SCHERM .............................153
VOORZORG TIJDENS HET RIJDEN MET ACC . .155
MODUS NORMALE CRUISECONTROL (VASTE SNELHEID) .....................157
FORWARD COLLISION WARNING (voor bepaalde uitvoeringen/landen) .............158
PARKSENSE® PARKEERHULP ..............159
PARKSENSE® SENSOREN ................160
PARKSENSE® WAARSCHUWINGSSCHERM . .160
PARKSENSE® scherm ...................161
GELUIDSSIGNALEN VAN PARKEERHULP VÓÓR ................................162
PARKSENSE® IN- EN UITSCHAKELEN ......162
77
Page 89 of 380

VERLICHTE MAKE-
UPSPIEGELS
Op de zonneklep bevindt zich een ver-
lichte make-upspiegel. Als u deze
spiegel wilt gebruiken, klapt u de zon-
neklep omlaag en het spiegelklepje
omhoog. De verlichting gaat dan au-
tomatisch aan. Als u het spiegelklepje
sluit, wordt de verlichting uitgescha-
keld.
"SCHUIFSTANGFUNCTIE"
EN VERLENGFUNCTIES
VAN DE ZONNEKLEP
Voor het gebruik van de "schuifstang-
functie" van de zonneklep klapt u de
zonneklep omlaag en daarna opzij zo-
dat hij evenredig aan het zijraam ligt.
Pak hierbij de zonneklep vast met uwlinkerhand en trek hem naar achteren
tot hij in de gewenste stand staat. Voor
het gebruik van de verlengfunctie van
de zonneklep pakt u het verlengstuk
aan de achterkant van de klep vast en
trekt u het naar voren.
DODEHOEKBEWAKING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen,
waar verkrijgbaar)
Het systeem voor dodehoekbewaking
maakt gebruik van twee radarsenso-
ren in de achterbumper en detecteert
motorvoertuigen (auto's, vrachtwa-
gens, motorfietsen, etc.) die vanaf de
achterzijde, voorzijde of zijkant van
de auto in de dode hoek bewegen.
Na het starten van de auto gaat het
waarschuwingslampje van de dode-
hoekbewaking in de beide buitenspie-
gels kort branden om de bestuurder te
laten weten dat het systeem is geacti-
veerd. De sensoren van de dodehoek-
bewaking zijn in werking wanneer
naar een van de vooruitversnellingen
of de achteruitversnelling is gescha-
keld en worden in de stand-by-modus
gezet wanneer naar de parkeerstand
(PARK) is geschakeld.
Verlichte make-upspiegel
Schuifstangfunctie
Detectiezones achter
83
Page 90 of 380

De detectiezone van de dodehoekbe-
waking bestrijkt ongeveer één rij-
strook van 3,8 m breed aan beide
zijden van de auto. De zone begint bij
de buitenspiegel en bestrijkt een ge-
bied tot ongeveer 7 m achter de auto.
Het systeem bewaakt de detectiezones
aan beide zijden van de auto vanaf het
moment dat een snelheid van onge-
veer 10 km/u of hoger wordt bereikt
en waarschuwt de bestuurder voor
voertuigen in deze zones.
OPMERKING:
De dodehoekbewaking waar-schuwt de bestuurder NIET voor
snel naderende voertuigen die
zich buiten de detectiezones be-
vinden. De detectiezone van de dode-
hoekbewaking VERANDERT
NIET wanneer een aanhanger
aan uw auto is gekoppeld. Als
aan uw auto een aanhanger is
gekoppeld, moet u zelf kijken of
de rijbaan naast u vrij is voor
zowel uw auto als de aanhanger,
voordat u van rijbaan wisselt.
Wanneer de aanhanger of een
ander object (bijvoorbeeld een
fiets) uitsteekt aan de zijkant
van uw auto, is het mogelijk dat
het waarschuwingslampje van
de dodehoekbewaking blijft
branden zolang naar een voor-
uitversnelling is geschakeld.
Voor een correcte werking van de do-
dehoekbewaking moet de achterkant
van de auto waar zich de radarsenso-
ren bevinden, vrij zijn van sneeuw, ijs
en vuil. De achterkant van de auto
waar zich de radarsensoren bevinden,
mag niet worden geblokkeerd door
vreemde voorwerpen (bumperstic-
kers, fietsendrager, enz.). De dodehoekbewaking waarschuwt
de bestuurder voor objecten binnen
de detectiezones door het oplichten
van een waarschuwingslampje in de
buitenspiegels, een geluidsignaal en
verlagen van het volume van de radio.
Raadpleeg het hoofdstuk "Bedrijfs-
modi" voor meer informatie hierover.
De dodehoekbewaking controleert de
detectiezone tijdens het rijden vanuit
drie verschillende punten (zijkant,
achter- en voorzijde) om te beoorde-
len of een waarschuwing noodzakelijk
is. De dodehoekbewaking zal een
waarschuwing geven wanneer voer-
tuigen vanuit de volgende richtingen
in de zone komen.
Waarschuwingslampje
dodehoekbewakingSensorpositie (gezien vanaf de bestuurderszijde)
84
Page 92 of 380

WAARSCHUWING!
Het systeem voor dodehoekbewa-
king dient slechts als hulpmiddel
voor het detecteren van objecten
die zich in de dode hoeken bevin-
den. De dodehoekbewaking is niet
bedoeld voor het detecteren van
voetgangers, fietsers of dieren. Ook
wanneer uw auto is uitgerust met
dodehoekbewaking, moet u altijd
uw spiegels gebruiken, over uw
schouder kijken en de richtingaan-
wijzer inschakelen voordat u van
rijbaan wisselt. Anders bestaat er
een risico op ernstig of zelfs dode-
lijk letsel.
REAR CROSS PATH (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
De voorziening Rear Cross Path
(RCP) is bedoeld als hulpmiddel voor
de bestuurder bij het achteruit wegrij-
den uit parkeerplaatsen, waarbij het
zicht op naderende voertuigen moge-
lijk wordt belemmerd. Rijd langzaam
en voorzichtig uit de parkeerplaats
totdat de achterzijde van de auto is
vrijgekomen. Het RCP-systeem heeft
nu naar links en rechts vrij zicht op
passerende voertuigen en zal de be-
stuurder waarschuwen wanneer een
voertuig nadert.RCP bewaakt de detectiezones achter
aan beide zijden van de auto op objec-
ten die zich met een minimale snel-
heid van ongeveer 5 km/u naar de
auto toe bewegen, tot objecten die
zich met een maximale snelheid van
ongeveer 32 km/u verplaatsen, zoals
bijvoorbeeld op parkeerplaatsen.
OPMERKING: Op parkeerplaat-
sen kunnen naderende voertuigen
aan het zicht worden onttrokken
door links en rechts geparkeerde
voertuigen. Als de sensoren wor-
den geblokkeerd door andere ob-
jecten of voertuigen, zal het sys-
teem niet in staat zijn de
bestuurder te waarschuwen.
Wanneer het RCP-systeem actief is en
naar de achteruitversnelling is ge-
schakeld, wordt de bestuurder ge-
waarschuwd door zowel visuele als
geluidssignalen, terwijl ook het vo-
lume van de radio wordt verlaagd.
Tegemoetkomend verkeer
RCP-detectiezones
86
Page 145 of 380

om de ruit schoon te vegen. De wisbe-
wegingen stoppen pas als u de multi-
functionele hendel loslaat.
OPMERKING: De MIST-functie
schakelt de sproeierpomp niet in.
Er wordt daarom geen ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit te
sproeien.
RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
het sproeien nodig is.
Als u de sproeier gebruikt terwijl de
ruitenwissers in intervalstand staan,
maken de wissers twee volledige wis-
bewegingen nadat u de hendel hebt
losgelaten en hervatten daarna het ge-
kozen interval.Als u de ruitensproeier gebruikt ter-
wijl de ruitenwissers zijn uitgescha-
keld, maken de wissers drie volledige
wisbewegingen en worden ze daarna
weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom plotselinge ijs-
vorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de
ruitensproeier gebruikt.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen, op de voorruit terechtkomt.Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden ingesteld met de multifuncti-
onele hendel. Wisserintervalstand 1 is
het minst gevoelig en wisserintervals-
tand 4 is het meest gevoelig. Bij nor-
male regenval dient stand 3 te worden
gebruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt verkleinen. Gebruik stand 4 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt vergroten. De regensensor scha-
kelt automatisch tussen de verschil-
lende intervallen, afhankelijk van de
hoeveelheid vocht die op de voorruit
wordt gedetecteerd. Zet de ruitenwis-
serschakelaar in de stand OFF als u
het systeem niet wilt gebruiken.
De regensensor kan worden in- en
uitgeschakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
139
Page 146 of 380

OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Wisblokkering lage tempera-
tuur — De regensensor werkt niet
als de contactschakelaar in de
stand RUN is gezet, de auto stilstaat
en bij een buitentemperatuur van
minder dan 0 °C, tenzij de ruiten-
wisserschakelaar van de multifunc-
tionele hendel wordt bediend, de
rijsnelheid hoger wordt dan 0 km/u, of de buitentemperatuur
tot boven het vriespunt oploopt.
Wisblokkering neutraalstand —
De regensensor werkt niet als de
contactschakelaar in de stand RUN
is gezet, de versnellingspook in de
NEUTRAL is gezet en de rijsnel-
heid lager is dan 8 km/u, tenzij de
ruitenwisserschakelaar van de mul-
tifunctionele hendel wordt bediend
of een andere versnelling wordt ge-
kozen.
KOPLAMPSPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers wanneer
de contactschakelaar in de stand ON
staat en de koplampen zijn ingescha-
keld. De multifunctionele hendel be-
vindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken,
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) en laat hem los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de ruitensproeiers treden in werking en de
ruitenwissers maken een wisbeweging.
OPMERKING: Nadat de contact-
schakelaar in de stand ON is gezet
en de koplampen zijn ingescha-
keld, treden de koplampsproeiers
bij de eerste straal van de ruiten-
sproeiers in werking en vervolgens
bij elke elfde straal.
VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom
in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstellen.
De bedieningshendel voor lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het uiteinde van de stuur-
kolom.
Bedieningshendel voor lengte- en
hoogteverstelling
140
Page 152 of 380

WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn
in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandig-
heden te snel gaan, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen
en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol
nooit in druk verkeer of op boch-
tige, beijzelde, besneeuwde of an-
derszins gladde wegen.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Adaptieve cruisecontrol (ACC) ver-
groot het gebruiksgemak van de
cruisecontrol tijdens het rijden op au-
tosnelwegen en andere hoofdwegen.
Het is echter geen veiligheidssysteem
en draagt niet bij aan het voorkomen
van ongevallen.
Met ACC kunt u de cruisecontrol in-
geschakeld houden in lichte tot ma-
tige verkeersdrukte zonder dat uvoortdurend uw cruisecontrol op-
nieuw hoeft in te stellen. ACC maakt
gebruik van een radarsensor, die is
ontworpen om direct voor u rijdende
voertuigen te detecteren.
OPMERKING:
Als de sensor geen voor u rijdend
voertuig detecteert, houdt ACC
een vaste ingestelde snelheid
aan.
Wanneer de ACC-sensor een voor u rijdend voertuig detec-
teert, zorgt ACC dat uw auto au-
tomatisch iets afremt of versnelt
(maximaal tot de oorspronkelijk
ingestelde snelheid) om een
vooraf ingestelde volgafstand
aan te houden, waarbij de snel-
heid wordt aangepast aan de
snelheid van uw voorligger.
WAARSCHUWING!
Adaptieve cruisecontrol (ACC) iseen systeem voor meer gebruiks-
gemak. Het is geen systeem dat de
taken en verantwoordelijkheden
van de bestuurder overneemt. De
bestuurder blijft te allen tijde ver-
antwoordelijk voor het aanpassen
van zijn of haar rijstijl aan de
weg-, verkeers- en weersomstan-
digheden, rijsnelheid, afstand tot
de voorligger en - als belangrijk-
ste - het bedienen van de remmen
voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Vei-
lig autorijden vereist altijd uw
volle aandacht. Het negeren van
deze waarschuwingen kan een
aanrijding en ernstig of zelfs do-
delijk letsel tot gevolg hebben.
Het ACC-systeem:
Reageert niet op voetgangers, te- gemoetkomend verkeer, en stil-
staande objecten (bijv. stilstaande
voertuigen in een file).
(Vervolgd)
146
Page 157 of 380

Het ACC-systeem kan maximaalslechts 25% van het remvermo-
gen van uw auto aanspreken en
zal de auto niet volledig tot stil-
stand brengen.
Het ACC-systeem handhaaft de ingestelde rijsnelheid als u op
een helling of afdaling rijdt. Een
kleine snelheidsverandering op
lichte hellingen is echter nor-
maal. Tijdens het rijden op een
helling of afdaling kan de trans-
missie terugschakelen. Dit is
normaal en noodzakelijk om de
ingestelde rijsnelheid aan te
houden.
VOLGAFSTAND
INSTELLEN IN ACC
U kunt de volgafstand voor de ACC
instellen door de waarde 3 (groot), 2
(normaal) of 1 (klein) te kiezen. Aan
de hand van deze instelwaarde voor
de volgafstand en de rijsnelheid bere-
kent ACC de afstand tot uw voorlig-
ger. Deze afstand wordt ingesteld. De
instelling van de volgafstand wordt
getoond op het EVIC. U wijzigt de volgafstand door kort op
de knop Distance (afstand) te druk-
ken. Bij iedere druk op deze knop
schakelt de instelling voor de volgaf-
stand tussen 3 (groot), 2 (normaal) en
1 (klein).
Als er geen voertuig voor u rijdt,
houdt uw auto de ingestelde snelheid
aan. Als een langzamer rijdend voer-
tuig op dezelfde rijstrook wordt gede-
tecteerd, toont het EVIC het picto-
gram voor een gedetecteerd voertuig,
waarna het systeem de rijsnelheid au-
tomatisch aanpast om de ingestelde
volgafstand te handhaven, ongeacht
de ingestelde snelheid.
Uw auto handhaaft dan de ingestelde
volgafstand totdat:
Het voorliggende voertuig versnelt
tot een waarde die hoger ligt dan de
ingestelde rijsnelheid.
Het voorliggende voertuig naar een andere rijbaan gaat of buiten het
bereik van de sensor komt.
Het voorliggende voertuig ver- traagt tot een snelheid die lager is
Volgafstand 3 (groot)
Volgafstand 2 (normaal)
Volgafstand 1 (klein)
151
Page 159 of 380

MENU VAN DE ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
Het EVIC toont de huidige instellin-
gen van het ACC-systeem. Het EVIC
bevindt zich in het bovenste deel van
de instrumentengroep, tussen de snel-
heidsmeter en de toerenteller. De ge-
toonde informatie is afhankelijk van
de status van het ACC-systeem.
OMHOOG- en OMLAAG-knoppen
Druk herhaaldelijk op de knop
MENU (op het stuur), totdat een van
de volgende meldingen wordt weerge-
geven in het EVIC:
Adaptive Cruise Control OFF
(adaptieve cruisecontrol uitge-
schakeld)
Als ACC is uitgeschakeld, ver-schijnt op het scherm de melding
"Adaptive Cruise Control OFF
(adaptieve cruisecontrol uitgescha-
keld).
Adaptive Cruise Control (ACC)
Ready (adaptieve cruisecontrol ge-
reed) Als ACC is ingeschakeld, maar de
rijsnelheid niet is ingesteld, ver-
schijnt op het scherm de melding
"Adaptive Cruise Control (ACC)
Ready" (adaptieve cruisecontrol
gereed).
ACC ingesteld
Als ACC is ingesteld, wordt de in- gestelde snelheid weergegeven.
De ingestelde snelheid blijft zicht- baar op het scherm in plaats van de
kilometerstand wanneer het EVIC-
scherm verandert terwijl ACC is
ingesteld.
Het ACC-scherm wordt opnieuw ge-
toond wanneer een ACC-activiteit
plaatsvindt, zoals bijvoorbeeld:
Wijzigen van de ingestelde snelheid
Wijzigen van de ingestelde volgafstand
Annuleren van het systeem
Ingreep door de bestuurder
Uitschakelen van het systeem
Naderingswaarschuwing van ACC Waarschuwing ACC niet beschik-
baar
Als het ACC-scherm langer dan 5 seconden niet actief is, toont het
EVIC het laatst gekozen scherm.
WAARSCHUWINGEN EN
ONDERHOUDSAANWIJ-
ZINGEN OP HET SCHERM
Waarschuwing "Clean Radar
Sensor In Front Of Vehicle"
(reinig radarsensor aan voorzijde
voertuig).
De ACC-waarschuwing "Clean Radar
Sensor In Front Of Vehicle" (reinig
radarsensor aan voorzijde voertuig)
wordt getoond wanneer de systeem-
prestaties tijdelijk worden beperkt
door de omstandigheden. Dit komt
vooral voor bij slecht zicht, zoals tij-
dens sneeuwval of zware regenbuien.
Het ACC-systeem kan ook tijdelijk
niet beschikbaar zijn doordat de sen-
sor is bedekt met modder, vuil of ijs.
In dergelijke gevallen zal de waar-
schuwing "Clean Radar Sensor In
Front Of Vehicle" (reinig radarsensor
153
Page 160 of 380

aan voorzijde voertuig) op het EVIC
verschijnen en wordt het systeem uit-
geschakeld.
Het bericht "Clean Radar Sensor In
Front Of Vehicle" (reinig radarsensor
aan voorzijde voertuig) wordt soms
getoond als u rijdt in omgevingen met
veel reflectie (zoals tunnels met reflec-
terende tegels of gebieden met ijs en
sneeuw). Het ACC-systeem herstelt
zich nadat de auto deze omgevingen
heeft verlaten. In zeldzame gevallen,
wanneer de radar geen voertuigen of
objecten vóór zich detecteert, kan
deze waarschuwing tijdelijk worden
weergegeven.
OPMERKING: Als de ACC-
waarschuwing "Clean Radar Sen-
sor In Front Of Vehicle" (reinig ra-
darsensor aan voorzijde voertuig)
actief is, is de modus Normale
cruisecontrol (vaste snelheid) nog
steeds beschikbaar. Raadpleeg de
paragraaf "Modus Normale
cruisecontrol (vaste snelheid)" in
dit hoofdstuk voor meer informa-
tie hierover.Als de weersomstandigheden geen
oorzaak kunnen zijn, dient u de sen-
sor te controleren. Het kan noodzake-
lijk zijn een obstakel van de sensor te
verwijderen of deze te reinigen. De
sensor bevindt zich in het midden van
de auto, achter de onderste grille.
Voor een juiste werking van het ACC-
systeem dient u de volgende onder-
houdsaanwijzingen op te volgen:
Houd de sensor altijd schoon. Veeg
de lens voorzichtig schoon met een
zachte doek. Voorkom beschadi-
ging van de sensorlens.
Verwijder geen schroeven van de sensor. Het verwijderen van schroe-
ven kan een storing in het ACC-
systeem tot gevolg hebben of het
opnieuw uitlijnen van de sensor
noodzakelijk maken.
Laat de auto nakijken door een er- kende dealer als de sensor is be-
schadigd door een aanrijding.
Monteer geen accessoires in de na- bijheid van de sensor, ook geen transparant materiaal of een an-
dere grille. Dat kan een storing of
defect in het ACC-systeem veroor-
zaken.
Als de omstandigheid waardoor het
systeem werd uitgeschakeld niet lan-
ger aanwezig is, keert het systeem te-
rug naar de status "Adaptive Cruise
Control OFF (adaptieve cruisecontrol
uitgeschakeld). U kunt het systeem
dan opnieuw activeren, waarna de
huidige instellingen weer worden ge-
bruikt.
OPMERKING: Het monteren van
een bescherming of een andere
grille of wijzigen van de grille
wordt afgeraden. Hierdoor kan de
sensor worden geblokkeerd en de
werking van het ACC-systeem wor-
den belemmerd.
Waarschuwing ACC niet
beschikbaar
Als het systeem wordt uitgeschakeld
en in het EVIC de melding "Adaptive
Cruise Control (ACC) Unavailable"
(adaptieve cruisecontrol niet beschik-
baar) wordt weergegeven, is er moge-
lijk sprake van een tijdelijke storing
154