display Lancia Thesis 2002 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2002, Model line: Thesis, Model: Lancia Thesis 2002Pages: 382, PDF Size: 4.74 MB
Page 159 of 382

155
Toetsen voor het regelen van de
aanjagersnelheid
(13, 14 fig. 117 – 7, 8 fig. 118)Als u respectievelijk toets 13of 14
(fig. 117) van het bedieningspaneel
voor indrukt en toets 8of 7 (fig.
118) van het bedieningspaneel ach-
ter, indien beschikbaar, wordt de
aanjagersnelheid verhoogd of ver-
laagd en daarmee de hoeveelheid
lucht die in het interieur wordt
gevoerd om de gewenste tempera-
tuur te handhaven.
De aanjagersnelheid wordt weerge-
geven door verlichte streepjes op het
display voor 5 (fig. 117 ) en achter 3
(fig. 118), als het bedieningspaneel
achter beschikbaar is. Als u meerde-
re keren op toets 13 (fig. 117) of 8
(fig. 118) drukt of de toets inge-
drukt houdt, wordt de maximale
aanjagersnelheid ingeschakeld (alle
streepjes verlicht).
Als u meerdere keren op toets 14
(fig. 117 ) of 7(fig. 118 ) drukt of de
toets ingedrukt houdt, wordt de
minimale aanjagersnelheid inge-
schakeld (één streepje verlicht). Als de minimale aanjagersnelheid
is ingeschakeld (één streepje ver-
licht) en u toets 14(fig. 117) of 7
(fig. 118) ten minste 2 seconden
ingedrukt houdt, wordt de klimaat-
regeling uitgeschakeld en doven op
het display alle streepjes van de aan-
jager en verschijnt het opschrift
OFF.
De aanjagersnelheid kan handma-
tig gewijzigd worden met het bedie-
ningspaneel voor of achter, indien
beschikbaar, maar is altijd voor
beide gedeelten in het interieur
dezelfde.
BELANGRIJK Voor het hervatten
van de automatische werking van de
aanjager na een handmatige instel-
ling, moet toets AUTOworden inge-
drukt. Toetsen AUTO
(automatische werking)
(1, 9 fig. 117 - 5 fig. 118)
Als toets AUTOvoor bestuurders-
zijde en/of passagiersruimte
voor/achter wordt ingedrukt, regelt
het systeem automatisch in de
betreffende gedeelten de hoeveelheid
en de verdeling van de in het interi-
eur ingevoerde lucht en worden alle
voorafgaande handmatige instellin-
gen gewist. Dit wordt aangeven door
het verschijnen van het opschrift
FULL AUTO op het display voor en
achter.
Als er één of meerdere handmatige
instellingen zijn uitgevoerd (luchtre-
circulatie, luchtverdeling, aanjager-
snelheid of uitschakeling aircocom-
pressor), dooft het opschrift FULL
op het display om aan te geven dat
het systeem niet langer alle functies
automatisch (behalve de tempera-
tuur die altijd automatisch wordt
geregeld) regelt.
Page 161 of 382

157
De klimaatregeling kan ook wor-
den uitgeschakeld met het bedie-
ningspaneel achter, indien beschik-
baar: druk meerdere keren op toets
7 (fig. 118) of houd de toets inge-
drukt totdat op het display alle
streepjes van de aanjager doven en
het opschrift OFFverschijnt.
Druk om het bedieningspaneel
achter uit te schakelen opnieuw op
de toets REAR; het lampje op de
toets dooft en het bedieningspaneel
van de passgier voor is weer beschik-
baar.
Toets voor in-/uitschakeling
luchtrecirculatie
(3 fig. 117)
Er zijn drie mogelijkheden:
– automatische werking (linker
lampje op de toets brandt);
– automatische inschakeling (recir-
culatie altijd ingeschakeld); het
rechter lampje op de toets brandt; – automatische uitschakeling
(recirculatie altijd uitgeschakeld met
luchttoevoer van buiten); beide
lampje op de toets zijn gedoofd.
Deze drie mogelijkheden kunnen
worden ingeschakeld door meerdere
keren op de recirculatietoets 3te
drukken.
Als de recirculatiefunctie automa-
tisch door het systeem wordt gere-
geld, dan blijft het linker lampje op
de recirculatieknop altijd branden,
terwijl het rechter lampje afhanke-
lijk van de werking van de recircula-
tiefunctie (in- of uitgeschakeld)
blijft branden of gedoofd is.
Bij de automatische werking wordt
de recirculatie automatisch inge-
schakeld vooral als de luchtkwali-
teitsensor de aanwezigheid van ver-
vuilde lucht signaleert, bijvoorbeeld
tijdens het rijden in de stad, in een
file, in tunnels en als de ruiten-
sproeiers worden ingeschakeld (met
de typische zeepgeur). Als bovendien de compressor is
ingeschakeld en de buitentempera-
tuur hoger is dan 5 °C, wordt, als de
snelheid van de auto onder 6 km/h
komt, de recirculatie uitgeschakeld
om de voorkomen dat vervuilde
lucht van het uitlaatgas in het interi-
eur dringt. Als de snelheid van de
auto boven 12 km/h komt, worden
de functies die hiervoor automatisch
werden geregeld, weer hervat.
Als de recirculatie langdurig is
ingeschakeld (langer dan 15 minu-
ten achter elkaar), wordt de recircu-
latie om veiligheidsredenen automa-
tisch uitgeschakeld, zodat de lucht
in het interieur ververst kan worden.
Als de handmatige bediening van
de recirculatie is ingesteld (linker
lampje op toets gedoofd), dooft op
het display het opschrift FULL.
Page 162 of 382

158
BELANGRIJKMet uitgeschakelde
aircocompressor is het niet mogelijk
lucht in het interieur in te voeren
met een temperatuur die lager is dan
de buitentemperatuur; bovendien
kunnen (in bijzondere omstandighe-
den) de ruiten zeer snel beslaan
omdat de lucht niet gedroogd kan
worden.
De uitschakeling van de aircocom-
pressor blijft in het geheugen opge-
slagen, ook na het afzetten van de
motor. De automatische werking
van de aircocompressor wordt auto-
matisch hervat als u opnieuw toets √
of toets AUTOindrukt (in het laat-
ste geval worden de overige hand-
matig ingestelde instellingen uitge-
schakeld); het lampje op de toets √
dooft.
BELANGRIJK
Met de recirculatie-
functie kunnen, afhankelijk van de
werking van het systeem (verwar-
ming of koeling van het interieur),
de gewenste omstandigheden sneller
worden bereikt. Het is echter niet
raadzaam deze functie handmatig in
te schakelen op regenachtige of
koude dagen, omdat dan de ruiten
aan de binnenzijde aanzienlijk snel-
ler kunnen beslaan, vooral als de
airconditioning niet is ingeschakeld.
Bij bepaalde weersom-
standigheden (bijvoor-
beeld lage buitentempe-
ratuur of hoge luchtvochtigheid)
en als de recirculatie in het inte-
rieur automatisch wordt gere-
geld, kunnen de ruiten beslaan.
Druk in dat geval op de recircu-
latieknop om de recirculatie
handmatig uit te schakelen
(beide lampjes op de knop doven)
en vergroot eventueel de lucht-
stroom naar de voorruit. Toets voor uitschakeling airco-
compressor (7 fig. 117)
Als u op de toets √drukt als het
lampje op de toets brandt, wordt de
aircocompressor uitgeschakeld en
dooft het lampje. Als u nogmaals op
de toets drukt als het lampje gedoofd
is, wordt de inschakeling van de
compressor weer automatisch door
het systeem geregeld; dit wordt aan-
gegeven door het gaan branden van
het lampje op de toets.
Als de aircocompressor wordt uit-
geschakeld als het systeem de inge-
stelde temperatuur niet langer kan
handhaven, dooft het opschrift
FULL AUTO op het display en
wordt de recirculatie uitgeschakeld
om het eventuele beslaan van de rui-
ten te voorkomen. Als de ingestelde
temperatuur echter gehandhaafd
kan blijven, blijft het opschrift
FULL op het display verlicht.
Page 163 of 382

159
Bij uitgeschakelde compressor kan
de in het interieur ingevoerde lucht
niet gekoeld worden. Er zijn nu twee
mogelijkheden:
– als de buitentemperatuur lager is
dan de ingestelde temperatuur,
werkt het systeem normaal en kan
het de ingestelde temperatuur berei-
ken en handhaven, ook bij uitge-
schakelde compressor;
– als de buitentemperatuur hoger is
dan de ingestelde temperatuur, kan
het systeem niet aan de wens vol-
doen. Dit wordt aangegeven door het
knipperen van de ingestelde tempe-
ratuur op het display.
Als de compressor is uitgeschakeld
kan de aanjagersnelheid handmatig
op nul worden gezet, terwijl als de
compressor bij draaiende motor
wordt ingeschakeld, de aanjager-
snelheid niet onder de minimale
waarde (één streepje op het display)
kan zakken. Toets voor snelle
ontwaseming/ontdooiing van de
ruiten (15 fig. 117)
Als u deze toets indrukt, schakelt
de klimaatregeling automatisch alle
functies in die noodzakelijk zijn voor
het snel ontdooien/ontwasemen van
de voorruit en de zijruiten voor.
D.w.z. dat het systeem:
– de aircocompressor inschakelt;
– de luchtrecirculatie, indien inge-
schakeld, uitschakelt;
– de maximale luchttemperatuur
(HI) op beide displays instelt;
– een aanjagersnelheid inschakelt
op basis van de koelvloeistoftempe-
ratuur, om toevoer van nog te koude
lucht voor de ontwaseming van de
ruiten, te beperken;
– de luchtstroom naar de lucht-
roosters voor de voorruit en de zij-
ruiten voor leidt;
– de achterruit- en de spiegelverwar-
ming en de verwarming van de sproei-
ermonden inschakelt. De functie voor snelle ontwase-
ming/ontdooiing van de ruiten blijft
ongeveer 3 minuten ingeschakeld
nadat de koelvloeistoftemperatuur
boven 50°C is gekomen (benzine-
uitvoeringen) of 35°C (JTD-uitvoe-
ringen).
Als de functie voor maximale ont-
waseming/ontdooiing is ingescha-
keld, gaan het lampje op de
betreffende toets en het lampje op de
toets van de achterruitverwarming
branden en doven het lampje op de
recirculatietoets en het lampje op
toets √. Bovendien dooft op het dis-
play het opschrift FULL AUTO.
Als de functie voor maximale ont-
waseming/ontdooiing is ingescha-
keld, kunnen alleen de aanjagersnel-
heid en de uitschakeling van de ach-
terruitverwarming handmatig wor-
den geregeld.
Als u daarentegen opnieuw op de
toets voor maximale ontwaseming/
ontdooiing drukt of op de recircula-
tietoets of de toets voor uitschake-
ling van de compressor, schakelt het
systeem de functie voor maximale
ontwaseming/ontdooiing uit, en
Page 164 of 382

160
worden de functies die hiervoor
waren ingesteld weer geactiveerd en
eventueel ook de laatst ingestelde
functie.
Toets voor ontwaseming/ -
ontdooiing achterruit en buiten-
spiegels (12 fig. 117)
Als u deze toets indrukt, dan wor-
den de achterruit- en de spiegelver-
warming ingeschakeld. Het lampje
op de toets gaat branden als deze
functie wordt ingeschakeld.
De functie schakelt na ongeveer 10
minuten automatisch uit, of als
opnieuw de toets wordt ingedrukt.
De functie wordt ook uitgeschakeld
als u de motor uitzet en blijft uitge-
schakeld als u de motor opnieuw
start.
BELANGRIJK Plak geen stickers
of andere plaatjes op de elektrische
weerstandsdraden aan de binnenzij-
de van de achterruit, om beschadi-
ging van de achterruitverwarming te
voorkomen. Systeem uitschakelen (OFF)
De klimaatregeling wordt uitgescha-
keld als u toets 14 (fig. 117) voor de
aanjager op het bedieningspaneel voor
of toets 7 (fig. 118) op het bedienings-
paneel achter ten minste 2 seconden
ingedrukt houdt; op het display doven
alle streepjes van de aanjager en ver-
schijnt het opschrift OFFterwijl het
rechter lampje op de recirculatieknop
gaat branden.
Als de airconditioning is uitgescha-
keld:
– zijn de lampjes op de recirculatie-
toets en de toets voor uitschakeling
van de compressor gedoofd;
– zijn de displays van de ingestelde
temperaturen donker;
– is de recirculatie ingeschakeld,
waarbij geen lucht van buiten bin-
nenkomt;
– is de aircocompressor uitgescha-
keld;
– is de aanjager uitgeschakeld.
Ook bij uitgeschakeld systeem kan
de achterruitverwarming op de nor-
male manier worden in- of uitge-
schakeld. BELANGRIJK
Als de airconditio-
ning is uitgeschakeld, kunnen de
ruiten bij bijzondere omstandighe-
den snel beslaan.
De regeleenheid van de klimaatre-
geling slaat de instellingen van het
systeem in het geheugen op voordat
het systeem wordt uitgeschakeld. Als
u vervolgens op een willekeurige
toets drukt (behalve de toets van de
achterruitverwarming) worden de
functies weer hersteld. Als de functie
van de ingedrukte toets niet was
ingeschakeld voor de uitschakeling,
dan wordt deze functie ook geacti-
veerd; als deze daarentegen was
ingeschakeld, blijft de functie
gehandhaafd.
Als u de volledig automatische wer-
king van het systeem weer wilt
inschakelen, druk dan op toets
AUTO.
Page 168 of 382

164
– contactsleutel in stand MAR
draaien
– gedeeltelijke ontlading van de
accu
– aan het einde van de geprogram-
meerde inschakeltijd
– OFF-signaal van de afstandsbe-
diening
– handmatige uitschakeling door
de gebruiker via het CONNECT
– door de regeleenheid van de
hulpverwarming gesignaleerde sto-
ring.
In-/uitschakeling van de ver-
warming met de tijdschakelaar
De functie “programmeerbare ver-
warming” kan worden ingeschakeld
met de door het CONNECT bedien-
de tijdschakelaar.
De tijdschakelaar moet door de
gebruiker worden ingesteld. De tijd-
schakelaar regelt de in-/uitschake-
ling van de verwarming.
Er kunnen twee inschakelcycli wor-
den ingesteld: iedere cyclus bepaalt het
moment en de duur van inschakeling
van de verwarming, beide met inter-
vallen van 5 minuten. Het programmeren van de tijd-
schakelaar is onafhankelijk van de
stand van de contactsleutel. De duur
van iedere cyclus kan niet langer zijn
dan 60 minuten; als de tijdschake-
laar niet geprogrammeerd wordt,
wordt deze automatisch ingesteld op
ongeveer 15 minuten.
BELANGRIJK Om veiligheidsre-
denen moet de tijdschakelaar bij
iedere inschakeling geprogram-
meerd/bevestigd worden en binnen
24 uur na het programmeren beves-
tigd worden. Bovendien is de gebrui-
ker verplicht iedere keer het inscha-
kelen van de tijdschakelaar te beves-
tigen. De tijdschakelaar past zich
niet automatisch aan de zomer- of
wintertijd aan.
De schakelaar kan zich in één van
de volgende omstandigheden bevin-
den:
– uitgeschakeld: in deze omstan-
digheid kan de tijdschakelaar wor-
den geprogrammeerd en kunnen de
parameters worden ingesteld of
gewijzigd. De ingestelde parameters
worden gecontroleerd en goedge-
keurd door het telematica-infosys-
teem – ingeschakeld: de door het telema-
tica-infosysteem goedgekeurde
parameters worden opgeslagen. De
gebruiker bevestigt de ingestelde
cyclus die pas bij geprogrammeerde
inschakeling wordt geactiveerd en
op het display van het telematica-
infosysteem wordt weergegeven
– actief: de verwarming werkt als
“programmeerbare verwarming” en
wordt geregeld door de op het dis-
play van het telematica-infosysteem
aangegeven tijdschakelaar. Als de
tijdschakelaar actief is, registreert
het telematica-infosysteem de condi-
ties van het systeem
– stilstand: tijdens de werking van
de “programmeerbare verwarming”
die door de tijdschakelaar geregeld
wordt, worden de condities van het
systeem gecontroleerd door het tele-
matica-infosysteem
De tijdschakelaar wordt automa-
tisch uitgeschakeld:
– als de werking als “program-
meerbare verwarming” gestopt
wordt door het telematica-infosys-
teem omdat een conditie van het sys-
teem ontbreekt
Page 174 of 382

170
WERKING BIJ
DRAAIENDE MOTOR
Functie “Extra verwarming”Deze functie ondersteunt de opwar-
ming van de motorkoelvloeistof
direct na het starten of tijdens het
rijden zodat de motor bij koud weer
sneller op bedrijfstemperatuur komt
en in het interieur sneller een com-
fortabele temperatuur wordt
bereikt. Deze functie kan alleen worden
ingeschakeld als de volgende
omstandigheden zich gelijktijdig
voordoen:
– de contactsleutel staat in stand
MAR
– de motor draait
– de koelvloeistoftemperatuur lager
is dan 30 °C – de op het display ingestelde tem-
peratuur van de klimaatregeling
(bestuurders- of passagierszijde) is
hoger dan die in het interieur.
De werking wordt automatisch uit-
geschakeld bij één van de volgende
omstandigheden:
– de koelvloeistoftemperatuur is
hoger dan 70 °C
– de regeleenheid van de verwar-
ming signaleert een storing in de
hulpverwarming.
Page 181 of 382

177
– draai de sleutel weer in stand
MAR, trap het rempedaal in en houd
gelijktijdig knop Aten minste 2
seconden ingedrukt. Het lampje x
knippert 3 keer om aan te geven dat
de automatische werking is uitge-
schakeld.
Als vervolgens de contactsleutel
weer in stand STOPwordt gedraaid,
is de handrem niet ingeschakeld. De
automatische werking van de hand-
rem wordt automatisch weer her-
steld als de contactsleutel weer in
stand MARwordt gedraaid.
BELANGRIJK Als na de uitscha-
keling van de handrem, de auto
begint te bewegen met een hogere
snelheid dan bij een normale hand-
matige verplaatsing, wordt de uit-
schakeling van het automatische
werking direct geannuleerd en de
handrem ingeschakeld.
Voordat u de auto in een
wastunnel laat, moet de
automatische handrem
worden uitgeschakeld volgens de
hiervoor beschreven aanwijzin-
gen.Gebruik in noodgevallen
In uitzonderlijke omstandigheden
(bijv. hydraulisch remsysteem volle-
dig defect) kan de automatische
handrem gebruikt worden om de
bewegende auto stil te zetten
(“dynamische werking”).
Hiervoor moet het gaspedaal wor-
den losgelaten en knop A(fig. 126)
worden ingedrukt en gedurende de
gehele handeling ingedrukt worden
gehouden: de elektronische regel-
eenheid van het systeem herkent de
noodsituatie en grijpt onmiddellijk
in met een reeks cycli waarbij de
remkracht op de achterwielen wordt
overgebracht en wordt losgelaten als
ze dreigen te blokkeren. Deze cycli
worden afwisselend op het rechter
en linker achterwiel uitgevoerd om
niet alleen de stabiliteit van de auto
te garanderen maar ook voor meer
continuïteit in de vertraging en dus
een kortere remweg.
De achterwielen kunnen blokkeren
als de snelheid van de auto onder de
veiligheidslimiet komt (lager dan
ongeveer 10 km/h).
Om de gebruiker er aan te herinne-
ren dat de dynamische werking alleen in noodgevallen gebruikt
moet worden en wordt afgeraden tij-
dens de normale werking, wordt niet
alleen het eventuele oneigenlijke
gebruik van de handrem door ande-
re inzittenden in de auto aangegeven
maar klinkt tijdens de gehele hande-
ling ook een geluidssignaal.
Storingsmeldingen
Het systeem wordt gecontroleerd
door een elektronische regeleenheid
die eventuele storingen aangeeft door
een brandend waarschuwingslampje
s ! op het multifunctionele display
met daarbij het opschrift “DEFECT
IN EPB - BEZOEK EEN WERK-
PLAATS”.
Voor nog meer veiligheid wordt, als
bij een storing op de knop voor de
automatische handrem wordt
gedrukt, de bestuurder hierop geat-
tendeerd door een geluidssignaal en
het brandende lampje x.
Als de handrem niet de benodigde
remkracht bereikt (bijv. onvoldoen-
de acculading), knippert het lampje
x op het instrumentenpaneel.
Page 182 of 382

fig. 128
L0A0275b
fig. 127
L0A0274b
178
Bij een storing in het waarschu-
wingslampje xop het instrumen-
tenpaneel, gaat het lampje s!op
het multifunctionele display bran-
den en verschijnt het bericht
“DEFECT IN LAMPJE EPB -
BEZOEK EEN WERKPLAATS” o m
de bestuurder op de gevaarlijke situ-
atie te attenderen.
Als er een storing wordt
aangegeven door het
brandende lampje en het
bericht op het instrumentenpa-
neel, rijd dan zo spoedig en voor-
zichtig mogelijk naar de Lancia-
dealer, omdat het mogelijk is dat
de handrem niet werkt. Uitschakelen in noodgevallen
De automatische handrem is uitge-
rust met een eigen accu, waardoor
de handrem in noodgevallen kan
worden uitgeschakeld, bijv. als de
hoofdaccu van de auto volledig leeg
is of als gevolg van een ongeval is
beschadigd.
Met de hulpaccu, die voortdurend
door een elektronische regeleenheid
wordt gecontroleerd, kan de hand-
rem bovendien worden in- en uitge-
schakeld als de auto geduwd moet
worden.
Om de automatische handrem uit
en weer in te schakelen als de hoofd-
accu van de auto volledig leeg is,
moet de contactsleutel in stand MAR
worden gedraaid en op de hoofd- knop op de middenconsole worden
gedrukt.
De auto is bovendien uitgerust met
een noodknop A(fig. 127) in het
rechter vak van de bagageruimte.
Deze noodknop kan gebruikt worden
om de auto te ontgrendelen als de
auto stil op de weg blijft staan ten
gevolge van een defect of ongeval, en
het niet mogelijk is de contactsleutel
in stand MARte draaien (een ongeluk
met brandgevaar). De knop is bereik-
baar nadat het deksel van het vak ver-
wijderd is door met de contactsleutel
de sluiting A(fig. 128) in stand 1te
draaien.
Page 185 of 382

181
Verlang de eerste kilo-
meters geen maximale
prestaties, maar wacht tot
de motor op bedrijfstemperatuur
is.
AUTO STILZETTEN
Voor het stilzetten van de auto hoeft
alleen het rempedaal ingetrapt te
worden, onafhankelijk van de stand
van de versnellingspook.
Als de motor stationair
draait en de hendel in
stand D of R staat, moet
het rempedaal ingetrapt worden
gehouden, ook als de auto op een
vlakke ondergrond staat; als u
het rempedaal niet ingetrapt
houdt, komt de auto in beweging. De contactsleutel kan alleen uit het
contactslot worden genomen als de
versnellingspook in stand Pstaat
(beveiligingssysteem Key-lock) en
binnen 30 seconden nadat de con-
tactsleutel in stand STOPis
gedraaid. Gedurende deze tijd is de
letter Pop het display van het in-
strumentenpaneel verlicht ( fig.
131). Na deze 30 seconden dooft de
letter Pop het display en blijft de
contactsleutel in het slot geblok-
keerd. Om de sleutel uit het slot te
nemen, moet de contactsleutel in
stand MARworden gedraaid en ver-
volgens weer in stand STOP; op
deze manier hebt u nog eens 30
seconden ter beschikking op de sleu-
tel uit te nemen. BELANGRIJK
In geval van nood
(storingen, lege accu, enz.) kan de
sleutel ook worden uitgenomen als
de versnellingspook niet in stand P
staat. Draai hiervoor de contactsleu-
tel in stand STOP, druk op knop A
(fig. 132) en neem tegelijkertijd de
sleutel uit het slot.
fig. 131
L0A0238b
fig. 132
L0A0178b