display Lancia Thesis 2002 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2002, Model line: Thesis, Model: Lancia Thesis 2002Pages: 382, PDF Size: 4.74 MB
Page 186 of 382

182
KEUZE VOOR
AUTOMATISCHE/HANDMATIGE
SEQUENTIËLE WERKINGDe belangrijkste eigenschap van
deze versnellingsbak is de keuze tus-
sen automatische en handmatige se-
quentiële werking.
Plaats de versnellingspook in het
rechter gebied in stand Dvoor auto-
matische werking of in het linker ge-
bied in stand ( +/-) voor handmatige
sequentiële werking.
Op display A(fig. 133) van het in-
strumentenpaneel wordt de ingescha-
kelde versnelling ( 1- 5 bij handma-
tige sequentiële werking) of het sym-
bool D(bij automatische werking)
weergegeven. AUTOMATISCHE WERKING
Plaats voor de automatische werking
de versnellingspook in het rechter ge-
bied (fig. 130) in één van de volgende
standen:
P - parkeren (u kunt de motor star-
ten)
R - achteruit
N - vrijstand (u kunt de motor star-
ten)
D - automatisch vooruit rijden.
BELANGRIJK De versnellingspook
kan uitsluitend uit stand Pworden
verplaatst als de contactsleutel in
stand MARstaat en het rempedaal is
ingetrapt (beveiligingssysteem Shift-
lock).
De versnellingspook kan vanuit
stand Din een andere stand worden
geplaatst, zonder het rempedaal in te
trappen, volgens het schema dat op
het schakelmasker is aangebracht. Al-
leen als de pook vanuit stand Pwordt
verplaatst, moet om veiligheidsrede-
nen het rempedaal worden ingetrapt.
fig. 133
L0A0239b
P - Parkeren
Als u de auto parkeert, moet de ver-
snellingspook altijd in deze stand
staan. De aangedreven wielen worden
automatisch geblokkeerd.
Om onverwachtse verplaatsingen te
voorkomen, kan de pook alleen van-
uit Pin een andere stand worden ge-
plaatst als het rempedaal is ingetrapt.
De pook kan in stand Pworden ge-
plaatst zonder het rempedaal in te
trappen, maar het is raadzaam ook in
dit geval het rempedaal in te trappen.
BELANGRIJK Plaats de pook al-
leen in stand Pals de auto stilstaat.
Page 190 of 382

186
HANDMATIGE SEQUENTIËLE
WERKINGPlaats voor de handmatige sequen-
tiële werking de versnellingspook in
het linker gebied (fig. 130)in stand:
(+) = opschakelen;
(–) = terugschakelen.
De pook kan alleen in het linker ge-
bied geplaatst worden vanuit stand D:
de versnelling die door de automati-
sche versnellingsbak is ingeschakeld
op het moment dat de pook verplaatst
wordt, blijft ingeschakeld.
Onder alle rij-omstandigheden kan
worden overgeschakeld naar de hand-
matige sequentiële werking.
Plaats voor opschakelen de pook in
stand (+) en voor terugschakelen in
stand (–). BELANGRIJK
Als het commando
wordt gegeven om terug te schakelen
en de motor hierdoor met te hoge toe-
rentallen gaat draaien, wordt dit com-
mando genegeerd door de regeleen-
heid. De bestuurder wordt hierop ge-
attendeerd door een geluidssignaal en
door het knipperen van de ingescha-
kelde versnelling op het display van
het instrumentenpaneel.
Als de handmatige se-
quentiële werking is inge-
schakeld, moet handmatig
worden op- of teruggeschakeld,
zoals bij auto’s met een handge-
schakelde versnellingsbak. Alleen
als u de auto stilzet wordt auto-
matisch de 1
eversnelling inge-
schakeld.
Als u de pook in stand Dzet, werkt
het systeem weer automatisch en wor-
den de versnellingen gekozen op ba-
sis van de rij-eigenschappen en het
geselecteerde programma.
BELANGRIJK De elektronische re-
geleenheid is geprogrammeerd voor
het uitvoeren van één schakelcom-
mando per keer. Als u de pook dus
snel achter elkaar bedient, worden
niet alle commando’s uitgevoerd. Een
hogere of lagere versnelling wordt in-
geschakeld als u de pook in stand ( +)
of ( –) zet nadat het vorige commando
is uitgevoerd.
Als er een storing in het handmatige
sequentiële systeem is, wordt de au-
tomatische werking ingeschakeld.
Page 191 of 382

187
Bij een storing blijft het mogelijk de
versnellingspook in de standen R, N
en Dte plaatsen. Als de pook in stand
D staat, worden slechts enkele ver-
snellingen ingeschakeld, afhankelijk
van het type storing dat gesignaleerd
is.
Als er een storing in de
automatische versnellings-
bak is gesignaleerd, wendt
u dan zo snel mogelijk tot de Lan-
cia-dealer om de storing te laten
verhelpen.STORINGSMELDINGEN
Storingen in de automatische ver-
snellingsbak worden weergegeven
door het gaan branden van het waar-
schuwingslampje top het multi-
functionele display en het verschijnen
van de volgende berichten:
– TE HOGE OLIETEMPERATUUR
COMFORTRONIC
– DEFECT IN COMFORTRONIC.
TE HOGE OLIETEMPERATUUR
IN DE AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
Dit bericht verschijnt als de olie in
de versnellingsbak de maximale vast-
gestelde temperatuur heeft bereikt. In
dat geval beschikt de elektronische re-
geleenheid over een noodprogramma.
Onder deze omstandigheden raden
wij u aan te stoppen, de versnellings-
pook in stand Pof Nte zetten en de
motor stationair te laten draaien, tot-
dat het bericht van het display ver- dwijnt. Rijd daarna verder zonder te
veel van de motor te eisen.
Als het bericht weer op het display
verschijnt, moet de auto opnieuw
worden stilgezet met stationair draai-
ende motor totdat het bericht ver-
dwijnt.
Als tussen het verschijnen van de
storingsmeldingen minder dan 15 mi-
nuten zit, is het raadzaam de auto stil
te zetten, de motor uit te zetten en te
wachten totdat de motor-versnel-
lingsbak compleet is afgekoeld.
Storing in automatische versnel-
lingsbak
Als dit bericht tijdens het rijden op
het display verschijnt, dan is er een
storing in de automatische versnel-
lingsbak. In dat geval beschikt de
elektronische regeleenheid over een
noodprogramma.
Onder deze omstandigheden raden
wij u aan om te stoppen en de motor
uit te zetten: als de motor weer gestart
wordt, kan het zelfdiagnose-systeem
de storing, die door de elektronische
regeleenheid wordt opgeslagen, heb-
ben verholpen.
Page 195 of 382

191
Voor de juiste werking
van het ESP, ASR en ABS
is het noodzakelijk dat de
banden van alle wielen van het-
zelfde merk en type zijn. De ban-
den moeten in perfecte conditie en
altijd van het voorgeschreven type,
merk en afmetingen zijn. verlaagd. De ingrepen worden door-
lopend aangepast en uitgevoerd, zo-
dat de door de bestuurder gewenste
richting wordt aangehouden.
De werking van het ESP-systeem
verhoogt de actieve veiligheid van de
auto aanzienlijk onder veel kritische
omstandigheden en is vooral nuttig bij
het inhalen, als de grip van het weg-
dek wisselt. ASR-SYSTEEM (ANTISLIP
REGULATION)
Algemene informatie
Het ASR-systeem is geïntegreerd in
het ESP-systeem. Het ASR controleert
de trekkracht van de auto en grijpt
automatisch in als één of beide aan-
gedreven wielen dreigen door te slip-
pen, waardoor de auto stabiel blijft en
slijtage van de banden wordt voorko-
men.
Afhankelijk van de oorzaak van het
doorslippen, worden twee verschil-
lende controlesystemen ingeschakeld:
– als het doorslippen van beide aan-
gedreven wielen wordt veroorzaakt
door een te hoog motorvermogen, ver-
mindert het ASR het motorvermogen;
– als slechts één aangedreven wiel
dreigt door te slippen, zorgt het ASR-
systeem ervoor dat het wiel automa-
tisch wordt afgeremd. Het effect is
hetzelfde als dat van een sperdiffe-
rentieel. Het ASR is vooral nuttig onder de
volgende omstandigheden:
– doorslippen van het binnenste wiel
in bochten, door verandering van de
wielbelasting of door te felle accelera-
tie;
– te hoog vermogen naar de wielen,
ook in samenhang met de condities
van het wegdek;
– acceleratie op gladde wegen en bij
sneeuw en ijzel;
– verlies van grip op natte wegge-
deelten (aquaplaning).
ASR INSCHAKELEN
Het ASR-systeem schakelt automa-
tisch in als de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het systeem
worden uit- of ingeschakeld door
schakelaar A(fig. 135) op de mid-
denconsole in te drukken.
Als het systeem wordt ingeschakeld,
gaat op het multifunctionele display
het symbool Vbranden en verschijnt
het bericht “ASR INGESCHAKELD”.
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat op het multifunctionele display
Page 196 of 382

192
het symbool Vbranden en verschijnt
het bericht “ASR UITGESCHA-
KELD”.
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het lampje Bop de schakelaar
branden. Als het systeem tijdens het
rijden wordt uitgeschakeld, schakelt
het als de auto opnieuw wordt gestart
automatisch weer in.
BELANGRIJK Schakel het ASR-
systeem uit als u met sneeuwkettin-
gen rijdt: onder deze omstandigheden
levert het doorslaan van de aangedre-
ven wielen juist meer trekkracht op. MSR-SYSTEEM
(TRACTIEREGELING)
De auto is uitgerust met een systeem
dat geïntegreerd is in het ASR en dat
bij bruusk terugschakelen het motor-
koppel verhoogt, zodat overmatige
vertraging van de aangedreven wielen
wordt voorkomen. Dit heeft vooral
voordelen op een wegdek met weinig
grip, waarop de stabiliteit van de auto
snel verloren kan gaan.
INSCHAKELING VAN HET ESP-
SYSTEEM
Als het ESP-systeem inschakelt, gaat
het lampje áop het instrumentenpa-
neel knipperen, om de bestuurder er
op te wijzen dat de auto de stabiliteit
en de grip dreigt te verliezen.
STORINGSMELDINGEN IN HET
ESP- EN ASR-SYSTEEM
Bij storingen worden het ESP en
ASR automatisch uitgeschakeld en
gaat het symbool ábranden en ver-
schijnt het bericht “DEFECT IN
ESP” op het multifunctionele display. Bovendien gaat het lampje
Bop de
ASR-knop branden.
Als de storing alleen het ESP betreft,
gaat het symbool ábranden en ver-
schijnt het bericht “DEFECT IN
ESP” op het multifunctionele display,
terwijl het lampje op knop Bgedoofd
blijft en de werking van het ASR be-
schikbaar blijft.
Als daarentegen de storing alleen het
ASR betreft, worden beide systemen
uitgeschakeld en gaat het symbool á
branden en verschijnt het bericht
“DEFECT IN ESP” op het multi-
functionele display. Bovendien gaat
het lampje Bop de ASR-knop bran-
den.
Als er een storing is in het ESP of
ASR, gedraagt de auto zich hetzelfde
als uitvoeringen die niet met deze sys-
temen zijn uitgerust: wendt u echter
zo snel mogelijk tot de Lancia-
dealer.
fig. 135
L0A0243b
Page 198 of 382

194
AUTOMATISCHE
SNELHEIDS -
REGELING (CRUI-
SE- CONTROL)
ALGEMENE INFORMATIE
De elektronische snelheidsregeling
maakt het mogelijk een gewenste
snelheid aan te houden, zonder het
gaspedaal in te trappen. Op deze
manier wordt het rijden, vooral op
lange trajecten, minder vermoeiend
omdat de ingestelde snelheid auto-
matisch gehandhaafd blijft.
BELANGRIJK Het systeem kan
alleen worden ingeschakeld bij een
snelheid boven de 30 km/h. De cruise-control mag
uitsluitend worden
gebruikt als de verkeers-
omstandigheden en het traject
van dien aard zijn dat, over een
voldoende lange afstand, in volle-
dige veiligheid een constante
snelheid kan worden aangehou-
den. BEDIENINGSKNOPPEN (fig. 136)
De cruise-control wordt bediend
met schakelaar A, met draaiknop B
en met knop C (RCL).
De schakelaar A heeft twee stan-
den:
– OFF in deze stand is het systeem
uitgeschakeld;
– ON in deze stand werkt het sys-
teem. Als de cruise-control wordt
ingeschakeld, gaat op het multifunc-
tionele display het controlelampje Ü
branden en verschijnt het bericht
“CRUISE-CONTROL INGESCHA-
KELD”.
Met draaiknop Bkunt u de inge-
stelde snelheid van de auto opslaan
en aanhouden of de ingestelde snel-
heid verhogen of verlagen.
Het systeem schakelt in de volgen-
de gevallen automatisch uit:
– door het intrappen van het rem-
pedaal
– door het intrappen van het kop-
pelingspedaal
– als de versnellingspook per onge-
luk in stand Nwordt geplaatst.
Zet bij auto’s met auto-
matische versnellingsbak
de versnellingspook nooit
in stand N als de auto in bewe-
ging is.
fig. 136
L0A0208b
Page 203 of 382

199
Als het systeem is ingeschakeld
(draaiknop Astaat in een andere
stand dan OFF), verschijnt op het
multifunctionele display het sym-
bool úen het bericht “ADAPTIEVE
CRUISE-CONTROL INGESCHA-
KELD”. Het symbool blijft weerge-
geven totdat het systeem wordt uit-
geschakeld door draaiknop Ain
stand OFFte zetten.
Met draaiknop Bkunt u de inge-
stelde snelheid van de auto opslaan
en aanhouden of de ingestelde snel-
heid verhogen of verlagen.
Zet draaiknop Bin stand ( +) om
de snelheid op te slaan of om de
ingestelde snelheid te verhogen.
Zet draaiknop Bin stand ( –) om de
opgeslagen snelheid te verlagen. De
snelheid kan, indien nodig, ook ver-
laagd worden door het rempedaal in
te trappen.
Telkens als u draaiknop Bbedient,
wordt de snelheid met 10 km/h ver-
hoogd of verlaagd. Als de draaiknop
gedraaid wordt gehouden, verandert
de snelheid continu met intervallen
van 10 km/h. De nieuwe snelheid
wordt automatisch opgeslagen. Als u draaiknop
Bdraait, wordt de
huidige snelheid van de auto
beschouwd als referentiesnelheid
(kruissnelheid). Deze snelheid kan
afhankelijk van de verkeersomstan-
digheden automatisch verlaagd wor-
den. Het systeem kan overschakelen
van de cruise-control naar de
afstandsmeting. Op het display van
het instrumentenpaneel wordt de
werking van het systeem weergege-
ven.
Met knop C(RCL) kan de opgesla-
gen snelheid worden hervat. Tijdens
het rijden met ingeschakeld systeem
kan de bestuurder het systeem uit-
schakelen door het rempedaal in te
trappen. In dat geval wordt de inge-
stelde kruissnelheid in het geheugen
opgeslagen en kan weer worden
opgeroepen door op de knop RCLte
drukken. Snelheid opslaan
Zet draaiknop Ain een andere stand
dan OFF en ga op de normale manier
met de gewenste snelheid rijden.
Zet draaiknop Bin stand (+) en
laat de knop vervolgens los. De snel-
heid van de auto wordt opgeslagen
en weergegeven op het display van
het instrumentenpaneel; het gaspe-
daal kan nu worden losgelaten.
De auto blijft vervolgens constant
met de ingestelde snelheid rijden,
totdat zich één van de volgende
omstandigheden voordoet:
– intrappen rempedaal
– aanwezigheid van een auto op de
rijbaan die langzamer rijdt.
BELANGRIJK Indien nodig (bij-
voorbeeld bij inhalen) kan de snel-
heid simpel verhoogd worden door
het intrappen van het gaspedaal. Als
u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden. Als harder dan 160
km/h wordt gereden, moet om de
opgeslagen snelheid weer te hervat-
ten, knop C(RCL) worden inge-
drukt.
Page 204 of 382

200
OPGESLAGEN SNELHEID
OPROEPENAls het systeem wordt uitgescha-
keld door bijvoorbeeld het intrappen
van het rempedaal, kan de opgesla-
gen snelheid worden hervat door
knop C (RCL) in te drukken.
OPGESLAGEN SNELHEID VER-
HOGEN De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verhoogd:
– trap het gaspedaal in en sla de
nieuwe snelheid op (draaiknop Bin
stand +)
of
– zet draaiknop Bkort in stand
(+): telkens als de draaiknop wordt
gedraaid, wordt de snelheid iets ver-
hoogd met intervallen van 10 km/h.
Als de draaiknop gedraaid wordt
gehouden, verandert de snelheid
continu met intervallen van 10
km/h. Als draaiknop Bwordt losge-
laten, wordt de bereikte snelheid
automatisch opgeslagen. Op het display verschijnt de nieuwe
ingestelde snelheid.
Opgeslagen snelheid verlagen
De opgeslagen snelheid kan op
twee manieren worden verlaagd:
– schakel het systeem uit (bijvoor-
beeld door het rempedaal in te trap-
pen) en sla vervolgens de nieuwe
snelheid op (zet draaiknop Bin
stand ( +)
of
– houd draaiknop Bin stand ( -)
totdat de nieuwe snelheid is bereikt
die automatisch blijft opgeslagen.
Op het display verschijnt de nieuwe
ingestelde snelheid. OPGESLAGEN SNELHEID WIS-
SEN
De opgeslagen snelheid wordt op
een van de volgende manieren auto-
matisch gewist:
– als de motor wordt uitgezet
– als draaiknop Ain stand OFF
wordt gezet
– als de snelheid onder de 30 km/h
zakt.
Als het systeem wordt uitgescha-
keld, wordt alle informatie op het
display van het instrumentenpaneel
gewist.
Snelheid en afstand aanhouden
Het systeem houdt de opgeslagen
snelheid aan als er geen enkele auto
op de rijbaan wordt gesignaleerd.
Als daarentegen een auto wordt
gesignaleerd die langzamer rijdt,
voert het systeem automatisch enke-
le handelingen uit (snelheid verho-
gen, snelheid verlagen of bijrem-
men) om de ingestelde afstand tot de
auto die voor u rijdt aan te houden.
Page 205 of 382

201
De maximale vertraging
wordt automatisch door
het systeem uitgevoerd en
is beperkt ten opzichte van de
werkelijke capaciteit van het
remsysteem van de auto. Een
eventuele noodstop kan dus uit-
sluitend door de bestuurder wor-
den uitgevoerd. De bestuurder
wordt door een geluidssignaal
gewaarschuwd als zich situaties
voordoen, waarbij de bestuurder
uit veiligheidsoverwegingen op
het rempedaal moet trappen.
Als het rempedaal wordt ingetrapt,
schakelt het systeem uit, terwijl het
gaspedaal altijd ingetrapt kan wor-
den (bijvoorbeeld bij inhalen) zon-
der dat het systeem uitschakelt. Als
u daarna het gaspedaal loslaat,
wordt de opgeslagen snelheid weer
aangehouden.
Op het multifunctionele display
wordt kort informatie gegeven over
de opgeslagen snelheid, de af- of
aanwezigheid van een rijdende auto
en de ingestelde gevoeligheid. Signalering van een auto met
geactiveerd maar niet ingescha-
keld systeem
Als het systeem is geactiveerd
(draaiknop Ain een andere stand
dan OFF) begint het systeem pas
met het signaleren van een rijdende
auto nadat ten minste één keer het
systeem is ingeschakeld (draaiknop
B in stand (+) zetten).
Hierna wordt de aanwezigheid van
een rijdende auto altijd gesignaleerd,
ook bij uitgeschakeld systeem, totdat
het systeem buiten werking wordt
gesteld (draaiknop Ain stand OFF).
Signaleren van een auto bij inge-
schakeld systeem Als het systeem wordt ingeschakeld
door draaiknop Bin stand (+) te zet-
ten, wordt de aanwezigheid van een
rijdende auto voor u (binnen 150
meter) aan u bekend gemaakt via
het display op het instrumentenpa-
neel door middel van het volgende
icoontje: Het icoontje geeft aan dat de cruise-
control en de afstandsmeting met sig-
nalering van de aanwezigheid van een
auto die voor u rijdt, zijn ingeschakeld.
Deze zijn echter nog niet “gekoppeld”
als de afstand groter is dan de ingestel-
de afstand of als de snelheid hoger is
dan de ingestelde snelheid.
Als de auto zich daarentegen op
een afstand bevindt die gelijk is aan
of korter is dan de ingestelde afstand
en het systeem nog in de “koppe-
lings”-fase is, dan verschijnt op het
display één van de icoontjes (afhan-
kelijk van het ingestelde afstandsni-
veau) die aangeeft dat de afstands-
meting is ingeschakeld:
ingestelde afstandsniveau
x
ingestelde afstandsniveau x
Page 206 of 382

202
ingestelde afstandsniveau x
Bij buitentemperaturen gelijk aan of
minder dan 3 o
C houdt het systeem
automatisch de langste afstand aan,
ongeacht het ingestelde afstandsni-
veau. Als het systeem korte tijd wordt uit-
geschakeld door het gaspedaal in te
trappen, dan knippert de opgeslagen
snelheid op het instrumentenpaneel en
verdwijnt het eventueel op het display
van het instrumentenpaneel weergege-
ven icoontje van de afstandsmeting.
Het icoontje dat de signalering van een
auto die voor u rijdt, aangeeft, blijft,
indien aanwezig, weergegeven. Als het systeem is ingeschakeld en de
linker richtingaanwijzers (pijlen) wor-
den bediend om een inhaalmanoeuvre
aan te geven, dan wordt automatisch
de afstand tot de auto (al gekoppeld)
die voor u rijdt, verminderd om het
inhalen te vergemakkelijken. Als de
bestuurder de inhaalmanoeuvre niet binnen enkele seconden uitvoert, dan
houdt de auto de ingestelde afstand
weer aan.
Als de adaptieve cruise-control is
ingeschakeld en de voor de functie toe-
gestane remcapaciteit het aanhouden
van de ingestelde afstand tot de auto
die voor u rijdt, niet kan garanderen,
wordt de bestuurder door een geluids-
signaal en het verschijnen op het mul-
tifunctionele display van het bericht
“REMMEN UIT VEILIGHEIDSRE-
DENEN” gewaarschuwd om de snel-
heidsregeling weer over te nemen. BELANGRIJK Als de adaptieve crui-
se-control is ingeschakeld en de snel-
heid van de auto die voor u rijdt onder
de 30 km/h zakt, wordt de bestuurder
door een geluidssignaal en het verschij-
nen op het multifunctionele display
van het bericht “ACC NIET INGE-
SCHAKELD” gewaarschuwd om de
snelheidsregeling over te nemen. De
werking van de adaptieve cruise-con-
trol is niet gegarandeerd in files; het
stoppen en het vervolgens weer gaan
rijden in een file wordt altijd aan de
bestuurder overgelaten, die ook iedere
keer de cruise-control opnieuw moet
inschakelen. STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in het systeem
worden aangegeven door het gaan
branden van symbool àop het multi-
functionele display en het verschijnen
van het bericht “DEFECT IN ACC”.
De storing blijft weergegeven ook als
draaiknop Avan het systeem in stand
OFF wordt gezet.
De adaptieve cruise-control wordt
ongeacht het soort storing, volledig uit-
geschakeld. Als de uitschakeling van
het systeem wordt veroorzaakt door
vuil op de lens, dan wordt de bestuur-
der hierop geattendeerd door het
betreffende bericht op het display. In dat geval moet de bescherming
voor de lens (aangegeven in fig. 138)
worden gereinigd met een vochtige
doek. Gebruik voor het schoonmaken
geen droge, grove of harde doek.
De sensor is in de voor-
bumper geplaatst. Bij
eventuele botsingen kan
het systeem beschadigen.