dashboard Lancia Voyager 2011 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2011, Model line: Voyager, Model: Lancia Voyager 2011Pages: 376, PDF Size: 4.31 MB
Page 59 of 376
WAARSCHUWING!
Wanneer u een airbag-
waarschuwingslampje op uw instru-
mentenpaneel negeert, kan dat bete-
kenen dat de airbags u bij een
aanrijding niet beschermen. Als het
lampje niet gaat branden als u de
contactsleutel omdraait, blijft bran-
den nadat u de auto hebt gestart of
gaat branden tijdens het rijden,
moet u het airbagsysteem onmiddel-
lijk laten controleren door een er-
kende dealer.
Opblaasmodules voor de
geavanceerde frontairbag aan
bestuurders- en passagierszijde
De opblaasmodules voor de geavan-
ceerde frontairbags aan bestuurders-
en passagierszijde bevinden zich in
het midden van het stuurwiel en aan
de rechterzijde van het instrumenten-
paneel. Het ORC zendt een signaal
naar de opblaasmodules wanneer een
botsing wordt gedetecteerd waarbij de
geavanceerde frontairbags moeten
worden geactiveerd. Er ontwikkelt
zich een grote hoeveelheid niet-giftig
gas om de geavanceerde frontairbags op te blazen. De airbags kunnen in
verschillende mate worden opgebla-
zen, afhankelijk van de aard en ernst
van de botsing. Het afdekpaneel op de
stuurwielnaaf en op de bovenzijde
van het dashboard komen los en klap-
pen opzij terwijl de airbags volledig
worden opgeblazen. Het volledig op-
blazen van de airbags duurt circa 50
tot 70 milliseconden. Dit is ongeveer
de helft van de tijd die nodig is om met
uw ogen te knipperen. De airbags lo-
pen vervolgens snel leeg terwijl ze de
bestuurder en de voorpassagier nog
bescherming bieden.
Het gas in de geavanceerde frontair-
bag wordt afgevoerd via de ventilatie-
openingen in de zijkanten van de air-
bag. Op deze wijze belemmeren de
airbags de besturing van de auto niet.
Opblaasmodules voor de extra
zijairbag in de voorstoel
De extra zijairbags in de voorstoelen
worden uitsluitend bij bepaalde zijde-
lingse botsingen geactiveerd.
Het ORC bepaalt op basis van de aard
en ernst van een zijdelingse botsing of
de zijairbags moeten worden opgebla-zen.
Naargelang de ernst en de aard van de
botsing kan het opblaasmechanisme
van de zijairbag aan de zijde van de
botsing geactiveerd worden, waar-
door een hoeveelheid niet-giftig gas
vrijkomt. De zich opblazende zij-
airbag komt via de voegnaad in de
stoel naar buiten in de ruimte tussen
de inzittende en het portier. De zij-
airbag worden volledig opgeblazen in
ongeveer 10 milliseconden. De zijair-
bag wordt zo snel en krachtig opge-
blazen dat u gewond kunt raken wan-
neer u niet goed in de stoel zit, of
wanneer zich voorwerpen bevinden in
de ruimte waar de airbag zich ont-
vouwt. Dat geldt vooral voor kinde-
ren.
Opblaasmodules voor de extra gordijn-zijairbag
Tijdens botsingen waarbij de inwer-
king beperkt blijft tot een bepaalde
zone aan de zijkant van het voertuig,
zal het ORC mogelijk de extra
gordijn-zijairbags opblazen. Dit is af-
53
Page 137 of 376
stadslichten in te schakelen. Ook de
instrumentenverlichting gaat nu aan.
De sterkte van de verlichting van het
dashboard regelt u door de dim-
merknop omhoog of omlaag tedraaien.
AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit systeem schakelt de koplampen
automatisch in of uit in overeenstem-
ming met de intensiteit van het omge-
vingslicht. U schakelt het systeem in
door de koplampschakelaar helemaal
naar links te draaien, zodat de indica-
tor naar de stand AUTO wijst. Bij
ingeschakeld systeem is de uitscha-
kelvertraging van de koplampen ook
ingeschakeld. Dit houdt in dat de
koplampen blijven branden tot 90 se-
conden nadat u het contact hebt uit-
geschakeld. Om het automatische sys-
teem uit te zetten, draait u de
koplampschakelaar naar links in de
stand "O" (uit).OPMERKING:
Bij ingeschakelde automatische
stand gaan de koplampen pas
branden zodra de motor draait.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Als de koplampen in de modus Auto-
matisch staan en de motor draait,
gaan de koplampen automatisch
branden wanneer de ruitenwisser
wordt ingeschakeld. De functie "Kop-
lampen aan bij ingeschakelde ruiten-
wissers" kan worden aangetroffen bij
auto's met een automatisch koplamp-
systeem. Raadpleeg “Elektronisch
voertuiginformatiecentrum (EVIC)/
Door de klant te programmeren func-
ties" in "Functies van het instrumen-
tenpaneel" voor meer informatie.
UITSCHAKELVERTRAGING
KOPLAMPEN (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze functie zorgt voor extra veilig-
heid doordat de koplampen nog
maximaal 90 seconden branden na-
dat u de auto hebt verlaten.
Als u deze functie wilt activeren, zet u
de contactschakelaar in de stand OFF
terwijl de koplampen nog branden.
Schakel vervolgens binnen 45 secon-
den de koplampen uit. De 90 secon-
den uitschakelvertraging gaat in zo-
dra de koplampschakelaar wordt
uitgeschakeld. Bij het aanzetten van
de koplampen, de parkeerlichten of
het contact wordt de uitschakelver-
traging opgeheven.
Wanneer u de auto verlaat, kunt u
ervoor kiezen de koplampen nog 30,
60 of 90 seconden te laten branden of
deze onmiddellijk uit te schakelen.
Als u de tijdsinstelling wilt wijzigen,
neemt u contact op met een erkende
dealer.
De vertragingsduur van de koplamp-
verlichting is programmeerbaar bij
131
Page 140 of 376
2. Trek de multifunctionele hendel
naar u toe om de koplampen van de
stand grootlicht in de stand dimlicht
te zetten.
3. Draai de lichtschakelaar rechtsom
van de stand AUTO (A) naar de standaan. OPMERKING:
Als de koplampen en achterlichten
van voertuigen in het camerablik-
veld defect zijn, met modder zijn
bespat of gedeeltelijk aan het zicht
worden onttrokken, zal uw groot-
licht langer blijven branden (dich-
ter bij het andere voertuig). Boven-
dien zal het systeem niet correct
werken als de voorruit of de came-
ralens vuil, vet of andere obstakelsbevat. HOOGTEVERSTELLING KOPLAMPENUw auto is mogelijk uitge-
rust met een koplampver-
stellingssysteem. Met dit
systeem heeft de bestuurder
altijd de juiste afstelling voor de kop-
lamplichtbundel, onafhankelijk van
de belading van de auto. De schake- laar bevindt zich op het dashboard,
naast de dimmerknop.
Draai de schakelaar tot het cijfer over-
eenkomstig de in de volgende tabel
weergegeven belading tegenover het
controlelampje op de schakelaarstaat.
Hoogteverstelling koplampen
0 * Alleen bestuurder of bestuurder plus voor- passagier
1 * Bestuurder, voorpassa- gier en alle 3 zitplaatsen
achterin bezet, of ALLE
zitplaatsen bezet (ook
de middenrij).
* Alle zitplaatsen bezet,
plus een gelijkmatig ver-
deelde lading achter
laatste stoelenrij. Het
totale gewicht van pas-
sagiers plus lading blijft
onder het maximale
laadgewicht van deauto.
Hoogteverstelling koplampen
2 * Bestuurder, plus ge- lijkmatig verdeelde la-
ding achter laatste stoe-
lenrij. Het totale gewicht
van bestuurder plus la-
ding blijft beneden het
maximale laadgewicht
van de auto.
* Aantal passagiers: Zitposities vóór = 2
Zitposities midden = 2
Zitposities achter = 2 of 3
OPMERKING: bij de bovenstaande
berekeningen is uitgegaan van een
lichaamsgewicht van 75 kg.
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
De ruitenwissers en -sproeiers bedient
u via een schakelaar in de multifunc-
tionele hendel. Draai aan het uiteinde
van de multifunctionele hendel om de
gewenste wissersnelheid te kiezen. OPMERKING:
Verwijder altijd achtergebleven
sneeuw als die verhindert dat de
wisserbladen terugkeren naar de
134
Page 142 of 376
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
botsingen leiden. Misschien ziet u
andere voertuigen of obstakels niet.
Voorkom ijsvorming op de voorruit
door de voorruit eerst te verwarmen
alvorens de ruitensproeier te gebrui-ken.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. Deze functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel in een van de vijf ge-
voeligheidsstanden voor de intervals-
tand van de ruitenwisser om deze
functie in te schakelen.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden geregeld met de multifunctio-
nele hendel. Gevoeligheidsstand 3 is
gekalibreerd voor de beste ruitenwis- sergevoeligheid over de gehele linie.
Als de bestuurder een hogere gevoe-
ligheid wenst, kan hij/zij gevoelig-
heidsstand 4 of 5 kiezen. Als de be-
stuurder een lagere gevoeligheid
wenst, kan hij/zij gevoeligheidsstand
2 of 1 kiezen. Zet de multifunctionele
hendel in stand OFF als u het systeem
niet wenst te gebruiken. OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van RainX® en was- of siliconenhoudende pro-
ducten kan de prestaties van de
regensensor beïnvloeden.
De regendetectiefunctie kan worden in- en uitgeschakeld via
het EVIC (voor bepaalde
uitvoeringen/markten). Voor
meer informatie raadpleegt u
"Elektronisch voertuiginforma-
tiecentrum (EVIC)/Persoonlijke Instellingen (door de klant te
programmeren functies)" in "De
functies op uw dashboard".
De regensensorsysteem omvat be-
schermende voorzieningen voor de
wisserbladen en -armen. Het systeem
werkt niet onder de volgende omstan-digheden: Ruitenwissers uitgeschakeld la-
ten bij lage temperaturen — De
regendetectiefunctie werkt niet als
het contact voor het eerst is inge-
schakeld, de motor stationair draait
en de buitentemperatuur lager is
dan 0 °C, tenzij de ruitenwisser-
schakelaar op de multifunctionele
hendel wordt bewogen, de rijsnel-
heid hoger wordt dan 0 km/u of de
buitentemperatuur stijgt tot boven
het vriespunt.
Wisblokkering Neutraalstand —
De regensensor werkt niet als het
contact is ingeschakeld met de
schakelhendel in stand N (Neu-
traal) en de rijsnelheid lager is dan
8 km/u, tenzij de multifunctionele
hendel wordt bediend of de scha-
136
Page 149 of 376
WAARSCHUWINGEN
Afstand achter
cm Meer dan
200 cm 200-100 cm 100-65 cm 65-30 cm Minder dan
30 cm
Hoorbare waar-
schuwinggong Geen Eerste 1/2
tweede toon Slow (Vertraagd) Snel Continu
Displaybericht Parkeerhulpsys- teem AANWaarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd Waarschuwing
voorwerp gedetec-
teerd
Boogjes Geen 3 brandend
(continu)3 langzaam
knipperend 2 langzaam
knipperend 1 langzaam
knipperend
Radiovolume ver-
laagd Nee. Ja. Ja. Ja. Ja.
OPMERKING:
Indien ingeschakeld, zal Park-
Sense® het radiovolume verlagen
wanneer het systeem een geluids-
signaal laat horen.
PARKSENSE® INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
ParkSense® kan worden in- en uitge-
schakeld via het onderdeel "Door de
klant te programmeren functies" in
het EVIC. De beschikbare keuzes zijn:
OFF (uit), Sound Only (alleen geluid)
of Sound and Display (geluid en
beeld). Voor meer informatie raad- pleegt u "Elektronisch voertuiginfor-
matiecentrum (EVIC)/Persoonlijke
Instellingen (door de klant te pro-
grammeren functies)" in "De functies
op uw dashboard".
Als ParkSense® is uitgeschakeld,
wordt op de instrumentengroep gedu-
rende circa vijf seconden het bericht
"PARK ASSIST SYSTEM OFF"
(PARKEERHULPSYSTEEM UIT)
weergegeven. Voor meer informatie
raadpleegt u het "Elektronisch voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC)" in
"De functies op uw dashboard". Als
de keuzehendel in de stand RE-
VERSE (achteruit) wordt gezet en hetsysteem is uitgeschakeld, verschijnt
op het EVIC het bericht "PARK AS-
SIST OFF" (parkeerhulp uitgescha-
keld) zolang de keuzehendel in RE-
VERSE (achteruit) staat.
ONDERHOUD VAN DE
PARKSENSE®
PARKEERSENSORENACHTER
Wanneer de ParkSense® parkeersen-
soren achter niet correct werken,
klinkt in de instrumentengroep een-
maal per contactcyclus een geluids-
signaal en verschijnt op het display
het bericht "CLEAN PARK ASSIST
143
Page 150 of 376
SENSORS" (parkeersensoren reini-
gen) of "SERVICE PARK ASSIST
SYSTEM" (laat parkeersensoren re-
pareren). Voor meer informatie raad-
pleegt u het "Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC)" in "De
functies op uw dashboard". Wanneer
het keuzehendel in de stand RE-
VERSE (achteruit) wordt gezet en het
systeem een storing heeft gedetec-
teerd, wordt het bericht "CLEAN
PARK ASSIST SENSORS" (parkeer-
sensoren reinigen) of "SERVICE
PARK ASSIST SYSTEM" (laat par-
keersensoren repareren) weergegeven
zolang de keuzehendel in de stand
REVERSE staat. In een dergelijk ge-
val werkt ParkSense® niet.
Als het bericht "CLEAN PARK AS-
SIST SENSORS" (PARKEERSEN-
SOREN REINIGEN) op het EVIC
verschijnt, terwijl u er zeker van bent
dat de achterzijde/-bumper geen
sneeuw, ijs, modder, vuil of andere
obstakels bevat, neemt u contact op
met een erkende dealer.
Wanneer de melding "SERVICE
PARK ASSIST SYSTEM" (laat par-
keersensoren repareren) op het EVICverschijnt, dient u contact op te ne-
men met een erkende dealer.
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN
Reinig de ParkSense® sensoren met
water, een schoonmaakmiddel voor
auto's en een zachte doek. Gebruik
geen ruwe of harde doek. Steek geen
voorwerpen in de sensors en bekras
deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ GEBRUIK VAN HET
PARKSENSE® SYSTEEMOPMERKING:
Zorg ervoor dat de achterbum-
per vrij is van sneeuw, ijs. mod-
der, vuil e.d. om het ParkSense®
systeem correct te laten werken.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen van trillin-
gen kunnen de werking van
ParkSense® nadelig beïnvloeden.
Wanneer u de ParkSense® par- keerhulp uitschakelt, toont de
instrumentengroep de melding "PARK ASSIST OFF" (parkeer-
hulp uitgeschakeld). Park-
Sense® blijft uitgeschakeld tot-
dat u de parkeerhulp opnieuw
inschakelt, zelfs als u het con-
tact inschakelt.
Als u de keuzehendel in de stand REVERSE (achteruit) zet en
ParkSense® is uitgeschakeld,
zal het EVIC het bericht "PARK
ASSIST DISABLED" (parkeer-
hulp uitgeschakeld) weergeven
zolang de transmissie in RE-
VERSE staat.
Indien ingeschakeld, zal Park- Sense® het radiovolume verla-
gen wanneer het systeem een ge-
luidssignaal laat horen.
Reinig de ParkSense® sensoren regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of schade toe-
brengt. De sensors mogen niet
bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontrei-
niging van de sensors kan leiden
tot een slechte systeemwerking.
Het ParkSense® systeem kan
obstakels achter de auto/
bumper over het hoofd zien of
144
Page 154 of 376
spiegel. Het premium-model dakcon-
sole voorin is voorzien van een LED-
spot die de bekerhouders op het
instrumentenpaneel verlicht, twee
draaibare LED-lampen, een neer-
klapbaar opbergvak voor zonnebril-
len, een conversatiespiegel, schake-
laars voor de optionele elektrische
schuifdeuren en een schakelaar voor
de optionele elektrisch bediende ach-terklep. OPMERKING:
De luxe schuifdakconsolemodel-
len omvatten alle bovengenoemde
onderdelen, behalve het zonne-brilopbergvakje.INSTAP- EN
INTERIEURVERLICHTING
Aan de voorkant van de console zijn
twee lampjes aangebracht (de nor-
male plafondlamp heeft twee knop-
pen). De lampjes gaan aan wanneer u
een voorportier, een schuifdeur of de
achterklep opent. Als uw auto af-
standsbediende elektrische vergren-
deling (RKE) heeft, gaan de lampen
ook aan wanneer u de ontgrendeltoets
op de afstandsbediening indrukt.
De instapverlichting fungeert ook als
leeslampjes. Druk op de lens om deze
lampjes aan te zetten als u in de auto
zit. Druk nogmaals om het lampje uit
te schakelen. U kunt de schijnrichting
van deze lampjes veranderen door de
buitenring in de richting van een van
de vier pijltjes te drukken (alleenLED-lampjes).
Ook de omgeving direct rondom de
bekerhouders op het dashboard wordt
verlicht door een lampje in de dak-
console (alleen luxe console). Dit
lampje gaat branden wanneer de kop-
lampschakelaar aan is; de helderheidervan stelt u in door de dimmer om-
hoog of omlaag te draaien.
OPBERGVAKJE
ZONNEBRIL (ALLEEN
ZONDER SCHUIFDAK)
Aan de voorzijde van de dakconsole is
een vak aangebracht waarin twee
zonnebrillen kunnen worden be-
waard.
U opent dit vak door op de vergrende-
ling te drukken.
De klep draait langzaam tot hij volle-
dig is geopend.
Dakconsole
Vergrendeling van vak in dakconsole
148
Page 202 of 376
Automatische kompaskalibratie
Het kompas is zelfijkend, zodat u het
niet handmatig hoeft terug te stellen.
Mogelijk geeft het kompas onjuiste
waarden weer wanneer de auto nieuw
is. In dat geval geeft het EVIC het
bericht CAL weer tot het kompas
wordt geijkt. U kunt het kompas ook
kalibreren door één of meerdere keren
360° rond te rijden (op een plaats
zonder grote metalen voorwerpen),
tot het EVIC-bericht "CAL" ver-
dwijnt. Het kompas werkt nu nor-maal. OPMERKING:
Voor juiste ijking is een vlak weg-
dek en een omgeving zonder grote
metalen voorwerpen zoals gebou-
wen, bruggen, ondergrondse ka-
bels, spoorrails enz. vereist.
Kompas handmatig kalibreren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als het kompas onjuiste waarden
weergeeft, maar het CAL-
indicatielampje niet op het EVIC-
display verschijnt, zet u het kompas
als volgt handmatig in de kalibratie-modus:1. Schakel het contact in.
2. Druk de toetsen OMHOOG of OM-
LAAG totdat het menu Setup (Instel-
lingen) (Door de klant te programme-
ren functies) bereikt is. Druk danSELECTEREN.
3. Druk op de toets OMLAAG totdat
"Calibrate Compass" (kompas kali-
breren) wordt weergegeven op hetEVIC.
4. Druk kort op de knop SELECTE-
REN om het kalibreren te starten. Het
"CAL"-indicatielampje verschijnt op
het EVIC.
5. Rijd één of meer keren in een cirkel
van 360° (op een plaats zonder grote
metalen voorwerpen) tot het "CAL"-
indicatielampje uit gaat. Het kompas
werkt nu normaal. Kompasafwijking
De kompasafwijking is het verschil
tussen het magnetische noorden en
het geografische noorden. Ter com-
pensatie van de verschillen moet de
kompasafwijking aan de hand van de
zonekaart worden ingesteld voor de
zone waarin de auto wordt gebruikt.
Nadat u het kompas correct heeft in-
gesteld, worden de verschillen auto-
matisch gecompenseerd, zodat de
nauwkeurigheid van de kompasrich-
ting optimaal is. Voor de meest nauw-
keurige werking van het kompas moet
de kompasafwijking aan de hand van
de volgende procedure worden afge-steld: OPMERKING:
Zorg dat er geen magnetische voor-
werpen, zoals iPod's, mobiele tele-
foons, laptops en radardetectors,
op het dashboard liggen. Omdat
zich hier de kompasmodule be-
vindt, zou er interferentie met de
sensor van het kompas kunnen op-
treden, waardoor de weergegeven
waarden onbetrouwbaar worden.
1. Schakel het contact in.
2. Druk de toetsen OMHOOG of OM-
LAAG totdat het menu Setup (Instel-
lingen) (Door de klant te programme-
ren functies) bereikt is. Druk danSELECTEREN.
3. Druk de toets OMLAAG totdat de
melding "Compass Variance" (kom-
pasafwijking) in het EVIC weergege-
ven wordt en druk dan op SELECT
196
Page 241 of 376
teerd of de instelling van de aanjager-
knop voorin wordt gewijzigd, zal de
aanjager onmiddellijk worden inge-schakeld.
Handmatige bediening
Het systeem is uitgerust met een hele
reeks functies die handmatig instellen
mogelijk maken. Het symbool AUTO
op het ATC-scherm voorin gaat uit als
u het systeem handmatig bedient. OPMERKING:
Deze functies werken onafhanke-
lijk van elkaar. Als één functie met
de hand wordt bediend, blijven de
temperatuurkleppen automatischwerken.Er zijn zeven
vaste aanjager-
standen. Ge-
bruik, in elke ge-
kozen stand, de
buitenring van de
regelknop om de
hoeveelheid lucht te regelen die
door het systeem wordt gevoerd.
De aanjagersnelheid neemt toe
wanneer u de regelknop naar rechts beweegt en neemt af wan-
neer u de regelknop naar links be-weegt.
De aanjager kan op elke gewenste
vaste snelheid worden ingesteld door
de buitenring van de bedieningsknop
te verdraaien. De aanjager werkt nu
op een vaste snelheid tot een andere
snelheid wordt gekozen. Zo kunnen
de voorste inzittenden de luchthoe-
veelheid regelen die in het voertuig
circuleert en de "AUTO" modus op-heffen.
De gebruiker kan ook de richting van
de luchtstroom kiezen door een van de
volgende standen te selecteren.
Ventilatie instrumentenpaneel
De luchtstroom stroomt via de
roosters in het instrumentenpa-
neel de auto binnen. De blaas-
richting van deze roosters kan worden
afgesteld en de luchtstroom door de
roosters kan worden in- en uitgescha-keld. OPMERKING:
Voor de grootste luchtstroom naar
achteren kunnen de roosters mid- den op het instrumentenpaneel op
de achterbankpassagiers wordengericht.
Gemengde ventilatie
Er stroomt lucht naar binnen via
de dashboardroosters, de vloer-
roosters en de ontdooiroosters.
Een geringe hoeveelheid lucht
stroomt ook via de openingen voorzijruitontwaseming. OPMERKING:
Bij veel temperatuurinstellingen is
de stand Ventilatie op twee niveaus
bedoeld om koelere lucht toe te
voeren via de dakventilatieroos-
ters en warmere lucht via de vloer-roosters. Vloermodus Er stroomt lucht naar binnen
via de roosters in de vloer. Een
geringe hoeveelheid lucht
stroomt via de openingen voor
voorruit- en zijruitontwaseming.
235
Page 254 of 376
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
Probeer niet de auto te starten
door middel van aanduwen of sle-
pen. Auto’s met een automatische
versnellingsbak kunnen niet op
die manier worden gestart. Onver-
brande brandstof kan de kataly-
sator binnendringen, na het star-
ten ontbranden en zo de
katalysator en de auto beschadi-
gen. Wanneer de auto een lege
accu heeft, kunt u startkabels ge-
bruiken en starten met een hul-
paccu of de accu van een andere
auto. Deze startmethode kan ge-
vaarlijk zijn bij ondeskundig ge-
bruik. Raadpleeg voor meer infor-
matie "Starten met startkabels"
in "Wat te doen in geval vannood".
'Verzopen' motor starten (met de
ENGINE STAR T/STOP-knop)
Als de motor niet start nadat u de
procedures voor "normaal starten" of
"extreme koude" hebt gevolgd, kan
het zijn dat de motor 'verzopen' is.
Om de overtollige brandstof af te voe-
ren, houdt u het rempedaal ingetrapt, houdt u het gaspedaal helemaal inge-
trapt, en drukt u vervolgens één keer
op de ENGINE START/STOP-knop
en laat deze weer los. De startmotor
wordt automatisch ingeschakeld,
draait gedurende 10 seconden, en
wordt dan uitgeschakeld. Als dit ge-
beurt, laat dan het gas- en rempedaal
los, wacht gedurende 10 tot 15 secon-
den, en herhaal dan de procedure
"Normaal starten".
'Verzopen' motor starten (met
houder met ingebouwde sleutel)
Als de motor niet start nadat u de
procedures voor "Normaal starten" of
"Extreme koude" hebt gevolgd, kan
het zijn dat de motor 'verzopen' is.
Om de overtollige brandstof af te voe-
ren, houdt u het gaspedaal helemaal
ingedrukt op de vloer. Daarna draait
u de contactschakelaar in de stand
"START" en laat u deze los zodra de
startmotor aanslaat. De startmotor
slaat automatisch binnen 10 seconden
af. Als dit gebeurt, laat dan het gaspe-
daal los, draai de contactschakelaar
in de vergrendelstand (LOCK), wacht
10 tot 15 seconden en herhaal dan de
procedure "Normaal starten".
LET OP!
Om schade aan de startmotor te
voorkomen, wacht u 10 tot 15 se-
conden voordat u het nogmaals pro-beert.
NA HET STARTEN
Het stationaire toerental wordt auto-
matisch geregeld en loopt terug naar-
mate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
1. Draai de contactschakelaar in de
stand ON.
2. Kijk naar het controlelampje
"Wachten met starten" in de instru-
mentengroep. Raadpleeg voor meer
informatie “Instrumentgroep” onder
“De functies op uw dashboard”. Dit
zal twee tot tien seconden branden,
afhankelijk van de motortempera-
tuur. Wanneer het controlelampje
"Wachten met starten" uitgaat, is de
motor gereed om te worden gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal.
Draai de contactschakelaar in de
stand "START" en laat los zodra de
motor aanslaat.
248