Lamp Lancia Ypsilon 2021 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2021, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2021Pages: 208, PDF Size: 5.44 MB
Page 4 of 208

VERPLICHT LEZEN!
VULINHOUDEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228 voldoet.
Het gebruik van dergelijke mengsels kan leiden tot problemen met de ontsteking en het rijden, evenals tot beschadiging van fundamentele
componenten van het brandstoftoevoersysteem.
Dieselmotoren: tank uitsluitend Dieselolie voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere
producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken.
LPG-motoren: tank uitsluitend dieselolie voor motorvoertuigen die aan de Europese norm EN589 voldoet. Het gebruik van andere
producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken.
Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof de paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden".
DE MOTOR STARTEN
Controleer of de handrem is aangetrokken en zet de versnellingspook in de vrijstand. Trap het koppelingspedaal volledig in, zonder het
gaspedaal te bedienen; draai de contactsleutel naar de stand MAR en wacht tot het lampje(en controlelampjevoor Dieselversies)
uitgaat; draai de contactsleutel naar de stand AVV en laat hem los zodra de motor start.
Versies met Dual FuNction System-versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken en of de versnellingspook in P (Parkeren)
of N (Vrijstand) staat, trap het rempedaal volledig in, draai vervolgens de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor gestart is.
PARKEREN BOVEN BRANDBAAR MATERIAAL
De katalysator ontwikkelt tijdens zijn werking zeer hoge temperaturen. Parkeer de auto dus niet boven gras, dennennaalden of ander
ontvlambaar materiaal: brandgevaar.
MILIEUBESCHERMING
Het voertuig is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die verband houden met de
uitlaatgasemissie, om het milieu beter te beschermen.
ELEKTRISCHE ACCESSOIRES
Als na aanschaf van het voertuig besloten mocht worden om elektrische accessoires toe te voegen (met het risico dat de accu langzaam
ontlaadt), neem dan contact op met het Lancia Servicenetwerk. Zij kunnen het totale stroomverbruik berekenen en controleren of de
elektrische installatie van het voertuig geschikt is voor het extra stroomverbruik.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Een correct onderhoud van de auto is van essentieel belang om de prestaties en de veiligheid van de auto, zijn milieuvriendelijkheid en lage
bedrijfskosten gedurende langere tijd te garanderen.
Page 13 of 208

LANCIA CODE
SYSTEEM
Dit is een elektronische startblokkering
die de beveiliging tegen
diefstalpogingen verbetert. Het systeem
wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de contactsleutel wordt
verwijderd.
Elke sleutel bevat een elektronisch
apparaatje dat bij het starten een
signaal ontvangt van een speciale
antenne die in het contactslot is
ingebouwd. Dit signaal is het
"wachtwoord" (dat elke keer dat de
auto wordt gestart wijzigt) waarmee de
regeleenheid de sleutel herkent en
het starten van de motor vrijgeeft.
WERKING
Elke keer dat de motor wordt gestart
door de sleutel naar de stand MAR
te draaien, stuurt de regeleenheid van
het Lancia CODE systeem een
herkenningscode naar de
motorregeleenheid (PCM) om de
startblokkering uit te schakelen. Deze
code wordt alleen verzonden als de
regeleenheid van het Lancia CODE
systeem de door de sleutel verstuurde
code herkent.Elke keer dat de contactsleutel naar
STOP wordt gedraaid, schakelt het
Lancia CODE-systeem de functies van
de elektronische motorregeleenheid
uit. Als de code tijdens het starten niet
correct wordt herkend, gaat het lampje
op het instrumentenpaneel
branden. Draai in dit geval de sleutel
naar STOP en vervolgens naar MAR;
als de motor geblokkeerd blijft, probeer
dan nogmaals met een van de andere
geleverde sleutels. Neem contact op
met het Lancia Servicenetwerk als
de motor nog steeds niet gestart kan
worden.
Als het
waarschuwingslampje gaat
branden, betekent dit dat het systeem
een zelfdiagnose uitvoert (bijv. bij een
spanningsval). Neem, als het probleem
aanhoudt, contact op met het Lancia
Servicenetwerk.
PORTIEREN
PORTIEREN
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN VAN
BINNENUIT
Om de portieren te vergrendelen, op
knop
fig. 4 drukken. De knop is
voorzien van een ledlampje dat
aangeeft wanneer de portieren worden
ver-/ontgrendeld:
Led aan: portieren vergrendeld.
Led uit: portieren ontgrendeld.
Als de portieren via de
afstandsbediening of het portierslot
vergrendeld zijn, kunnen ze niet meer
worden ontgrendeld door op de knop
te drukken.
4L0F0081C
11
Page 20 of 208

AUTOMATISCHE
INSCHAKELING
KOPLAMPEN
(AUTOLIGHT)
(Schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze op de voorruit geplaatste
infrarood-ledsensor detecteert samen
met de regensensor de verschillen
in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het
instellingenmenu is ingesteld: hoe
hoger de gevoeligheid, des te minder
buitenlicht er nodig is om de
buitenverlichting in te schakelen.
Inschakelen
De schemersensor wordt ingeschakeld
wanneer de ring A naar fig. 17
wordt
gedraaid. Op deze manier gaan,
afhankelijk van de sterkte van het
buitenlicht, het stadslicht en het
dimlicht automatisch branden.Wanneer de lichten door de sensor
worden ingeschakeld, kunnen ook de
mistlampen (voor bepaalde versies/
markten) en de mistachterlichten
ingeschakeld worden. Wanneer de
lichten automatisch uitgeschakeld
worden, worden ook de mistlampen en
het mistachterlicht (indien ingeschakeld)
uitgeschakeld. De volgende keer dat
de lichten automatisch ingeschakeld
worden, moeten de mistlampen
handmatig ingeschakeld worden (indien
nodig).
Bij actieve sensor kunnen
grootlichtsignalen worden gegeven,
maar het grootlicht zelf kan niet
ingeschakeld worden. Draai, om dit
licht in te schakelen, de ring A naaren activeer het vaste dimlicht.
Wanneer de lichten automatisch
ingeschakeld zijn en vervolgens door de
sensor uitgeschakeld worden, gaat
eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit.
Als de geactiveerde sensor slecht
werkt, worden het stadslicht en het
dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt
de storing van de sensor op het display
weergegeven. Het is ook mogelijk om
de sensor uit te schakelen en deze
lichten indien nodig handmatig in te
schakelen.BELANGRIJK De sensor kan niet de
aanwezigheid van mist detecteren.
Deze lichten moeten dus onder die
omstandigheden handmatig worden
ingeschakeld.
DAGVERLICHTING (DRL)
Dagverlichting
(voor bepaalde versies/markten)
16) 17)
Met de sleutel in de stand MAR en
schakelaar A fig. 17 naar standO
gedraaid, gaan de dagverlichting
automatisch branden; de overige
lichten en de interieurverlichting blijven
uit.
STADSLICHT / DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand
MAR, de schakelaar A fig. 17 naar
. Als het dimlicht wordt
ingeschakeld, gaat de dagverlichting uit
en worden het stadslicht en het
dimlicht ingeschakeld. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Als de contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid of wordt verwijderd en
schakelaar A wordt vanOnaar
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
18
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 21 of 208

PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden
ingeschakeld met de contactsleutel in
de stad STOP of verwijderd, door
schakelaar A fig. 17 eerst naar standO
en vervolgens naar stand
te
draaien. Het controlelampje
op
het instrumentenpaneel gaat branden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerhendel kan de zijde
van de parkeerlichten (links of rechts)
gekozen worden.
GROOTLICHT
Om het grootlicht in te schakelen, moet
draaischakelaar A fig. 17 op
staan
en de hendel naar het stuurwiel voorbij
de aanslag worden getrokken. Het
controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het
stuurwiel tot voorbij de aanslag wordt
getrokken, wordt het grootlicht
uitgeschakeld, gaat het dimlicht weer
branden en dooft het lampje
.
Het is niet mogelijk het grootlicht vast in
te schakelen wanneer de automatische
inschakeling van de verlichting actief
is.GROOTLICHTSIGNAAL
Trek hiervoor de hendel fig. 17 naar het
stuurwiel (instabiele stand), ongeacht
de stand van de draaischakelaar A.
Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Zet de hendel fig. 17 in de (stabiele)
stand:
omhoog:wordt de richtingaanwijzer
rechts ingeschakeld;
omlaag:wordt de richtingaanwijzer
links ingeschakeld.
Controlelampje
ofknippert op het
instrumentenpaneel.
De richtingaanwijzers schakelen
automatisch uit wanneer het stuurwiel
weer wordt rechtgezet.
"Rijbaanwissel"-functie
Zet, als u het verwisselen van rijstrook
wilt aangeven, de linkerhendel korter
dan een halve seconde in de instabiele
stand.
De richtingaanwijzer aan de gekozen
kant knippert vijf maal en wordt
vervolgens automatisch uitgeschakeld."FOLLOW ME HOME"
SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte vóór het
voertuig gedurende een ingestelde
tijdsduur worden verlicht.
Inschakelen
Het "Follow Me Home" systeem wordt
ingeschakeld door de hendel fig. 17
naar het stuurwiel te trekken, tot de
eindaanslag.
Deze functie kan binnen 2 minuten
nadat de motor is afgezet ingeschakeld
worden. Met deze functie kunnen de
verlichting en het dimlicht worden
ingeschakeld.
De inschakeltijd van de koplampen kan
worden ingesteld door de hendel één
of meerdere keren naar het stuurwiel te
trekken (onstabiele positie). In dit geval
kan er gekozen worden uit 0, 30, 60,
90 tot maximaal 210 seconden.
Elke keer als de hendel wordt bediend,
gaat het waarschuwingslampje
op
het instrumentenpaneel branden. Op
het display verschijnt een bericht en de
voor de functie ingestelde tijdsduur.
Het lampje
gaat branden wanneer
de hendel voor het eerst wordt bediend
en blijft branden totdat de functie
automatisch wordt uitgeschakeld.
19
Page 22 of 208

Uitschakeling
De functie kan worden uitgeschakeld
door de koplampen of het stadslicht in
te schakelen, of door de linkerhendel
langer dan 2 seconden naar het
stuurwiel te trekken (onstabiele positie),
of door de startinrichting op MAR te
zetten.
"Follow me home" functie met
interactie met het Uconnect™
systeem
AlsUconnect™ geïnstalleerd is, blijft
het functiebeheer hetzelfde, maar vindt
dit plaats via interactie met het
Uconnect™ menu.
MISTLAMPEN /
MISTACHTERLICHTEN
(voor bepaalde versies/markten)
Druk op de knop
fig. 18 om de
mistlampen in- of uit te schakelen. Druk
nogmaals op de knop om de lichten
uit te schakelen. Bij brandende
mistlampen gaat het controlelampje
op het instrumentenpaneel
branden.
Mistachterlichten
Druk op
fig. 18 om het licht in- of uit
te schakelen.Het mistachterlicht gaat alleen branden
als het dimlicht of de mistlampen voor
zijn ingeschakeld. Druk opnieuw op
de knop om het licht uit te schakelen,
of schakel het dimlicht of de
mistlampen voor uit (voor bepaalde
versies/markten).
BELANGRIJK
16)De dagverlichting is een alternatief voor
het dimlicht in landen waarin het verplicht
is om de lichten overdag in te schakelen,
waar dit niet verplicht is, is het gebruik van
de dagverlichting toegestaan.
17)De dagverlichting mag het dimlicht niet
vervangen tijdens het rijden in het donker
en in tunnels. Het gebruik van de
dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land
waar u rijdt. Neem de wettelijke
voorschriften in acht.
INTERIEUR-
PLAFONDVERLICHTING
VOOR
Schakelaar A fig. 19 wordt gebruikt om
de plafondverlichting aan en uit te
schakelen.
Standen schakelaar A:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D gaan aan/uit bij het
openen/sluiten van de portieren;
links ingedrukt (stand 0): de lampjes
C en D blijven altijd gedoofd;
rechts ingedrukt (stand 2): de
lampjes C en D blijven altijd
ingeschakeld.
De verlichting gaat geleidelijk aan/uit.
Standen schakelaar B fig. 19:
middelste stand (stand 1): de
lampjes C en D blijven altijd gedoofd;
18L0F0417C
19L0F0051C
20
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
VERLICHTING
Page 23 of 208

links ingedrukt (stand 0): het lampje
C gaat aan;
rechts ingedrukt (stand 2): het
lampje D gaat aan.
BELANGRIJK Controleer, voordat het
voertuig verlaten wordt, of de
plafondverlichting uit is; zo wordt
voorkomen dat de accu ontlaadt als de
portieren eenmaal gesloten zijn. Als er
een lampje per ongeluk is blijven
branden, wordt de plafondverlichting in
ieder geval ongeveer 15 minuten na
het uitzetten van de motor automatisch
uitgeschakeld.
Diffuus licht op het dashboard
Diffuus licht op het dashboard wordt
tegelijk met de plafondverlichting voor
ingeschakeld.
Tijdregeling plafondverlichting
Bij sommige versies zijn er om
het in-/uitstappen in het donker en op
slecht verlichte plaatsen te
vergemakkelijken twee tijdregelingen
voorzien.
bij het instappen in de auto;
bij het uitstappen uit het voertuig.
RUITENWISSERS/
ACHTERRUITWISSER
Met de rechter hendel fig. 20 worden
de ruitenwisser/-sproeier en de
achterruitwisser en -sproeier bediend.
Werkt alleen met de contactsleutel
in de stand MAR.
RUITENSPROEIER /
-WISSER
6) 7)
Draaischakelaar A fig. 20 heeft vier
verschillende standen:
Ruitenwissers uit.
Wissen met interval.
Langzaam continu wissen.
Snel continu wissen.Zet de hendel omhoog (onstabiele
stand) om de tijdelijke snelle wisstand in
te schakelen. Bij het loslaten keert de
hendel terug naar de beginstand en
wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Met draaischakelaar A fig. 20 in stand
, wordt de wissnelheid
automatisch aan de voertuigsnelheid
aangepast.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt
bij het inschakelen van de
achteruitversnelling, ook de
achterruitwisser automatisch
ingeschakeld.
REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
18)8) 9)
Deze bevindt zich achter de
achteruitkijkspiegel, in contact met de
voorruit fig. 21 en detecteert de
aanwezigheid van regen en regelt het
wissen van de voorruit aan de hand van
de hoeveelheid water op de ruit.
Inschakelen
De sensor wordt geactiveerd wanneer
de ring A fig. 20 naar de stand
wordt gedraaid: de frequentie van
de wisslagen wordt aangepast aan
de hoeveelheid water op de voorruit.
20L0F0126C
21
Page 38 of 208

BELANGRIJK
14)De auto is uitgerust met een gasvormig
LPG inspuitsysteem dat speciaal
ontworpen is voor deze auto: daarom is
het absoluut verboden de configuratie van
het systeem of de componenten ervan
te wijzigen. Het gebruik van andere
componenten of materialen zou kunnen
leiden tot slechte werking en verminderde
veiligheid. Als u problemen ondervindt,
ga dan naar een Lancia dealer. Wanneer
het voertuig gesleept of opgekrikt wordt,
de aanwijzingen in het instructieboek in
paragraaf "Slepen van het voertuig"
opvolgen om beschadigingen aan de
onderdelen van het gassysteem te
voorkomen.
15)Bij gebruik van een lakoven moet de
LPG-tank uit de auto verwijderd worden en
later weer zorgvuldig worden gemonteerd
bij een Lancia dealer. Alhoewel het
LPG-systeem talrijke
veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt
geadviseerd als volgt te werk te gaan als
het voertuig lange tijd niet gebruikt wordt of
als het voertuig verplaatst wordt in een
noodgeval na pech of een ongeval: schroef
de bevestigingen A fig. 35los, verwijder
het deksel B. Sluit de LPG-kraan door de
ringmoer C fig. 36 rechtsom te draaien. Zet
het deksel terug en draai de bevestigingen
weer vast.16)Het wordt geadviseerd zo nu en dan
(minstens één keer elke zes maanden), de
LPG in de tank volledig op te maken en
bij de volgende tankbeurt te controleren of
de maximuminhoud van 30,5 liter (inclusief
reserve) (met een tolerantie van 2 liter)
niet overschreden wordt. Als het niveau de
30,5 liter (inclusief reserve) overschrijdt,
neem dan onmiddellijk contact op met een
Lancia dealer.
17)Het systeem werkt op temperaturen
tussen -20°C en 100°C.
18)Als, tijdens de werking op LPG, het
LPG op raakt, schakelt het systeem
automatisch over op de werking
op benzine, dit wordt aangegeven door het
waarschuwingslampje
op het display.
19)Onafhankelijk van het laatst gebruikte
brandstoftoevoersysteem, zal het systeem
bij de volgende keer dat de motor gestart
wordt, na de aanvankelijke benzinefase,
automatisch overschakelen naar LPG.
20)Wanneer om omschakeling verzocht
wordt kan er een metaalachtig geluid
van de kleppen gehoord worden als deze
het circuit onder druk zetten. Bij de
omschakellogica zoals hierboven
beschreven, is een vertraging tussen het
tikkende geluid van de kleppen en het
uitgaan van het lampje op het
instrumentenpaneel volstrekt normaal.21)In bijzondere gebruiksomstandigheden,
zoals starten en de werking op LPG met
een laag propaangehalte bij lage
buitentemperaturen, kan het systeem
tijdelijk omschakelen naar de werking op
benzine, zonder dat er op het display
een indicatie verschijnt of een lampje gaat
branden. Als het LPG-niveau in de tank
laag is of als er hoge prestaties gevraagd
worden (bijv. inhalen, volgeladen auto,
steile hellingen) kan het systeem
automatisch omschakelen naar de werking
op benzine om het vereiste
motorvermogen te garanderen; het
symbool
op het display gaat branden
om dit aan te geven. Als de
bovengenoemde omstandigheden niet
langer aanwezig zijn, keert het systeem
automatisch terug naar de werking op LPG
en gaat het symbool
uit. Om
bovenbeschreven automatische
omschakeling te verkrijgen, moet u zich
ervan verzekeren dat er altijd voldoende
brandstof in de benzinetank zit.
22)Het strikt verboden is om additieven in
LPG te gebruiken.
36
KENNISMAKING MET HET VOERTUIG
Page 41 of 208

BELANGRIJK
23)Als, tijdens de werking op aardgas, het
aardgas opraakt, schakelt het systeem
automatisch over op benzine en gaan alle
streepjes op het display uit. Deze
weergave blijft zo tot de volgende
aardgastankbeurt.
24)Onafhankelijk van het laatst gebruikte
brandstoftoevoersysteem, zal het systeem
bij de volgende keer dat de motor gestart
wordt, na de aanvankelijke benzinefase,
automatisch overschakelen naar aardgas.
25)Wanneer om omschakeling verzocht
wordt kan er een metaalachtig geluid
van de kleppen gehoord worden als deze
het circuit onder druk zetten. Bij de
omschakelingslogica zoals hierboven
beschreven, is een vertraging tussen het
tikkende geluid van de kleppen en het
uitgaan van het lampje op het display
volstrekt normaal.26)In bijzondere gebruiksomstandigheden,
zoals starten en de werking bij lage
buitentemperatuur kan het systeem tijdelijk
omschakelen naar de werking op benzine,
zonder dat er een indicatie verschijnt of een
lampje gaat branden. Als het
aardgasniveau in de tank laag is of als er
hoge prestaties gevraagd worden (bijv.
inhalen, volgeladen auto, steile hellingen)
kan het systeem automatisch omschakelen
naar de werking op benzine om het
vereiste motorvermogen te garanderen; het
symbool op het display gaat branden
om dit aan te geven. Als de
bovengenoemde omstandigheden niet
langer aanwezig zijn, keert het systeem
automatisch terug naar de werking op
aardgas en gaat het
symbool uit. Om
bovenbeschreven automatische
omschakeling te verkrijgen, moet u zich
ervan verzekeren dat er altijd voldoende
brandstof in de benzinetank zit.
39
Page 42 of 208

KENNISMAKING MET HET
INSTRUMENTENPANEEL
In dit deel van het instructieboek vindt u
alle informatie die u nodig hebt om het
instrumentenpaneel goed te begrijpen,
te interpreteren en te gebruiken.BEDIENINGSPANEEL EN
BOORDINSTRUMENTEN ................ 41
DISPLAY ......................................... 43
LAMPJES EN BERICHTEN ............. 46
-Rode waarschuwingslampjes/
symbolen............................................ 46
-Rode
waarschuwingslampjes/symbolen........ 54
-Rode
waarschuwingslampjes/symbolen........ 63
-Blauwe controlelampjes.................... 65
-KANS OP GLAD WEGDEK................. 66
40
KENNISMAKING MET HET INSTRUMENTENPANEEL
Page 43 of 208

BEDIENINGSPANEEL EN BOORDINSTRUMENTEN
27)
VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
A. Snelheidsmeter B. Multifunctioneel display C. Toerenteller D. Brandstofmeter met reservelampje
E. Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje oververhitting
42L0F0413C
41