OPEL ADAM 2014.5 Handleiding Infotainment (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2014.5Pages: 225, PDF Size: 6.75 MB
Page 141 of 225

Rijden en bediening139
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto. Het
systeem geeft geluidssignalen en
toont berichten.
Het systeem heeft zes ultrasone par‐
keersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter, elk met een andere geluidsfrequentie.
De parkeerhulp voor-achter werkt al‐
tijd samen met de geavanceerde par‐
keerhulp, zie het hoofdstuk Geavan‐
ceerde parkeerhulp verderop.
Parkeerhulpknop en
bedieningslogica
De parkeerhulp voor-achter en de ge‐
avanceerde parkeerhulp gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Kort indrukken van toets D activeert
of deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van toets D (onge‐
veer één seconde) activeert of deac‐
tiveert ook de geavanceerde parkeer‐
hulp, zie de afzonderlijke beschrij‐
ving.
Via de toetslogica bedient u de sys‐
temen als volgt:
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, deactiveert u de par‐
keerhulp voor-achter door de toets
kort in te drukken.
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang in‐
drukken van de toets.
■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, activeert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, deactiveert u de
geavanceerde parkeerhulp door lang indrukken van de toets.
■ Als de vooruitversnelling of de neu‐
traalstand ingeschakeld is, acti‐
veert of deactiveert u door kort in‐
drukken van de toets alleen de par‐ keerhulp voor.
■ Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deactiveertu door kort indrukken van de toets
de parkeerhulp voor en achter.
Page 142 of 225

140Rijden en bediening
Bediening
Wanneer u de achteruitversnelling in‐ schakelt, is de parkeerhulp voor en
achter klaar voor gebruik.
Een brandende LED in de parkeer‐
hulptoets D geeft aan dat het sys‐
teem klaar voor gebruik is.
De parkeerhulp voor kan ook worden
geactiveerd bij een snelheid tot
11 km/u door kort indrukken van de
parkeerhulptoets.
Bij het één keer inschakelen van de
toets D binnen een contactcyclus
wordt de parkeerhulp voor bij snelhe‐ den van meer dan 11 km/u gedeacti‐veerd. Bij lagere snelheden wordt
deze weer geactiveerd als de snel‐
heid eerder niet meer dan 25 km/u
was. Als de snelheid eerder meer dan
25 km/u was, blijft de parkeerhulp
voor gedeactiveerd wanneer de snel‐ heid tot onder 11 km/u daalt.
Wanneer het systeem wordt gedeac‐
tiveerd, dooft de LED in de toets en
verschijnt Parkeerhulp uit op het Dri‐
ver Information Center.Bij een snelheid van meer dan
25 km/u wordt het systeem automa‐
tisch gedeactiveerd.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met geluidssignalen tegen moge‐ lijk gevaarlijke obstakels achter de
auto binnen een bereik tot 1,5 meter
en tot 1,2 meter ervoor. Afhankelijk
van de kant waar de auto dichter bij
een obstakel is, hoort u aan de be‐
treffende zijde akoestische waar‐
schuwingssignalen in de auto. De ge‐
luidssignalen volgen elkaar sneller op naarmate de afstand tot dat obstakel
afneemt. Is de afstand kleiner dan on‐
geveer 30 cm, dan klinkt er een con‐
tinu geluid.
Ook verschijnt de afstand tot obsta‐ kels op het Driver Information Center
3 89 of, afhankelijk van de versie, op
het Colour-Info-Display 3 93.
Op het Driver Information Center
wordt de afstand tot een obstakel
voor en achter weergegeven door
veranderende afstandslijnen.
Page 143 of 225

Rijden en bediening141
Op het Colour-Info-Display wordt de
afstand weergegeven door gekleurde zones vóór of achter de auto.
De afstandsaanduiding op het Driver Information Center kan worden be‐lemmerd door boordinformatie met
een hogere prioriteit. Na het bevesti‐
gen van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer ver‐
schijnt de afstandsaanduiding weer.
Storing
Bij een storing of als het systeem tij‐
delijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende factoren, knippert de LED in de toets
gedurende 3 seconden alvorens deze
dooft. Het controlelampje r brandt
op de instrumentengroep 3 87 en ver‐
schijnt er een bericht op het Driver In‐ formation Center.
Boordinformatie 3 95.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek. Instructies worden gegeven op
het Driver Information Center of het
Colour-Info-Display ondersteund
door geluidssignalen. De bestuurder
hoeft alleen op te trekken, te remmen
en te schakelen, het sturen gebeurt
automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp kan al‐ leen bij vooruit rijden worden geacti‐
veerd.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor-
achter, zie het vorige hoofdstuk.
Beide systemen gebruiken dezelfde
sensoren in de voor- en achterbum‐
per.
Toets D en bedieningslogica
De geavanceerde parkeerhulp en de
parkeerhulp voor-achter gebruiken
beide dezelfde toets voor activeren
en deactiveren:
Page 144 of 225

142Rijden en bediening
Kort indrukken van toets D activeert
of deactiveert de parkeerhulp.
Lang indrukken van toets D (onge‐
veer één seconde) activeert of deac‐
tiveert ook de geavanceerde parkeer‐ hulp, zie de afzonderlijke beschrijving
verderop.
Via de toetslogica bedient u de sys‐ temen als volgt:
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, deactiveert u de par‐
keerhulp voor-achter door de toets
kort in te drukken.
■ Als alleen de parkeerhulp voor-ach‐
ter actief is, activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp door lang in‐
drukken van de toets.
■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, activeert u de
parkeerhulp voor-achter door de
toets kort in te drukken.
■ Als alleen de geavanceerde par‐ keerhulp actief is, deactiveert u de
geavanceerde parkeerhulp door lang indrukken van de toets.■ Als de vooruitversnelling of de neu‐
traalstand ingeschakeld is, acti‐ veert of deactiveert u door kort in‐drukken van de toets alleen de par‐ keerhulp voor.
■ Als de achteruitversnelling inge‐ schakeld is, activeert of deactiveert
u door kort indrukken van de toets
de parkeerhulp voor en achter.
Activering
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door lang indrukken
van toets klaar voor gebruik D.
Het systeem herkent en herinnert
( 10 meter voor parallelle parkeerplek‐
ken of 6 meter voor haaks gelegen
parkeerplekken) zelfs in de parkeer‐
hulpmodus. Door het lang indrukken
van toets D activeert u de geavan‐
ceerde parkeerhulp voor het starten
van het inparkeren.
Het systeem kan alleen worden ge‐ activeerd bij snelheden tot 30 km/u en het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij ge‐
parkeerde auto's is 1,8 meter voor pa‐
rallel inparkeren en 2,5 meter voor
haaks inparkeren.
Werking
Het Driver Information Center en het
Colour-Info-Display werken met illu‐
straties.
Page 145 of 225

Rijden en bediening143
Zoekmodus parkeerplek
Selecteer een parallel of haaks gele‐
gen parkeerplek op het Driver Infor‐
mation Center door indrukken van detoets SET/CLR of op het Colour-Info-
Display door op het pictogram 6 of
7 te tikken.
Als er een plek is gevonden, wordt dit
op het Driver Information Center of
het Colour-Info-Display getoond en
klinkt er een geluidssignaal.
Als de bestuurder na het melden van
een beschikbare parkeerplek bij pa‐
rallel gelegen parkeerplekken niet
binnen 10 meter of bij haaks gelegen
parkeerplekken niet binnen 6 meter
stopt, begint het systeem met het
zoeken naar een andere geschikte
parkeerplek.
Inparkeermodus
De door het systeem gemelde be‐
schikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel gelegen parkeerplekken binnen
10 meter of bij haaks gelegen par‐
keerplekken binnen 6 meter na het
Page 146 of 225

144Rijden en bediening
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐
ren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor. Een ononderbro‐
ken geluid betekent dat de afstand tot een obstakel minder dan ongeveer
30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐
matische besturing niet meer.Displayweergave
De instructies op het display tonen:
■ algemene tips en waarschuwings‐ berichten,
■ een tip bij een hogere snelheid dan
30 km/u in de zoekmodus naar een parkeerplek of 8 km/u in de inpar‐
keermodus,
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden,
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren,
■ het verzoek tot het inschakelen van
de achteruit- of de vooruitversnel‐
ling,■ het verzoek tot optrekken of rem‐ men,
■ voor sommige instructies verschijnt
er een voortgangsbalk op het Dri‐
ver Information Center,
■ het goed inparkeren, aangegeven door een pop-upsymbool en een
geluidssignaal,
■ het annuleren van een inparkeer‐ manoeuvre.
Selectie van parallel of haaks
inparkeren
Page 147 of 225

Rijden en bediening145
Selecteer bij het zoeken naar een
parkeerplek een parallel of haaks ge‐ legen parkeerplek via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer.
Selecteer bij een systeem met Co‐
lour-Info-Display het type parkeerplek
door op het display op het pictogram
6 of 7 te tikken.
Het display toont het type parkeer‐
plek.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan de passagierskant te zoeken. Het
systeem zoekt naar parkeerplekken
aan de bestuurderskant door gedu‐
rende het zoeken de richtingaanwij‐
zer aan de bestuurderskant in te
schakelen.
Zodra de richtingaanwijzer wordt uit‐
geschakeld, zoekt het systeem weer
naar parkeerplekken aan de passa‐ gierskant.
Weergaveprioriteit
Na het activeren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp verschijnt er een
bericht op het Driver Information Cen‐ ter of Colour-Info-Display. Meldingen
van de geavanceerde parkeerhulp op het Driver Information Center kunnen
worden geblokkeerd door boordinfor‐
matie met een hogere prioriteit. Na
het bevestigen van het bericht via de
toets SET/CLR op de richtingaanwij‐
zer verschijnen de instructies van de geavanceerde parkeerhulp weer en
kunt u het inparkeren voortzetten.
Page 148 of 225

146Rijden en bediening
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd
door:
■ toets D lang in te drukken,
■ nadat het inparkeren is gelukt,
■ tijdens het zoeken naar een par‐ keerplek sneller dan 30 km/u te rij‐
den,
■ tijdens het inparkeren sneller dan 8 km/u te rijden,
■ de constatering dat de bestuurder het stuurwiel aanraakt,
■ te veel te schakelen: maximaal 8 keer bij parallel inparkeren of 5 keer
bij haaks inparkeren,
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt.
Deactiveren door de bestuurder of
door het systeem tijdens het inparke‐ ren wordt aangeduid door Parkeren
gedeactiveerd op het Driver Informa‐
tion Center of het Colour-Info-Dis‐
play. Ook klinkt er een geluidssignaal.Storing
Er verschijnt een tekst op het Driver
Information Centre wanneer:
■ er een storing in het systeem is; controlelampje r op de instru‐
mentengroep licht op,
■ u de parkeermanoeuvre niet goed afmaakt,
■ het systeem buiten werking is,
■ een van de bovenstaande redenen
voor deactiveren van toepassing is.
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
werp wordt herkend, dan verschijnt
Stop op het Driver Information Cen‐
tre. Door het verwijderen van het ob‐
ject wordt het inparkeren hervat.
Wordt het niet verwijderd, dan wordt
het systeem gedeactiveerd. Druk
lang op toets D om het systeem
naar een nieuwe parkeerplek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Page 149 of 225

Rijden en bediening147Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet ver‐
bogen en geen speling ten opzichte
van de bumper links of rechts) en dat
de sensoren op hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐
gen in de beschikbare parkeerplek
nadat u met het inparkeren bent be‐
gonnen. Het systeem kan een in‐
gang, een oprit, een binnenplaats of
zelfs een kruising als een parkeer‐
plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling zou het
systeem beginnen met inparkeren.
Kijk goed of de voorgestelde par‐
keerplek inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐ versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de par‐keerhulp achter bij het uitschuiven
van het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
Bij het eerst inschakelen van de ach‐ teruitversnelling detecteert de par‐
keerhulp het draagsysteem achter‐ zijde en klinkt er een zoemer. Druk
kort op r of D om de parkeer‐
hulp te deactiveren.
Let op
Na productie moet het systeem wor‐ den gekalibreerd. Voor optimale be‐
geleiding tijdens het parkeren is een rijafstand van ten minste 10 km, in‐
clusief een aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem Het blindehoeksysteem detecteert enmeldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke
Page 150 of 225

148Rijden en bediening
buitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
Het blindehoeksysteem maakt ge‐
bruik van sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide zij‐
den van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen: ■ Auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen.
■ Voetgangers, fietsers of dieren.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig vindt, licht er zowel bij auto's die
worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de
waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende
zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display, Persoon‐lijke instellingen 3 101.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de achterbumper en strekken zich ong.
3 meter naar achteren en naar de zij‐
kanten uit. De zone is ongeveer tus‐
sen de 0,5 meter en 2 meter hoog,
vanaf de grond.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.