OPEL ADAM 2014 Handleiding Infotainment (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: ADAM, Model: OPEL ADAM 2014Pages: 225, PDF Size: 6.74 MB
Page 111 of 225

Verlichting109Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ instrumentenverlichting
■ sfeerverlichting
■ plafondverlichting
■ Info-Display
■ verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Bij auto’s met een lichtsensor kan de
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐
heden detecteert.
Binnenverlichting Voorste interieurverlichting De interieurverlichting wordt bij het in-
en uitstappen vanzelf ingeschakeld
en dooft met enige vertraging.
Page 112 of 225

110Verlichting
Bedien de wipschakelaar:w=automatisch in- en uit‐
schakelen.druk op u=aan.druk op v=uit.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Plafondverlichting De spot in de interieurverlichting gaat
aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Sfeerverlichting De sfeerverlichting bestaat uit indi‐
recte verlichting in de portieren, in het dashboard onder de verwarmings- en ventilatiemodule en in de voeten‐
ruimte van de passagier. 8 kleuren
kunnen worden geselecteerd via een
toets in de dakconsole.
Toets indrukken met ingeschakeld contact:
m één keer
kort indrukken=aan of uit.S herhaalde‐
lijk kort
indrukken=de kleuren veran‐
deren stapsge‐
wijs.S lang
indrukken=kleuren verande‐
ren voortdurend.
De sfeerverlichting kan met het kar‐
telwieltje A samen met de instrumen‐
tenverlichting worden gedimd 3 109.
De geselecteerde kleur blijft bij de vol‐ gende keer inschakelen van het con‐tact.
De sfeerverlichting licht bij het uit‐
schakelen van het contact automa‐
tisch op en dooft na het openen van een portier. Toets m indrukken na uit‐
schakelen van het contact, de sfeer‐
verlichting blijft gedurende
60 minuten aan.
Deze wordt ook geactiveerd met In‐
stapverlichting 3 111 en Uitstapver‐
lichting 3 111.
Sterrenhemel De sterrenhemel bestaat uit ongeveer
64 LED's in het dak. De intensiteit kan
met een toets in de dakconsole wor‐
den gedimd.
Page 113 of 225

Verlichting111
Toets indrukken met ingeschakeld
contact:m één keer kort
indrukken=aan of uit.T herhaaldelijk
kort indrukken=stapsgewijs dim‐
men.T lang
indrukken=voortdurend
dimmen.
De geselecteerde intensiteit blijft bij de volgende keer inschakelen van het contact.
De sterrenhemel licht bij het uitscha‐
kelen van het contact automatisch op
en dooft na het openen van een por‐
tier. Toets m indrukken na uitschake‐
len van het contact, de sfeerverlich‐
ting blijft gedurende 60 minuten aan.
Deze wordt ook geactiveerd met In‐
stapverlichting 3 111 en Uitstapver‐
lichting 3 111.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
■ dimlicht of grootlicht
■ achterlichten
■ achteruitrijlicht
■ kentekenplaatverlichting
■ instrumentenverlichting
■ binnenverlichting
Sommige functies werken alleen als
het buiten donker is om de auto ge‐
makkelijker te kunnen vinden.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 124 draait.
In- of uitschakelen van deze functie
kunt u wijzigen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 101.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ alle schakelaars
■ Bestuurdersinformatiecentrum ■ sfeerverlichting
■ sterrenhemel
Uitstapverlichting De volgende verlichting gaat brandenwanneer u de sleutel uit het contact‐slot haalt:
■ binnenverlichting
■ instrumentenverlichting (alleen wanneer het donker is)
■ sfeerverlichting
■ sterrenhemel
De verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld en bijhet openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
Page 114 of 225

112Verlichting
Padverlichting
De koplampen, achterlichten, achter‐
uitrijlichten en kentekenverlichting
blijven een instelbare tijd branden
wanneer u de auto verlaat.
Inschakelen
1. Ontsteking uitschakelen
2. contactsleutel verwijderen
3. bestuurdersportier openen
4. richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken
5. bestuurdersportier sluiten
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 101.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 21.
Ontlaadbeveiliging accu Oplaadfunctie afgestemd opaccu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐
male vermogensverdeling van de dy‐ namo.Om te voorkomen dat de accu onderhet rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee
fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
■ Hulpverwarming
■ Achterruit- en spiegelverwarming
■ Stoelverwarming
■ Aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 115 of 225

Klimaatregeling113KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............113
Luchtroosters ............................. 121
Onderhoud ................................. 122Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeling
Verwarmbare achterruit Ü 3 30.
Temperatuur
Rood=warmBlauw=koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
LuchtverdelingM=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voeten‐
ruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste zij‐
ruiten en de voetenruimtel=naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Page 116 of 225

114Klimaatregeling
Ruiten ontwasemen enontdooien
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op l zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse ventilatieopeningen openen naar wens en op de zijrui‐
ten richten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.
Let op
Bij het selecteren van de luchtver‐
delingsmodus l bij een draaiende
motor wordt een Autostop geblok‐
keerd totdat er een andere luchtver‐
deling wordt geselecteerd.
Bij het selecteren van de luchtver‐
delingsmodus l terwijl de motor in
een Autostop is, zal de motor auto‐
matisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 125.Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
n=Koeling4=Luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen ß 3 36, Ver‐
warmd stuurwiel * 3 72.
Page 117 of 225

Klimaatregeling115
Koeling n
Druk op toets
n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde ventilator
van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht zodra de buiten‐
temperatuur iets boven het vriespunt
ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond drup‐
pelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u de koeling uitschakelen om brandstof te besparen. Geactiveerde
koeling kan Autostops verhinderen.
Stop-startsysteem 3 125.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
inschakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op toets 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
Page 118 of 225

116Klimaatregeling
■Koeling n inschakelen.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Koeling n inschakelen.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op l zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Let op
Bij het selecteren van de luchtver‐
delingsmodus l bij een draaiende
motor wordt een Autostop geblok‐
keerd totdat er een andere luchtver‐
deling wordt geselecteerd.
Bij het selecteren van de luchtver‐
delingsmodus l terwijl de motor in
een Autostop is, zal de motor auto‐
matisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 125.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Page 119 of 225

Klimaatregeling117
Bedieningsorganen voor:■ Luchtdebiet
■ Temperatuur
■ Luchtverdelingn=KoelingAUTO=Automatische modus4=Handmatig bediende
luchtrecirculatieV=Ontwasemen en ont‐
dooien
Achterruitverwarming Ü 3 30, Stoel‐
verwarming ß 3 36 , Verwarmd stuur‐
wiel * 3 72.
In de automatische modus worden de temperatuur, het luchtdebiet en de
luchtverdeling automatisch geregeld.Instellingen van de klimaatregeling
worden weergegeven op het Graphic-
Info-Display, of afhankelijk van de
versie, op het Colour-Info-Display.
Wijzigingen in instellingen verschij‐
nen kort op beide displays, bovenop
het op dat moment weergegeven
menu.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op de knop AUTO, de lucht‐
verdeling en ventilatorsnelheid
worden automatisch geregeld. De
activering wordt aangeduid door de
LED in de toets.
■ Open alle luchtroosters voor een optimale luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
Page 120 of 225

118Klimaatregeling
■Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid door de LED in de toets.
■ Stel de voorkeuzetemperatuur in met de middelste draaiknop. Deaanbevolen temperatuur is 22 °C.
Temperatuur selecteren Stel de temperatuur in door de mid‐delste draaiknop op de gewenste
waarde te zetten. Deze wordt aange‐
geven op het schermpje van de scha‐kelaar.
Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐
gen.
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde tem‐
peratuur de motor vanuit een Auto‐
stop opnieuw worden gestart of een
Autostop worden belemmerd.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
■ Druk op de toets n voor koeling. De
activering wordt aangeduid door de LED in de toets.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.