ESP OPEL AMPERA 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: AMPERA, Model: OPEL AMPERA 2014Pages: 211, PDF Size: 5.16 MB
Page 45 of 211
Stoelen, veiligheidssystemen43
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐ res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners kun‐
nen verstoren. Geen aanpassingen
aan onderdelen van de gordelspan‐
ners aanbrengen, anders vervalt de
typegoedkeuring van de auto.
Driepuntsgordel
Bevestiging
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken. Gordel‐
verklikker 3 74.
Loszittende kleding belemmert het
strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of mo‐
biele telefoons tussen de gordel en
uw lichaam leggen.
9 Waarschuwing
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.
Demonteren
Om de gordel los te maken, de rode
knop van het gordelslot indrukken.
Comfortgeleiders voor
veiligheidsgordels op de
zitplaatsen achter
De geleiders komen voor oudere kin‐ deren die te groot voor zittingverho‐
gers zijn en voor sommige volwasse‐
nen soms goed van pas. Na het in‐ bouwen en goed afstellen houdt de
comfortgeleider de veiligheidsgordel
weg van de nek en het hoofd.
Page 72 of 211
70Instrumenten en bedieningsorganenDagteller
Geeft de gemeten afstand weer sinds
de laatste reset.
Reset de dagteller door de toets
SELECT op het bedieningspaneel
van het Driver Information Center (DIC) ingedrukt te houden als trip A of
trip B verschijnt.
De dagteller bevindt zich op het DIC 3 80.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil in de tank en
de actieradius van de brandstof.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Verlengingsmodus actieradius
3 111.
Accumeter
Toont het oplaadniveau en de actie‐
radius van de hoogspanningsaccu.
Elektrische modus 3 110.
Page 84 of 211
82Instrumenten en bedieningsorganen
Indicatie afstand tot voorligger E
Selecteer deze menuoptie om de in‐
dicatie afstand tot voorligger te bekij‐
ken. Indicatie afstand tot voorligger
3 126.
Navigatie *
Bij selecteren van deze optie verschij‐ nen er pijlwijzers.
Raadpleeg de handleiding van het In‐
fotainmentsysteem voor nadere infor‐
matie.
Instrumentenpaneeldis‐
play
Na het ontgrendelen en openen van het bestuurdersportier verschijnt er
een informatiedisplay met de status
van de oplaadkabel en het oplaadni‐
veau van de hoogspanningsaccu.
Linksonder op het scherm kan een
bericht verschijnen dat het opladen
via het stroomnet bij de oplaadaan‐
sluiting van de auto onderbroken is.
Colour-Info-Display Colour-Info-Display bevindt zich in
het instrumentenpaneel.
Colour-Info-Display geeft aan: ■ Klimaatregeling 3 96
■ Infotainmentsysteem, zie de be‐ schrijving in de handleiding van het
Infotainmentsysteem
■ Persoonlijke instellingen
■ Informatie stroomverloop
■ Oplaadinstellingen
■ Verbruiksinformatie
■ Temperatuur
De knoppen van het Colour-Info-Dis‐
play hoeven slechts te worden aan‐
getipt en werken het beste met de
blote handen. De knoppen werken bij
de meeste handschoenen, hoewel ze wellicht iets trager reageren. Gebruik
liever de muis dan de punt van de vin‐
ger voor een minimale responstijd.
Doe uw handschoenen uit als de
knoppen niet reageren.
Druk op 8 totdat Krachtstroom ,
Opladen en Energie Info verschijnen.
Page 85 of 211
Instrumenten en bedieningsorganen83
Krachtstroom-schermen
De schermen Krachtstroom geven de
huidige staat van de werking van het
systeem aan. De schermen tonen de
energiestroom tussen de motor, de
elektrische aandrijving en de hoog‐
spanningaccu. Deze componenten
zijn gemarkeerd als ze actief zijn.
Opladen Er zijn verschillende instellingen voor
het selecteren van de oplaadmodus,
het oplaadniveau en de oplaadsnel‐
heid. Opladen 3 132.
Verbruiksinformatie
Bekijk Energieverbr. , Energierend. en
Besparingstips door op 8 op het in‐
strumentenbord en daarna op
Energie Info te drukken.
Energieverbr.
Dit scherm toont informatie voor alle
rijcycli sinds de laatste keer dat de
hoogspanningsaccu geheel was op‐
geladen. Dit is onder andere de kilo‐
metrage in de elektrische modus, de
kilometrage in de verlengingsmodus
actieradius, de totale kilometrage, ge‐ bruikte elektrische energie van de
accu, totaal gebruikte brandstof en
het gemiddelde brandstofverbruik.
Voor sommige weergegeven waar‐
den gelden er bovengrenzen. Voor
deze waarden verschijnen streepjes
als de grenzen ervan bereikt zijn.
Voor het terugzetten van deze waar‐
den moet de hoogspanningsaccu ge‐
heel opnieuw worden opgeladen. Het cirkeldiagram toont ook het percen‐tage voor de kilometrage in de elek‐
trische modus versus de verlengings‐
modus actieradius. Het algemene
brandstofverbruik is het totaal gedu‐
rende de levensduur van de auto. Dit kan alleen door een werkplaats wor‐
den teruggezet.
Informatie over energiegebruik ver‐
schijnt ook bij het uitschakelen als de
vertraagde uitschakeling stroom ac‐
tief is. U kunt deze automatische pop-
up in de persoonlijke instellingen
deactiveren.
Page 86 of 211
84Instrumenten en bedieningsorganen
Persoonlijke instellingen 3 85.
Energierend.
Druk op Energierend. op het scherm
Energie Info om naar dit scherm te
gaan. Dit scherm toont het rendement
gedurende de rijcyclus op basis van
de rijstijl en de klimaatinstellingen.
Naarmate u rendabeler rijdt, wordt
het weergegeven percentage voor de rijstijl hoger. Naarmate u de klimaat‐
regeling minder gebruikt, wordt het
weergegeven percentage voor de kli‐
maatinstelling hoger.
Besparingstips
Druk op Besparingstips op het
scherm Energie Info om naar dit
scherm te gaan. Dit scherm bevat een
handleiding voor een beter energie‐
gebruik, opdat u zuiniger rijdt en de
actieradius groter wordt.
Boordinformatie
Berichten op het Driver Information
Centre (DIC) geven de status van de
auto aan of een handeling die nodig
is om een probleem te verhelpen. Er
kunnen meerdere berichten achter el‐ kaar verschijnen.
Berichten die geen onmiddellijke ac‐
tie vergen, kunnen worden bevestigd
en gewist door op knop SELECT te
drukken. De berichten die onmiddel‐
lijke actie vergen, kunnen niet worden
gewist totdat die actie verricht is. Alle
berichten moeten serieus worden ge‐ nomen.
Volg de instructies van deze teksten.
Het display toont teksten over de vol‐
gende onderwerpen:
■ Vloeistofpeilen
■ Starten
■ Onderhoud
■ Diefstalalarmsysteem
■ Remmen
■ Rijregelsystemen
■ Cruise control
Page 110 of 211
108Rijden en bediening
■ Audiosysteem
■ Stekkerdozen
De elektrisch bediende ruiten werken maximaal 10 minuten of totdat er een
portier wordt geopend.
Voertuig starten en
stoppen
Starten
Zet de schakelhefboom op P of N. Het
aandrijvingssysteem start in geen en‐
kele andere stand.
Let op
Probeer P niet onderweg in te scha‐
kelen om schade aan de elektrische
aandrijving te voorkomen. Schakel
P alleen in als de auto gestopt is.
De handzender moet zich in de auto
bevinden. Rempedaal intrappen en knop m indrukken. Als de handzender
niet in de auto ligt of de zender ge‐
blokkeerd wordt, verschijnt er een be‐ richt op het Driver Information Center
(DIC).
Handzender 3 20.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier, als de auto klaar voor vetrek
is en bij het uitschakelen van het con‐
tact klinkt er een akoestisch wel‐
komst- resp. gereed- resp. afscheids‐
bericht. Op de instrumentengroep
verschijnt een actieve brandstof- of
accumeter, samen met een akoes‐
tisch opstartseintje als de auto klaar
voor vertrek is.
Auto met een bijna ontladen
handzender starten
Als de auto niet start omdat de hand‐
zender bijna ontladen is, verschijnt er een bericht op het DIC.
Ga als volgt te werk om alsnog te rij‐den:
1. Open het opbergvak op het instru‐
mentenpaneel en neem de rubbe‐
ren mat weg.
2. Trek de sleutelbaard uit en steek de baard in de sleuf.
3. Trap het rempedaal met de auto in P of N in en druk op het instru‐
mentenbord op m.
Vervang de batterij van de handzen‐
der zo snel mogelijk.
Vervangen van de accu 3 20.
Page 127 of 211
Rijden en bediening125
geen respons. Het lampje kan in
bochten, hellingen van snelwegafrit‐
ten of door slecht zicht doven. De
frontaanrijdingswaarschuwing detec‐
teert geen andere voorligger totdat
deze midden op de rijstrook bevindt.9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
geeft geen waarschuwing, tenzij
deze een auto detecteert. De fron‐
taanrijdingswaarschuwing detec‐
teert wellicht geen voorligger als
de sensor door vuil, sneeuw of ijs
geblokkeerd is of als de voorruit
beschadigd is. Ook detecteert
deze wellicht geen voorligger op
slingerende of heuvelachtige we‐
gen, bij weinig zicht of als de kop‐
lampen of de voorruit niet schoon
of niet in goede staat zijn. Houd de voorruit, koplampen en sensoren
schoon en in goede staat.
Aanrijdingswaarschuwing
Als uw auto een voorligger te snel na‐
dert, verschijnt het rode scherm van
de frontaanrijdingswaarschuwing en klinkt er een aantal pieptonen. Wan‐
neer dit gebeurt, houdt het remsys‐
teem rekening met sneller remmen
door de bestuurder. Blijf het rempe‐
daal al naar gelang de rijsituatie dic‐
teert ingetrapt houden.
Bumperkleefwaarschuwing
Het voorliggerlampje gaat knipperen
als u bumperkleeft.
De gevoeligheid van het
systeem instellen De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.
Druk op COLLISION ALERT F om de
huidige instelling op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) te bekijken. Druk
opnieuw in om de gevoeligheid van
het systeem te wijzigen.
De gekozen instelling blijft actief tot‐
dat deze wordt gewijzigd en werkt
voor zowel de aanrijdingswaarschu‐
wing als de bumperkleefwaarschu‐
wing. De timing van beide waarschu‐
wingen varieert met de rijsnelheid.
Hoe sneller de auto rijdt, hoe verder
de waarschuwing wordt gegeven.
Page 149 of 211
Rijden en bediening147Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met eente laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstofverbruik -
CO 2-uitstoot
Brandstof
Het gewogen en gecombineerde
brandstofverbruik is 1,2l/100 km.
De gewogen en gecombineerde CO 2-
uitstoot is 27 g/km.
Algemene informatie Voor de waarden specifiek voor uw
auto kunt u de EEG-conformiteitsver‐ klaring die bij uw auto is geleverd, of
andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
Het bepalen van brandstofverbruik
wordt geregeld door richtlijn R (EG)
nr. 715/2007 (respectievelijk in de
nieuwste versie).
Een onderdeel van de richtlijn is bo‐
vendien de vermelding van de
CO 2-emissie.
De gespecificeerde waarden kunnen afwijken van het werkelijke brandstof‐
verbruik van een bepaalde auto. Het
brandstofverbruik hangt bovendien af van de persoonlijke rijstijl, de staat
van het wegdek en de verkeersom‐
standigheden.
Alle waarden hebben betrekking op
het Europese basismodel met stan‐
daarduitrusting.
De brandstofverbruiksmeting houdt
rekening met het leeggewicht van de
auto zoals vastgesteld volgens de
richtlijnen. Accessoires houden mo‐
gelijk een geringe verhoging van het
brandstofverbruik en de
CO 2-emissie
in en kunnen een lagere
topsnelheid tot gevolg hebben.Trekken
Algemene informatieDe auto is niet ontworpen of geschikt voor het trekken van een aanhang‐
wagen of een andere auto.
Page 157 of 211
Verzorging van de auto155Sproeiervloeistof
Lees bij het bijvullen van ruitensproei‐
ervloeistof vóór gebruik altijd eerst de
instructies van de fabrikant. Gebruik
bij omstandigheden waarbij de tem‐
peratuur tot onder het vriespunt kan
dalen een vloeistof met voldoende
antivries.
Voorzichtig
Alleen sproeiervloeistof met vol‐
doende antivries biedt voldoende
bescherming bij lage temperatu‐
ren of een plotselinge daling van
de temperatuur.
■ Vermeng geconcentreerde sproei‐ ervloeistof volgens de instructies
van de fabrikant met water.
■ Meng geen water met sproeier‐ vloeistof die klaar voor gebruik is.
Door dit water kan de oplossing be‐ vriezen en het sproeiervloeistofre‐
servoir en andere delen van het
sproeiersysteem beschadigen.
■ Vul het sproeiervloeistofreservoir bij zeer lage temperaturen voor
slechts driekwart. Zo kan de vloei‐ stof bij vorst uitzetten en wordt erschade door een volle tank voorko‐ men.
■ Gebruik geen motorkoelvloeistof (antivries) in de voorruitsproeier.
Deze kan het ruitensproeiersys‐
teem en de lak beschadigen.
Remmen
Wanneer de remvoering een mini‐male dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de
remblokken zo spoedig mogelijk ver‐
vangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
Page 187 of 211
Verzorging van de auto185Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet. Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Breng geen wassen of poetsmiddelen op ongecoat(e) kunststof, vinyl, rub‐
ber, plakplaatjes, kunsthout of lak‐
werk aan om schade te voorkomen.Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto, zoals een
dakdragersysteem, verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende, bij‐ tende of agressieve middelen of ijs‐
krabbers gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten De auto regelmatig met was conser‐
veren (uiterlijk wanneer het water
geen parels meer vormt). Zo niet,
droogt de lak uit.