OPEL ANTARA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2015Pages: 231, PDF Size: 6.07 MB
Page 151 of 231

Rijden en bediening149
Als er 3 maal een onafgebroken ge‐luidssignaal hoorbaar is wanneer er
zich geen hindernissen bij de voor- of achterbumper bevinden, is er een
storing in het systeem opgetreden.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Belangrijke tips voor het gebruik van het parkeerhulpsysteem9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐
stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 % bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 212. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkop‐pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 152 of 231

150Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Let op
Gebruik ongelode Premium brand‐
stof uitsluitend voor de volgende lan‐
den:
Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rus‐
land, Moldavië.
Brandstof voor motoren die
aangepast zijn voor ethanol
(E85) Als niet altijd E85 kun tanken, dan
kunt u brandstof met een andere
ethanolverhouding of normale RON
95 tanken. Het bedieningsbeheers‐
systeem van de motor wordt automa‐ tisch aangepast in functie van de hoe‐
veelheid ethanol in de brandstof.
E85-brandstof moet voldoen aan de
CWA 15293 of SS 155480-stan‐
daard.
Wanneer de temperatuur ongeveer
-10 °C of lager is, moet een grotere
verhouding benzine worden gebruikt. E85 in combinatie met lage tempera‐
turen kan ertoe leiden dat de auto
moeilijker start. Een klein beetje meer benzine in verhouding verbetert de
koude starteigenschappen aanzien‐
lijk.
Tijdens de opwarmfase van de motor (onder +50 °C) is het motorkoppel be‐ perkt wanneer u met een gedeelte
ethanol rijdt.
Ethanol bevat minder energie per liter
dan benzine. Daarom verhoogt het
brandstofverbruik wanneer u op E85
rijdt in vergelijking met benzine. Als
gevolg rijdt u minder kilometers met
een tank E85 dan met een tank ben‐
zine.Voorzichtig
Bepaalde additieven in de benzine
kunnen, in combinatie met etha‐
nol, verminderd rijgedrag veroor‐
zaken. Daarom moet u elke
10.000 km een volledige tank ben‐
zine tanken. Gebruik hiervan het
meeste op voordat u de auto op‐
nieuw bijtankt.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen loodvrije dieseloliën gebruiken
die voldoen aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐
concentratie onder 50 ppm.
Voorzichtig
Het gebruiken van brandstof die niet voldoet aan EN 590 of verge‐
lijkbaar, kan leiden tot een vermin‐ derd motorvermogen, meer slij‐
tage of motorschade en het ver‐
vallen van de garantie.
Page 153 of 231

Rijden en bediening151
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐
mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet toe‐
gestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemoto‐
ren.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Vermijd open vuur of vonkvorming.
Als u brandstof in de auto ruikt, de
oorzaak hiervan meteen door een
werkplaats laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de lin‐
kerzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend
3 22 . Ontgrendel de tankklep door te‐
gen de klep te duwen.
Vuldop ontgrendelen: deze linksom
draaien. Bij eventueel sissen wachten totdat dit stopt voordat u de dop ge‐
heel eraf schroeft.
Bij het tanken de tankdop in de hou‐
der aan de binnenkant van de tank‐
klep hangen.
Bij het tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open
zetten.
Na het automatisch blokkeren kan de
brandstoftank met maximaal twee do‐ ses brandstof worden bijgetankt.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Na het tanken de vuldop opnieuw
aanbrengen en rechtsom draaien tot‐
dat u meerdere klikgeluiden hoort.
Controleren of de dop geheel is vast‐
geschroefd, anders brandt wellicht
controlelampje Z op de instrumen‐
tengroep 3 89.
Tankklep sluiten.
Page 154 of 231

152Rijden en bediening
TankdopAlleen de originele tankdop werkt
naar behoren. Auto's met een diesel‐ motor hebben een speciale tankdop.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van het model Opel Antara va‐
rieert tussen 10,9 en 6,3 l/100 km.
De CO 2-emissie (gecombineerd) ligt
binnen een bereik van 255 tot
167 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die spe‐ cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij
uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Algemene informatieDe vermelde waarden voor het offici‐
ele brandstofverbruik en de speci‐
fieke CO
2-
emissie hebben betrekking
op de EU-basisuitvoering met stan‐
daard uitrusting.Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG) nr.
715/2007 (in de meest recente, van
toepassing zijnde versie), waarbij re‐
kening wordt gehouden met het ge‐
wicht van het voertuig in bedrijfstoe‐
stand, zoals voorgeschreven door de
verordening.
De waarden worden alleen gegeven
ter vergelijking tussen verschillende
autovarianten en mogen niet als ga‐
rantie worden opgevat voor het wer‐
kelijke brandstofverbruik van een be‐
paalde auto. Extra uitrusting kan
enigszins hogere resultaten tot ge‐
volg hebben dan de vermelde waar‐
den voor verbruik en CO2. Het brand‐
stofverbruik hangt bovendien af van
de persoonlijke rijstijl, de staat van het
wegdek en de verkeersomstandighe‐
den.Trekhaak
Algemene informatieDe kogelstang wordt bewaard in eentas die met behulp van een strop
wordt gesloten, en wordt opgeborgen
onder de vloerbedekking van de ba‐
gageruimte.
Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het in‐
bouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
Controlelampje á brandt op de in‐
strumentengroep als er een aanhan‐
ger aan de auto wordt gekoppeld
3 95.
Rijgedrag en
aanhangertips In geval van aanhangers met rem‐men: de veiligheidskabel aan het oog bevestigen - niet aan de kogelstang.
Page 155 of 231

Rijden en bediening153
Als er geen oog is, kabel rondom de
kogelstang wikkelen. Ervoor zorgen
dat de kabel onder de verticale kogel
wordt gekruist om te voorkomen dat
het voorste gedeelte van de aanhan‐
ger op de grond terechtkomt als deze van de trekhaak loskomt. Kabel niet
over de grond laten slepen en vol‐
doende laten doorhangen om goed te
kunnen keren. Bij de trekhaak mee‐
gelverde instructies opvolgen.
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd. Voor aanhangers met een
geringe rijstabiliteit wordt het gebruik
van een frictie-trillingsdemper sterk
aanbevolen.
Niet sneller rijden dan 80 km/u, zelfs
niet in landen waar hogere snelheden zijn toegestaan. Bergopwaarts niet
sneller dan 30 km/u rijden in de 1e
versnelling, of niet sneller dan
50 km/u in de 2e versnelling.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 217.
Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt specifiek af van de auto
en de motor en mag niet worden over‐ schreden. Het werkelijke trekgewicht
is het verschilt tussen het werkelijke
totaalgewicht van de aanhanger en
het werkelijke kogelgewicht in aange‐
koppelde toestand.
Bij het controleren van het aanhan‐
gergewicht mogen bijgevolg alleen de
wielen van de aanhanger, en niet het neuswiel, op de weeginrichting wor‐
den geplaatst.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot
max. 12 %.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte
van 1000 meter boven de zeespiegel. Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor
elke 1000 meter hoogtetoename met
10 % worden verminderd. Bij het rij‐
den op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (kleiner dan 8 %,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te wor‐
den verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 208
vermeld.
Page 156 of 231

154Rijden en bediening
KogeldrukDe kogeldruk is de kracht waarmeede aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
(80 kg) staat op het typeplaatje van de trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Bij het meten van de kogeldruk con‐
troleren of de trekstang van de be‐
laste aanhanger even hoog staat als
wanneer de aanhanger met een be‐
last trekkend voertuig aangekoppeld
is. Dit is met name belangrijk bij aan‐
hangers met een tandemas.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belasting van de auto (inclusief alle inzittenden), mag de
toelaatbare achterasbelasting (zie ty‐
peplaatje of autopapieren) niet wor‐
den overschreden.De wettelijke voorschriften met be‐
trekking tot de maximumsnelheden
voor voertuigen met een aanhanger
in acht nemen.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger,de kogelstang demonteren.
Trekhaak met afneembare
kogelstang
De kogelstang wordt bewaard in een tas die met behulp van een strop
wordt gesloten, en wordt opgeborgen onder de vloerbedekking van de ba‐
gageruimte.
Bevestiging van de kogelstang
Afsluitplug uit kogelstangopening ver‐ wijderen en in de bagageruimte op‐
bergen.
Page 157 of 231

Rijden en bediening155
Controleren of het merkteken op de
hefboom rood is.
Kogelstang monteren
Kogelstang in het koppelingshuis
aanbrengen en stevig naar beneden
drukken totdat de kogelstang hoor‐
baar inklikt. Als deze niet inklikt, de
montageprocedure herhalen.
De kogelstang niet naar links of naar rechts, naar boven of naar benedenzwenken om correcte montage te ver‐
zekeren.
Kogelstang vergrendelen door de
meegeleverde sleutel in het cilinder‐
slot van de kogelstang om te draaien. Sleutel verwijderen.
Controleren of de kogelstang juist is
gemonteerd:
■ het groene merkteken op de hef‐ boom is zichtbaar.
■ kogelstang zit vast in het koppe‐ lingshuis.
de kogelstang werd vergrendeld en
de sleutel werd verwijderd.
9 Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is al‐
leen toegestaan bij een correct ge‐ monteerde trekhaak. Raadpleeg
een werkplaats als de koppelko‐
gelstang niet goed kan worden be‐
vestigd.
Oog voor veiligheidskabel
In geval van aanhangers met rem‐
men: de veiligheidskabel aan het oog
bevestigen - niet aan de kogelstang.
Demontage van de kogelstang
Page 158 of 231

156Rijden en bediening
Kogelstang ontgrendelen en sleutel
verwijderen. Hefboom naar links naar de kogelstang drukken en omlaag
draaien. Kogelstang uit koppelings‐
behuizing trekken.
Roest of vuil uit het gebied rond het
koppelingshuis en de kogelstangver‐
binding verwijderen alvorens de af‐
sluitplug in de opening aan te bren‐
gen.
De kogelstang in de meegeleverde
tas stoppen, de tas met behulp van de
strop sluiten en onder de vloerbekle‐
ding van de bagageruimte opbergen.
Kogelstang niet schoonmaken met
stoom of met een hogedrukreiniger.
Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
motorvermogen verlaagd en de auto/
aanhangercombinatie afgeremd tot‐
dat de slingerbeweging stopt. Wan‐
neer het systeem actief is, moet u het
stuurwiel zo stil mogelijk houden.Aanhangerstabilisatie (TSA) maakt
deel uit van de elektronische stabili‐
teitsregeling 3 144.
Page 159 of 231

Verzorging van de auto157Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................157
Controle van de auto .................158
Gloeilamp vervangen .................166
Elektrisch systeem .....................173
Boordgereedschap ....................181
Velgen en banden .....................183
Starthulp gebruiken ...................197
Trekken ...................................... 199
Verzorging van uiterlijk ..............201Algemene informatie
Accessoires en
modificaties van auto
Wij raden u aan alleen originele on‐
derdelen, accessoires en andere uit‐
drukkelijk door de fabriek voor uw au‐
totype goedgekeurde onderdelen te
gebruiken. Voor andere onderdelen
kunnen wij – ook als deze door auto‐
riteiten of anderszins zijn goedge‐
keurd – niet beoordelen of deze ge‐
schikt zijn en evenmin garant voor de betrouwbaarheid ervan staan.
Geen aanpassingen in het elektrische
systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐
ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen
Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
■ Auto wassen en conserveren.
■ Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
■ Afdichtrubbers reinigen en conser‐ veren.
■ Motorolie verversen.
■ Sproeiervloeistofreservoir leegma‐ ken.
■ Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
■ Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
■ Auto in een droge en goed geven‐ tileerde ruimte parkeren. Eerste of
achteruitversnelling inschakelen of
keuzehendel op P zetten. Laat de
auto niet wegrollen.
■ Elektrische handrem niet aantrek‐ ken.
Page 160 of 231

158Verzorging van de auto
■ Motorkap openen, alle portierensluiten en auto vergrendelen.
■ Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten dat
geen van de systemen werkt, bijv.
het diefstalalarmsysteem.
Weer in gebruik nemen
Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
■ Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voor
de elektrische ruitbediening inscha‐ kelen.
■ Bandenspanning controleren.
■ Sproeiervloeistofreservoir vullen.
■ Motoroliepeil controleren.
■ Koelvloeistofpeil controleren.
■ Zo nodig kentekenplaat monteren.Verwerking van sloopauto
Eventueel wettelijk verplichte infor‐matie over autodemontagebedrijven
en de recycling van sloopauto's vindt
u op onze website. Laat dit werk uit‐
sluitend over aan een erkend autode‐
montagebedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden
uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem en de Xe‐
nonkoplampen werken met een
zeer hoge spanning. Niet aanra‐
ken.