sensor OPEL ANTARA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2015Pages: 231, PDF Size: 6.07 MB
Page 125 of 231

Klimaatregeling123
Instellingen voor de klimaatregeling
kunnen worden gewijzigd met knop
A/C of door de aanjagersnelheid of de
luchtverdeelschakelaar anders te zet‐
ten. Wanneer u een instelling veran‐
dert, wordt Automatische modus ge‐
deactiveerd.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Koeling A/C 3 120.
Luchtdebiet x
Activeer Automatische modus door
het luchtdebiet handmatig te wijzigen
of de ventilator in de stand uit x te
zetten.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Schakel de ventilator in en
druk op de toets AUTO.
Luchtverdeling
Druk op de betreffende knop voor de
gewenste afstelling. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.M=naar hoofdhoogte via de ver‐
stelbare luchtroostersL=naar de hoofdruimte via regel‐
bare ventilatieopeningen en
naar de voetruimtesK=naar de voetenruimtesJ=naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de voetenruimtesV=naar de voorruit, de zijruiten
vooraan en de hoofdruimte via
regelbare ventilatieopeningen
Alle combinaties zijn mogelijk.
Automatische modus opnieuw in‐
schakelen: Toets AUTO indrukken.
Automatische
luchtrecirculatie t
De automatische luchtrecirculatie
heeft een luchtkwaliteitsensor die bij
registratie van schadelijke gassen in
de omgeving automatisch wordt inge‐
schakeld.Bediening met toets t. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
De automatische luchtrecirculatie
werkt alleen als de motor draait.
Page 150 of 231

148Rijden en bedieningParkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand tus‐
sen uw auto en eventuele obstakels
voor en achter, wat het parkeren ver‐
gemakkelijkt, en geeft geluidssigna‐
len. De bestuurder is en blijft echter
verantwoordelijk bij het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultra‐
soonparkeersensoren in zowel de
voor- als achterbumper.
Controlelamp r 3 91.
Activering
Bij ingeschakeld contact moet het
systeem handmatig worden geacti‐
veerd.
Op knop r op het instrumenten‐
bord drukken. De LED in de knop gaat branden en wordt geactiveerd bij het
inschakelen van een vooruit- of ach‐
teruitversnelling en het loslaten van
de elektrische handrem.
Een obstakel wordt aangeduid met
een akoestisch signaal. De geluids‐
signalen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt. Is de afstand minder dan
30 cm, dan klinkt er een continu ge‐
luidssignaal. Het geluidssignaal kan
variëren afhankelijk van het type
voorwerp dat wordt waargenomen.
Deactivering Deactiveren door weer op de knop te
drukken. De LED in de knop dooft.
Controlelampje r in de instrumen‐
tengroep brandt totdat de snelheid
meer dan 25 km/u is.
Het systeem wordt automatisch ge‐
deactiveerd bij een snelheid van
meer dan 8 km/u of met de keuze‐
hendel in de neutrale stand (automa‐
tische versnellingsbak op N of P).
Als de knop b nogmaals wordt in‐
gedrukt, dooft de LED in de knop en
wordt het systeem opnieuw ingescha‐
keld zodra een willekeurige versnel‐
ling wordt ingeschakeld en de elektri‐ sche handrem wordt losgezet.
Storing
Bij een storing in het systeem brandt
controlelampje r op de instrumen‐
tengroep.
Page 151 of 231

Rijden en bediening149
Als er 3 maal een onafgebroken ge‐luidssignaal hoorbaar is wanneer er
zich geen hindernissen bij de voor- of achterbumper bevinden, is er een
storing in het systeem opgetreden.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Belangrijke tips voor het gebruik van het parkeerhulpsysteem9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐
stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 % bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 212. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een lager motorvermogen en motorkop‐pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 179 of 231

Verzorging van de auto177
ZekeringStroomkringABSAntiblokkeersys‐
teemA/CKlimaatregeling,
aircosysteemBATT1Zekeringendoos
onder het instru‐
mentenpaneelBATT2Zekeringendoos
onder het instru‐
mentenpaneelBATT3Zekeringendoos
onder het instru‐
mentenpaneelBCMCarrosserieregel‐
moduleECMMotorregelmoduleECM PWR TRNMotorregelmo‐
dule, aandrijflijnENG SNSRMotorsensorenEPBElektrische
handremFAN1KoelventilatorZekeringStroomkringFAN3KoelventilatorFRT FOGMistlampenFRT WPRRuitenwisser voorFUEL/VACBrandstofpomp,
vacuümpompHDLP WASHERKoplampsproeierHI BEAM LHGrootlicht (links)HI BEAM RHGrootlicht (rechts)HORNClaxonHTD WASH/MIRVerwarmde
sproeiervloeistof,
verwarmde
buitenspiegelsIGN COIL ABobineIGN COIL BBobineLO BEAM LHDimlicht (links)LO BEAM RHDimlicht (rechts)PRK LP LHParkeerlicht
(links)PRK LP RHParkeerlicht
(rechts)ZekeringStroomkringPWM FANAanjager met
pulsbreedtemodu‐
latieREAR DEFOGVerwarmbare
achterruitREAR WPRAchterruiten‐
wisserSPARE–STOP LAMPRemlichtenSTRTRStartmotorTCMVersnellingsba‐
kregelmoduleTRLR PRL LPParkeerlichten
aanhanger
Sluit de klep van de zekeringhouder
na het vervangen van doorgebrande
zekeringen en klik deze dicht.
Wanneer u de klep van de zekering‐
houder niet goed sluit, kunnen er sto‐ ringen optreden.
Page 187 of 231

Verzorging van de auto1859Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de ban‐ denspanning van alle vier de banden.
Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben. Bij wielen zonder sen‐
sor werkt het bandenspanningscon‐
trolesysteem niet.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De sensoren van het TPMS controle‐ ren de spanningswaarden van de
banden en verzenden de meetwaar‐
den naar een ontvanger in de auto.
Elke band, ook de reserveband, moet
elke maand in koude staat en op de
juiste bandenspanning worden ge‐ controleerd 3 217.
Bandenspanning te laag
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt controle‐
lampje w 3 92.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 217.
Wanneer het systeem een storing de‐ tecteert, knippert w ongeveer
een minuut en blijft dan ononderbro‐
ken branden. Voor de duur van de
storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlopen.
Page 189 of 231

Verzorging van de auto187
Boordinformatie 3 104.
Schakel de ontsteking uit wanneer de
bandenspanning moet worden ver‐
hoogd of verlaagd. Bandenspan‐
ningswaarden 3 184, 3 217.
Afhankelijkheid van
temperatuur
De bandenspanning hangt af van de
temperatuur van de band. Onderweg lopen de temperatuur en de spanning van de band op.
De bandenspanningswaarde op het
Info-Display is de werkelijke banden‐
spanning. Daarom is het belangrijk de
bandenspanning bij koude banden te controleren.
Algemene informatie Gebruik van in de handel verkrijgbarevloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik door de fabriek
goedgekeurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset 3 190.
Externe radioapparatuur met een
groot vermogen kan storing veroor‐
zaken bij het TPMS.De ventielen en afdichtringen van het
bandenspanningscontrolesysteem
moeten bij elke nieuwe band worden vervangen.
TPMS-sensoren koppelen
Elke TPMS-sensor heeft een unieke
identificatiecode. Na het omwisselen
van de banden of het vervangen van
een of meerdere TPMS-sensoren
moet de identificatiecode aan een
nieuwe positie van de band/het wiel
worden gekoppeld.
De TPMS-sensoren moeten ook wor‐
den gekoppeld na het vervangen van een reserveband door een reguliere
band met een TPMS-sensor. Het con‐
trolelampje w en het waarschuwings‐
bericht moeten bij de volgende con‐
tactcyclus doven/verdwijnen.
De sensoren worden met een TPMS- inleertool in de volgende volgorde
aan de diverse banden/wielen gekop‐
peld:
■ band linksvoor
■ band rechtsvoor■ band rechtsachter
■ band linksachter
Raadpleeg uw werkplaats voor on‐
derhoud of voor het aanschaffen van
een inleergereedschap.
U hebt twee minuten voor het koppe‐
len van de positie van het/de eerste
band/wiel en vijf minuten voor het
koppelen van de posities van alle banden/wielen. Bij het overschrijden
van deze tijd stopt het koppelen en
moet u opnieuw beginnen.
Koppel de TPMS-sensoren als volgt: 1. Schakel de elektrische handrem in 3 142; zet op auto's met auto‐
matische versnellingsbak de keu‐
zehendel in de stand P.
2. Schakel het contact in 3 128.
3. Activeer de TPMS-inleermodule door op de handzender tegelijker‐
tijd op de toetsen p en q te druk‐
ken,
- of -
Druk op de toets INFO op het In‐
fotainmentsysteem totdat er op
het Info-Display een bericht over
Page 190 of 231

188Verzorging van de auto
het inleren van de bandenspan‐
ningswaarden verschijnt. Druk de
toets OK in en houd deze vast.
De claxon klinkt twee keer en de
richtingaanwijzer links voor licht
ook op ter bevestiging dat de in‐ leermodus geactiveerd is.
4. Begin met de band linksvoor.
5. Zet de inleertool bij het ventiel te‐ gen de wang van de band. Druk
daarna op de knop om de TPMS-
sensor te activeren. De claxon
piept ter bevestiging dat de sen‐ soridentificatiecode aan de positie van deze band en dit wiel is ge‐
koppeld. De volgende relevante
richtingaanwijzer licht op.
6. Ga verder met de band rechtsvoor
en herhaal de procedure zoals be‐ schreven in stap 5.
7. Ga verder met de band rechts‐ achter en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 5.
8. Ga verder met de band linksach‐ ter en herhaal de procedure in
stap 5. De claxon piept twee keer
ter aanduiding dat de sensoriden‐tificatiecode is gekoppeld en dat
de procedure voor het koppelen
van de TPMS-sensoren afgeslo‐
ten is.
9. Schakel het contact uit.
10. Breng alle vier de banden op de aanbevolen spanning 3 217.
Profieldiepte Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2-3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer het profiel tot aan één van de slijtage- indicatoren
(TWI = Tread Wear Indicator) is afge‐ sleten. De positie van de slijtage-in‐
dicatoren wordt aangeduid door
merktekens op de zijwand van de
band.
Is de slijtage voor groter dan achter,
dan de voorbanden omwisselen met
de achterbanden. De draairichting
van de wielen moet dezelfde als voor‐
heen zijn.
Page 227 of 231

225
M
Meters........................................... 84
Mistachterlicht .............................. 95
Mistachterlichten ........................ 113
Mistlamp ...................................... 95
Mistlampen ......................... 113, 170
Mistlampen voor ........................113
Motorgegevens .......................... 212
Motor-ID...................................... 208
Motorkap .................................... 159
Motorkap open.............................. 95
Motorolie .................... 159, 205, 209
Motoroliedruk ............................... 93
Motoroliepeil laag ........................93
Motorolie verversen .....................93
Motor starten ............................. 128
Motorvermogen verminderd .........94
Munthouder .................................. 59
N
Nieuwe auto inrijden ..................128
O
Octaangetal ................................ 212
Olie ............................................. 159
Olie, motor .......................... 205, 209
Ontlaadbeveiliging accu ............118
Opbergruimte................................ 59
Opbergvak .................................... 61
Opbergvak in bagageruimte .........72Opbergvakken .............................. 59
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................59
Opbergvak middenconsole ..........61
Opbergvak onder passagiersstoel 61
Opbergvak onder passagiersstoel voorin ..............61
Opschakelen ................................ 90
Overzicht instrumentenpaneel .....10
P Parkeerhulp ............................... 148
Parkeerlichten ............................ 114
Parkeren .............................. 18, 132
Partikelfilter ................................. 133
Pech ........................................... 199
Pollenfilter .................................. 126
Portieren ....................................... 24
Portier open ................................. 95
Prestaties ................................... 213
Profieldiepte ............................... 188
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 220
Regelbare instrumentenverlichting ...........115
Regensensor ................................ 78
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 219Remassistentie .......................... 143
Rem- en koppelingsvloeistof ......205
Rem intrappen ............................. 94
Remmen ............................ 142, 162
Remsysteem ................................ 89
Remvloeistof .............................. 162
Reservewiel ............................... 195
Richtingaanwijzer ........................88
Richtingaanwijzers ..................... 112
Roetfilter ............................... 92, 133
Rugleuning neerklappen .............39
Ruiten ..................................... 31, 32
Rijgedrag en aanhangertips ......152
Rijklaar gewicht ....................75, 214
Rijverlichting ................................ 12
S Service ............................... 126, 204
Service-display ......................85, 93
Service-indicatie .......................... 89
Service-informatie ...................... 204
Sjorogen ...................................... 74
Slepen ................................ 152, 199
Sleutels ........................................ 20
Sleutels, sloten ............................. 20
Sneeuwkettingen .......................189
Snelheidsmeter ............................ 84
Snelheidswaarschuwing ...............95
Spiegels .................................. 29, 31
Spiegelverstelling ..........................9