OPEL ANTARA 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2017.5Pages: 231, PDF Size: 6.07 MB
Page 91 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen89Na het starten van de motor licht b
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt Storing in het systeem. Verder rijdenis mogelijk. De rijstabiliteit kan echter
afhankelijk van de staat van het
wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 147.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: t brandt kort. Werkplaats raadplegen
als het niet oplicht.Brandt na het handmatig uitschake‐
len van ESC met knop t op de
middenconsole.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 147.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Na het starten van de motor licht W
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motor
Stop de auto en schakel de motor uit.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 163.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
Voorverwarming ! brandt geel.
Voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld. Start de motor
wanneer het controlelampje dooft.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen als het onder‐
weg gaat branden of als de motor niet
kan worden gestart.
Motor starten 3 127.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft.
Brandt onderweg Controlelamp % licht op en er klinkt
een geluidssignaal wanneer het roet‐ filter vol is. Start het reinigingsproces
zo spoedig mogelijk.
Knippert onderweg Controlelamp % knippert wanneer
het maximale vulniveau van het filter wordt bereikt. Start het reinigingspro‐
ces onmiddellijk om schade aan de
Page 92 of 231

90Instrumenten en bedieningsorganenmotor te voorkomen. Er klinkt om de
3 minuten een geluidssignaal totdat
het systeem gereinigd is.
Roetfilter 3 131, Stop-startsysteem
3 128.
AdBlue
Y knippert geel.
Het AdBlue-peil is te laag. Tank zo
spoedig mogelijk AdBlue bij, opdat de motor blijft starten.
Ook kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 93.
AdBlue 3 133.
Bandenspanningscontrole‐ systeem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Er verschijnt ook een bijbehorend
bericht op het Info-Display 3 93.Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv.
reservewiel). Na ongeveer één
minuut brandt het controlelampje
continu. Er verschijnt ook een bijbe‐
horend bericht op het Info-Display.
De hulp van een werkplaats inroepen. Bandenspanningscontrolesysteem
3 187.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐ len.
1. Koppelingspedaal bedienen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
4. Contact uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 162.
Motorolie verversen ¢ brandt geel.
Page 93 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen91Na het starten van de motor licht ¢
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelampje ¢ brandt
ter indicatie dat de motorolie niet lang
meer meegaat en moet worden
ververst.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Olie binnen 1000 km verversen. Het
motorvermogen is mogelijk beperkt.
Wanneer de motorolie ververst is
3 162, moet de controle levensduur
motorolie worden teruggezet. De hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliepeil laag
S brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: S brandt kort. Werkplaats raadple‐
gen als het niet oplicht.Brandt onderweg
Oliepeil is te laag: bijvullen tot gespe‐
cificeerd peil 3 162.
Brandstofbesparingsmodus s brandt groen.
Afhankelijk van de versie licht s
op wanneer de brandstofbesparings‐ modus wordt ingeschakeld 3 124.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Na het starten van de motor licht Y
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt onderweg als het brandstof‐
peil in de tank te laag is. Onmiddellijk
bijtanken 3 153.
Tank nooit leegrijden. Onregelmatige brandstoftoevoer kan tot oververhit‐
ting van de katalysator leiden 3 132.
Als de tank leeggereden is, dan het
brandstofsysteem ontluchten 3 168.
Inhoud brandstoftank 3 216.
Katalysator 3 132.Brandstoffilter aftappen
U brandt geel.
Brandt als het waterpeil in het roetfil‐ ter een bepaald peil overschrijdt.
Restwater in het roetfilter moet
worden afgetapt 3 168. Zo spoedig
mogelijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Startbeveiliging
d brandt rood.
Na het starten van de motor licht d
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt ter indicatie van een storing in het startbeveiligingssysteem. De
motor kan niet worden gestart.
Elektronische startbeveiliging 3 27.
Motorvermogen verminderd
# brandt geel.
Brandt samen met controlelamp g;
de auto heeft een beurt nodig. Ga zo
snel mogelijk langs de kant van de
Page 94 of 231

92Instrumenten en bedieningsorganenweg staan zonder het verkeer te
belemmeren, schakel de motor uit en start deze weer na 10 seconden.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rem intrappen
- brandt geel.
Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te
zetten 3 145.
Koppelingspedaal moet worden inge‐ trapt om de motor opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 128.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 108.
Automatische
koplamphoogteregeling
q brandt geelGaat tijdens het rijden branden om
aan te geven dat een storing onmid‐
dellijk aandacht vergt. Zo spoedig
mogelijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Automatische koplampverstelling 3 108.
Mistlamp > brandt groen.
Brandt bij ingeschakelde mistlampen
voor 3 110.
Mistachterlicht
ø brandt geel.
Brandt bij ingeschakeld mistachter‐
licht 3 111.
Cruise control
m brandt geel of groen.
Brandt geel Het systeem is bedrijfsgereed.Brandt groen Een bepaalde snelheid wordt opge‐
slagen.
Cruise control 3 150.
Snelheidswaarschuwing
à brandt geel.
In auto's met een lampje snelheids‐
waarschuwing knippert bij een snel‐
heid van meer dan 120 km/u contro‐
lelampje à en klinkt er een waar‐
schuwingszoemer om de bestuurder
de snelheid te laten aanpassen.
Controlelampje aanhanger á brandt groen.
Brandt bij een aanhanger achter de
auto 3 155.
Portier open
( brandt rood.
Licht op wanneer er een portier open
is of niet goed gesloten is.
Page 95 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen93Diefstalalarmsysteem
a brandt geel.
Brandt als de bewaking door het
alarmsysteem van het interieur en de kantelhoek van de auto met knop
a in de dakconsole uitgeschakeld
is.
Diefstalalarmsysteem 3 25.Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center zit
midden in de instrumentengroep.
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● kilometerteller 3 80
● dagteller 3 81
● versnellingsbakdisplay 3 82
● waarschuwingsberichten AdBlue 3 133
Board-Info-Display
Het Info-Display bevindt zich in het
instrumentenbord boven het "Info‐
tainment"-systeem.
Info-Display geeft aan:
● tijd 3 78
● buitentemperatuur 3 77
● datum 3 78
● Infotainmentsysteem - zie hand‐ leiding Infotainment
Een F op het display duidt op een
storing. Oorzaak van de storing
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Page 96 of 231

94Instrumenten en bedieningsorganenBoordcomputer, Board-Info-Display
3 102.
Functies selecteren
Via het Info-Display zijn functies en instellingen van het Infotainmentsys‐
teem toegankelijk.
De functies worden geselecteerd en
uitgevoerd in het menu op het display met behulp van de pijltjestoetsen op
het "Infotainment"-systeem of het
linker kartelwiel op het stuurwiel.
Bij een Check-Control-waarschu‐
wingsbericht op het Info-Display
wordt het display geblokkeerd voor andere functies. Bericht bevestigen
met OK of het linkerkartelwiel. Even‐
tueel meerdere waarschuwingsbe‐
richten achter elkaar bevestigen.
Check-Control 3 102.Selecteren met de toetsen van het
infotainment-systeem
In het Instellingen -menu op OK druk‐
ken om de gewenste functie op te
roepen. Met de pijltjestoetsen worden
de instellingen veranderd.
In het BC-menu op OK drukken om de
gewenste functie op te roepen. Op
OK drukken om de timer te bedienen
of om de meting en berekening
opnieuw te starten.
Selecteren met het linker stelwiel op
het stuurwiel
Aan het stelwiel draaien om de
gewenste functie op te roepen.
Op het kartelwiel drukken om het
menu BC te openen, gemarkeerde
opties te selecteren en opdrachten te bevestigen. In het BC-menu worden
de timer bediend of de meting en
berekening opnieuw gestart.
Page 97 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen95Systeeminstellingen
Op Settings op het Infotainmentsys‐
teem drukken. De menuoptie Audio
wordt weergegeven.
Met de linkerpijltjestoets System
oproepen en met OK selecteren.
De eerste functie van het menu
System wordt geaccentueerd.
Sommige functies verschijnen in
verkorte vorm op het beeldscherm.
De functies worden in de volgende
volgorde getoond:
● Tijdsynchronisatie
● Tijd, uren instellen
● Tijd, minuten instellen
● Datum, dag instellen
● Datum, maand instellen
● Datum, jaar instellen
● Ontstekingslogica
● Taal instellen
● Maateenheden instellen
Automatische tijdsynchronisatie
Het RDS-signaal (Radio Data
System) van de meeste FM-zenders
stelt de tijd automatisch in, te herken‐
nen aan } op het display.
Sommige zenders zenden geen
correct tijdsignaal uit. In dergelijke
gevallen de automatische tijdsyn‐
chronisatie uitschakelen en de tijd
handmatig instellen.
Automatische tijdsynchronisatie
deactiveren ( Clock Sync.Off ) of acti‐
veren ( Clock Sync.On ) met de pijltjes‐
toetsen.
Tijd en datum instellen
Voor handmatig instellen van datum
en tijd, menuoptie voor tijd- en datum‐ instellingen selecteren en naar keuzeinstellen.
Page 98 of 231

96Instrumenten en bedieningsorganenDe in te stellen waarde wordt met
pijlen gemarkeerd. Gewenste instel‐
ling verrichten met de pijltjestoetsen.
De instelling wordt bij verlaten van de menukeuzemogelijkheid overgeno‐
men.
Ontstekingslogica
Zie handleiding bij het infotainment.
Taal instellen
Voor sommige functies kan de taal
worden geselecteerd waarin de
displaymeldingen worden getoond.
Gewenste taal met de pijltjestoetsen
selecteren.
Maateenheden instellen
Gewenste maateenheden met de pijl‐
tjestoetsen selecteren.
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie heeft het voertuig een
Graphic-Info-Display of een
Colour-Info-Display. Het Info-Display
bevindt zich in het instrumentenpa‐
neel boven het Infotainmentsysteem.
Info-Display geeft aan:
● tijd 3 78
● buitentemperatuur 3 77
● datum 3 78
● Infotainment- en navigatiesys‐ teem - zie handleiding Infotain‐
ment
● systeeminstellingen
Op het Graphic-Info-Display
verschijnt de informatie mono‐
chroom. Op het Colour-Info-Display
verschijnt de informatie in kleur.
Page 99 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen97Het soort informatie en de manier
waarop deze informatie op het beeld‐
scherm verschijnt, hangen af van de
uitrusting van de auto en de instellin‐
gen van de boordcomputer en het
"Infotainment"-systeem. Bepaalde
informatie verschijnt in afgekorte
vorm op het beeldscherm.
Een F op het display duidt op een
storing. Oorzaak van de storing
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Tripcomputer, Graphic-Info-Display,
Colour-Info-Display 3 104.
Functies selecteren Via het Info-Display zijn de functies
en instellingen van het Infotainment‐
systeem toegankelijk.
De functies worden geselecteerd en
uitgevoerd in het menu op het display
met behulp van de pijltjestoetsen, de
centrale meerfunctieknop op het
"Infotainment"-systeem of het linker
kartelwiel op het stuurwiel.
Bij een Check-Control-waarschu‐
wingsbericht op het Info-Display
wordt het display geblokkeerd voor
andere functies. Bericht bevestigenmet een pijltjestoets, de meerfunc‐
tieknop of het linker kartelwiel. Even‐
tueel meerdere waarschuwingsbe‐
richten achter elkaar bevestigen.
Check-Control 3 102.
Selecteren met de toetsen van
het infotainment-systeem
Selecteer een functie via de pijltjes‐
toetsen van het "Infotainment"-
systeem. Het menu van de geselec‐ teerde functie wordt weergegeven.
Selecteren met de centrale
meerfunctieknop
De multifunctionele toets is het
centrale bedieningselement voor de
menu's:
Draaien ● Voor het markeren van een menuoptie
● Voor het instellen van een nume‐
rieke waarde of het weergeven van een menuoptie
Indrukken ● Voor het selecteren of activeren van de gemarkeerde optie
● Voor het bevestigen van de inge‐
stelde waarde
● Voor het in-/uitschakelen van een
systeemfunctie
Om een menu te verlaten, de meer‐
functieknop linksom of rechtsom op
Terug of Main draaien en een keuze
maken.
Page 100 of 231

98Instrumenten en bedieningsorganenSelecteren met het linker stelwiel
op het stuurwiel
Aan het stelwiel draaien om de
gewenste functie op te roepen.
Op het kartelwiel drukken om gemar‐ keerde opties te selecteren en
opdrachten te bevestigen. Erop druk‐
ken om de timer te bedienen of om de meting en berekening opnieuw te
starten.
Boordcomputer 3 104.
Functiegebieden
Voor elk functiegebied is er een
hoofdpagina (Main), die boven aan
het beeldscherm wordt geselecteerd:
● audio,
● navigatie,
● telefoon,
● boordcomputer.
Zie de handleiding bij het Infotain‐
ment-systeem voor meer informatie.
Systeeminstellingen
De instellingen worden in het menu
Instellingen uitgevoerd. Druk op Main
(niet op alle Infotainmentsystemen aanwezig) op het Infotainmentsys‐
teem om het hoofdbeeldscherm op te roepen. Op Settings drukken. Bij Info‐
tainment System CD 30 controleren
of er geen menu geselecteerd is. Het menu Instellingen wordt weergege‐
ven.
De functies worden in de volgende
volgorde getoond:
● Tijd, Datum
● Taal
● Units