stop start OPEL ANTARA 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2017.5Pages: 231, PDF Size: 6.07 MB
Page 132 of 231

130Rijden en bedieningHerstarten van de motor door de
bestuurder
Bedien het koppelingspedaal om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt
aangeduid door de naald van de stati‐ onaire toerentalstand op de toeren‐
teller.
Als de keuzehendel uit neutraal wordt
geschakeld voordat u eerst de koppe‐ ling hebt ingetrapt, dan gaat contro‐
lelamp - branden.
Controlelamp - 3 92.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als een van de volgende omstandig‐
heden zich voordoet tijdens een Auto‐
stop, dan zal de motor automatisch
door het Stop/Start-systeem worden
herstart.
● Het Stop/Start-systeem is hand‐ matig uitgeschakeld
● de motorkap is open● de veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend
● de motortemperatuur is te laag
● het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau
● het remvacuüm is niet voldoende
● de auto reed minstens stapvoets
● de ontdooifunctie is geactiveerd
● het aircosysteem vereist het star‐
ten van de motor
● de airco werd manueel aangezet
Als een elektrische accessoire, bvb.
een draagbare CD-speler op de stek‐ kerdoos is aangesloten, merkt u
mogelijk een korte terugval tijdens het
herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● De auto niet op een licht
ontvlambare ondergrond
parkeren. De ondergrond kan
door de hoge temperatuur van
het uitlaatgassysteem mogelijk
vlam vatten.
● Trek altijd de elektrische hand‐ rem aan.
Schakelaar m naar u toe trek‐
ken.
De elektrische handrem is
aangetrokken wanneer contro‐
lelamp m oplicht 3 87.
Voor de maximale kracht, bijv. bij het parkeren met een
aanhanger of op een helling,
trekt u m tweemaal aan de
schakelaar.
● Zet de motor af.
● Als de auto vlak of op een oplo‐
pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐ sleutel de eerste versnelling
inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Op een oplo‐
pende helling bovendien de
voorwielen van de stoeprand
wegdraaien.
Page 137 of 231

Rijden en bediening135Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Bij het bijtanken van AdBlue bij zeer
lage temperaturen wordt dit wellicht
niet door het systeem gedetecteerd.
Parkeer de auto in dat geval op een
locatie met een hogere buitentem‐
peratuur totdat de AdBlue weer
vloeibaar wordt.
Let op
Als de motor wegens een te laag AdBlue-peil niet start, adviseren we om de AdBlue-tank vol te taken often minste tien liter bij te tanken
(afhankelijk van het AdBlue-
verbruik).
Tank niet te weinig (bijv. minder dan vijf liter) bij, omdat het systeem
anders het bijtanken wellicht niet
detecteert.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐ dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
De vulpijp voor AdBlue zit bij de
achterbumper, aan de linkerkant van de auto.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Inhouden 3 216.
Tankstation
9 Gevaar
Volg bij het tanken van AdBlue de
bedienings- en veiligheidsinstruc‐
ties van het tankstation.
Page 142 of 231

140Rijden en bedieningControlelamp S op de instru‐
mentengroep gaat branden 3 88.
Deactivering Druk nogmaals op SPORT om weer
naar de normale modus te gaan.
Controlelampje S dooft.
Handmatige modus
Keuzehendel uit stand D naar links en
vervolgens naar voren of naar
achteren bewegen.
<:Opschakelen naar een hogere
versnelling.]:Terugschakelen naar een lagere
versnelling.
Keuzehendel in de juiste richting
tikken. Deze gaat dan terug naar de
middelste stand.
Schakelen in handgeschakelde
modus is mogelijk tijdens gas geven.
Als het motortoerental te laag is, zal
de versnellingsbak automatisch naar
een lagere versnelling schakelen,
zelfs in de handgeschakelde modus,
om te voorkomen dat de motor
afslaat.
Wordt bij een te lage snelheid een
hogere versnelling geselecteerd of
een lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐ schakeld.
U kunt versnellingen overslaan door
de schakelhendel herhaaldelijk met
korte tussenpozen te bewegen.
Wanneer wordt gestopt, wordt auto‐
matisch de 1e versnelling ingescha‐
keld. Bij wegrijden op een gladde
ondergrond, de keuzehendel naar
voren tikken om de 2e versnelling in
te schakelen.
Om naar stand D terug te keren, de
keuzehendel terug naar rechts
duwen.
Elektronische rijprogramma's
● Het bedrijfstemperatuurpro‐ gramma brengt de katalysator na
een koude start snel op tempera‐
tuur door het motortoerental te
verhogen.
Kickdown In zowel de automatische als dehandgeschakelde modus: bij het
geheel intrappen van het gaspedaal
schakelt de versnellingsbak afhanke‐
lijk van het motortoerental naar een
lagere versnelling. Het volledige
motorvermogen is beschikbaar voor acceleratie.
Brandstofbesparingsmodus 3 124.
Page 164 of 231

162Verzorging van de auto
Naar veiligheidsgrendel iets links van
het midden van de motorkap onder,
zoeken. Grendel omhoog duwen en
motorkap voorzichtig optillen.
De motorkap wordt automatisch
omhoog gehouden.
Als de motorkap wordt geopend
tijdens een Autostop, wordt de motor
om veiligheidsredenen automatisch herstart.
Stop/Start-systeem 3 128.
Sluiten
Laat de motorkap zakken en laat het
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in
het slot vallen. Controleer of de
motorkap vergrendeld is.Voorzichtig
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.
Luchtinlaat 3 123.
Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen.
Vergewis u ervan dat de gebruikte
olie de juiste specificatie heeft.
Aanbevolen vloeistoffen en smeer‐
middelen 3 207.
Het maximale motorolieverbruik is
0,6 liter per 1000 km.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op
bedrijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Afhankelijk van de motor worden er
verschillende oliepeilstokken
gebruikt.
Wanneer het motoroliepeil tot het merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen.
Page 168 of 231

166Verzorging van de auto
Een werkplaats raadplegen, als de
vloeistof in het reservoir tot onder het
merkteken MIN zakt.
Koppelingsvloeistof 3 207.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 6 weken
achtereen stilstaat, kan de accu
ontladen raken. Poolklem van de
minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en
loskoppelen.
Achteraf geplaatste elektrische of
elektronische accessoires kunnen de boordaccu extra belasten of de accu
ontladen. Voor de technische moge‐ lijkheden, bijv. het plaatsen van een
krachtiger accu, een werkplaats raad‐ plegen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking weer aansluiten.
Daarna als volgt te werk gaan:
1. Datum en tijd van het informatie‐ display instellen 3 78.
2. Zo nodig elektrisch bediende ruiten en zonnedak activeren
3 30, 3 33.
Enkele verbruikers, bijvoorbeeld de
instapverlichting, worden na een tijdje automatisch uitgeschakeld om de
boordaccu tegen ontladen te
beschermen.
Een losgekoppelde boordaccu om de 6 weken opladen.
Ontlaadbeveiliging accu 3 115.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in deze para‐
graaf gegeven instructies kan leiden
tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet
Page 169 of 231

Verzorging van de auto167deze met een afdekkap worden afge‐
sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend.
Uitsluitend accu's gebruiken waarbij
de zekeringenkast boven de accu kan worden gemonteerd.
Vervang bij auto's met een AGM-accu
(Absorptive Glass Mat) de accu door
een andere AGM-accu.
U kunt een AGM-accu herkennen aan
het label op de accu. Wij bevelen het
gebruik aan van een originele Opel-
accu.
Let op
Als u een andere AGM-accu
gebruikt dan de originele Opel accu
is het mogelijk dat het Stop/Start-
systeem slechter presteert.
Het wordt geadviseerd de accu door
een werkplaats te laten vervangen.
Stop/Start-systeem 3 128.
Accu opladen9 Waarschuwing
Bij auto's met een stop-startsys‐
teem moet u ervoor zorgen dat het oplaadvermogen geen 14,6 volt
overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
accu beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 199.
Waarschuwingssticker
Betekenis van de symbolen:
● Geen vonken, open vuur en niet roken.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. Explosieve gassen kunnen
aanleiding geven tot blindheid of
letsel.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat aanleiding kan geven tot blind‐
heid of ernstige brandwonden.
Page 181 of 231

Verzorging van de auto179ZekeringStroomkringABSAntiblokkeersys‐
teemA/CKlimaatregeling,
aircosysteemAUX PUMPHulppompBATT1Zekeringendoos
onder het instru‐
mentenpaneelBATT2Zekeringendoos
onder het instru‐
mentenpaneelBATT3Zekeringendoos
onder het instru‐
mentenpaneelBCMCarrosserieregel‐
moduleDEF HTRVerwarming
dieseluitlaatvloei‐
stofECM1MotorregelmoduleECM2MotorregelmoduleECM PWR TRNMotorregelmo‐
dule, aandrijflijnZekeringStroomkringENG SNSRMotorsensorenEPBElektrische
handremFRT FOGMistlampenFRT WPRRuitenwisser voorFUEL/VACBrandstofpomp,
vacuümpompHDLP WASHERKoplampsproeierHI BEAM LTGrootlicht (links)HI BEAM RTGrootlicht (rechts)HORNClaxonHTD WASH/MIRVerwarmde
sproeiervloeistof,
verwarmde
buitenspiegelsIGN COIL BBobineLO BEAM LTDimlicht (links)LO BEAM RTDimlicht (rechts)NOX SNSRNOx-sensorPRK LP LTParkeerlicht
(links)ZekeringStroomkringPRK LP RT/LIFT GATEParkeerlicht
(rechts), achter‐
klepPWM FANAanjager met
pulsbreedtemodu‐
latieREAR DEFOGVerwarmbare
achterruitREAR WPRAchterruiten‐
wisserSPARE–STOP LAMPRemlichtenSTRTRStartmotorTCMVersnellingsba‐
kregelmoduleTRLR PRL LPParkeerlichten
aanhanger
Sluit de klep van de zekeringhouder
na het vervangen van doorgebrande
zekeringen en klik deze dicht.
Wanneer u de klep van de zekering‐
houder niet goed sluit, kunnen er
storingen optreden.
Page 190 of 231

188Verzorging van de autoElke band, ook de reserveband, moetelke maand in koude staat en op de
juiste bandenspanning worden
gecontroleerd 3 217.
Bandenspanning te laag
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt controle‐
lampje w 3 90.
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden 3 217.
Wanneer het systeem een storing detecteert, knippert w ongeveer
een minuut en blijft dan ononderbro‐
ken branden. Voor de duur van de
storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlopen.
Als w brandt, is het systeem wellicht
niet naar behoren in staat om een te lage bandenspanning te detecteren
of te signaleren.
Als w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Bandenspanningswaarden op
Info-DisplayVoor de huidige bandenspannings‐
waarden selecteert u menuoptie
Banden in het menu Boordcomputer .
BC op het Infotainmentsysteem
indrukken en menuoptie selecteren.
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem registreert automatisch de
belasting van de auto. Bij uiteenlo‐ pende bandenspanningswaarden
verschijnt er wellicht een bijbehorend
bericht op het Info-Display. Bij
sommige versies verschijnt het
bericht in een verkorte vorm.
Er kunnen b.v. de volgende meldin‐
gen verschijnen:
Page 201 of 231

Verzorging van de auto199Slechts één compact reservewielmonteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Auto met een aangebracht compact
reservewiel niet door een automati‐
sche wasstraat met geleiderails
rijden. Het compacte reservewiel kan
in de rails blijven steken en zo schade
aan de band, het wiel en andere
onderdelen van de auto veroorzaken.
Het gebruik van sneeuwkettingen op
een compact reservewiel is niet
toegestaan.
Sneeuwkettingen 3 192.
Draairichtingsgebonden banden
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de
zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat dedefecte band zo snel mogelijkvervangen of repareren en breng deze in plaats van het reserve‐
wiel aan.
● Niet sneller rijden dan 80 km/u.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.9Waarschuwing
Een krik, wiel of andere voorwer‐
pen in de bagageruimte kunnen
letsel veroorzaken, indien deze
niet goed op hun plaats worden
vastgezet. Bij een noodstop of een botsing kunnen losse voorwerpen
letsel of schade aan de auto
veroorzaken.
Berg de krik en het boordgereed‐
schap altijd op in de betreffende
opbergvakken en zet deze goed
vast.
Leg het beschadigde wiel altijd in
de bagageruimte en zet het met de
inschroefhouder vast in de reser‐
vewieluitsparing.
Starthulp gebruiken
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een andere auto.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐ staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
Page 224 of 231

222Trefwoordenlijst12V-aansluiting............................. 59
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen ..............207, 211
Aandrijving op alle wielen ............88
Aanduidingen op banden ..........186
Aanhangerstabilisatie ................158
Aanhanger trekken ....................155
Aansluitingen voor accessoires ....79
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 160
Accu...................................... 86, 166
Accu, starthulp gebruiken ...........199
Achterklep..................................... 23 Achterlichten .............................. 173
Achterruitverwarming ................... 32
Achteruitrijlichten .......................111
Actieve hoofdsteunen .............34, 35
AdBlue .................................. 90, 133
Afmetingen auto ........................214
Afstandsbediening ........................20
Airbag deactiveren ....................... 50 Airbag-deactivering ...................... 85
Airbag en gordelspanners ...........85
Airbaglabel.................................... 45
Airbagsysteem ............................. 45
Airconditioning ........................... 117
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 123
Alarmknipperlichten ...................109
Algemene informatie .................. 155Algemene richtlijnen voor het rijden ............................... 124, 125
All-wheel drive ........................... 142
Andere auto slepen ...................202
Antiblokkeersysteem .................145
Antiblokkeersysteem (ABS) .........87
Armsteun ................................ 39, 41
Armsteun met opbergruimte ........59
Autogegevens ............................ 211
Autokrik....................................... 184
Automatische dimfunctie .......29, 30
Automatische koplamphoogteregeling .............92
Automatische niveauregeling ....
........................................ 108, 149
Automatische verlichting ............ 108
Automatische versnellingsbak ...
.......................................... 86, 138
Auto ontgrendelen .........................6
Auto reinigen .............................. 203
Auto slepen ................................ 201
Auto stallen ................................. 160
Autostop ..................................... 128
Auto wassen ............................... 203
B Bagageruimte ........................ 23, 69
Bagageruimte-afdekking .............69
Bagageruimteverlichting .............113