OPEL ASTRA J 2017 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017, Model line: ASTRA J, Model: OPEL ASTRA J 2017Pages: 303, PDF Size: 8.18 MB
Page 121 of 303

Verlichting119VerlichtingRijverlichting.............................. 119
Lichtschakelaar .......................119
Automatische verlichting .........120
Grootlicht ................................. 121
Grootlichtassistentie ................121
Lichtsignaal ............................. 121
Koplampverstelling ..................122
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 122
Dagrijlicht ................................. 122
Adaptief rijlicht (AFL) ...............123
Alarmknipperlichten .................126
Richtingaanwijzers ..................126
Mistlampen voor ......................127
Mistachterlichten .....................127
Parkeerlichten ......................... 128
Achteruitrijlichten .....................128
Aangeslagen lampenglazen ....128
Binnenverlichting .......................128
Regelbare instrumentenverlichting .........128
Leeslampen ............................. 130
Verlichting zonneklep ..............130
Verlichtingsfuncties ....................130
Verlichting middenconsole ......130Instapverlichting ......................130
Uitstapverlichting .....................130
Ontlaadbeveiliging accu ..........131Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Controlelamp 8 3 94.
Page 122 of 303

120VerlichtingLichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting:
het dimlicht wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm:activering of deactivering
van de automatische
verlichting. Schakelaar
keert terug naar AUTO8:zijmarkeringslichten9:dimlichtOp het Driver Information Center met
Uplevel-Combi-display wordt de
huidige status van de automatische
verlichting weergegeven.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer het dimlicht aan is, brandt
8 . Controlelamp 8 3 94.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dim-/grootlicht en de zijmarke‐
ringslichten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 122.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 123.
Page 123 of 303

Verlichting121Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Grootlichtassistentie
Beschrijving voor versie met halo‐
geenkoplampen. Grootlichtassisten‐
tie met adaptief rijlicht 3 123.
Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 40 km/h als de hoofd‐ rijverlichting kan worden gebruikt.
Het dimlicht wordt ingeschakeld als:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● De snelheid lager dan 20 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
Activering
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld grootlicht.
Controlelamp l 3 94.
Deactivering
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie
gedeactiveerd.
Als het lichtsignaal wordt geactiveerd
als het grootlicht uitstaat, blijft de
grootlichtassistentie geactiveerd.
De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd
wanneer het contact weer wordt inge‐ schakeld.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Page 124 of 303

122VerlichtingKoplampverstellingHandmatige koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en
bagage in de bagageruimte
Dynamische automatische koplamp‐
verstelling 3 123.
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Auto's met halogeenkoplampen
De koplampen moeten niet worden
afgesteld.
Auto's met xenonkoplampen1. Sleutel in contactschakelaar.
2. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe en houd deze vast
(lichtsignaal).
3. Ontsteking inschakelen.
4. Na ongeveer vijf seconden gaat controlelampje f knipperen en
klinkt er een geluidssignaal.
Controlelamp f 3 94.
Telkens wanneer u de ontsteking
inschakelt, knippert f ter herinnering
ongeveer vier seconden lang.
Volg voor de deactivering dezelfde
procedure als hierboven. f knippert
niet wanneer de functie is gedeacti‐ veerd.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Als de auto is uitgevoerd met de func‐
tie automatische verlichting, wordt er
automatisch gewisseld tussen dagrij‐
licht en dim-/grootlicht afhankelijk van
het omgevingslicht en de informatie
Page 125 of 303

Verlichting123afkomstig van het regensensorsys‐
teem. Automatische verlichting
3 120.
Adaptief rijlicht (AFL) De functies voor adaptief rijlicht (AFL)
zijn alleen aanwezig in combinatie
met bi-xenonkoplampen. De reik‐
wijdte, lichtverdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld, afhankelijk
van het omgevingslicht, het weer en
het soort weg.
Met de lichtschakelaar in stand
AUTO zijn alle verlichtingsfuncties
beschikbaar.
De volgende functies zijn ook
beschikbaar als de lichtschakelaar in
de stand 9 staat:
● dynamische afslagverlichting
● bochtlicht
● achteruitrijfunctie
● dynamische automatische koplampverstellingWoonerfverlichting
Automatisch geactiveerd bij lage
snelheden tot ca. 30 km/u. De licht‐
bundel wordt onder een hoek van 8° naar de rand van de weg gericht.
Stadsverlichting Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 40 en 55 km/u en
wanneer de lichtsensor straatverlich‐
ting herkent. De reikwijdte wordt
beperkt door een brede lichtverde‐
ling.
Buitenwegverlichting Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 55 en 115 km/u. De
lichtbundel en lichtsterkte zijn links en
rechts verschillend.
Snelwegverlichting
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den boven ca. 115 km/u en minimale
stuurbewegingen. Wordt na een
pauze of direct ingeschakeld
wanneer de auto krachtig optrekt. De lichtbundel is langer en sterker.Slecht weer-verlichting
Automatisch geactiveerd tot snelhe‐
den van ca. 70 km/u, wanneer de
regensensor condens herkent of
wanneer de ruitenwisser continu wist. De reikwijdte, verdeling en licht‐
sterkte worden variabel geregeld
afhankelijk van het zicht.
Dynamische bochtverlichting
De lichtbundel draait, afhankelijk van
de stuurhoek en de rijsnelheid, waar‐ door bochten beter worden verlicht.
Controlelamp f 3 94.
Afslagverlichting
Page 126 of 303

124VerlichtingIn scherpe bochten of bij het afslaan,afhankelijk van de stuuruitslag of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg haaks op de rijrichting
verlicht. Wordt geactiveerd tot een snelheid van 40 km/u.
Controlelamp f 3 94.
Achteruitrijfunctie Wanneer u de achteruit inschakelt
terwijl de koplampen aanstaan,
worden beide afslaglichten geacti‐
veerd. Deze blijven 20 seconden
branden nadat u de auto uit de achter‐ uitversnelling hebt gezet of tot u snel‐
ler dan 17 km/u vooruitrijdt.
Grootlichtassistentie Deze functie maakt dat het grootlicht
's avonds en wanneer u sneller rijdt
dan 40 km/u als hoofdrijverlichting
kan worden gebruikt.
Het dimlicht wordt ingeschakeld als: ● De camera in de voorruit de lich‐ ten van tegemoetkomende voer‐
tuigen of voorliggers detecteert.
● De snelheid lager dan 20 km/u is.● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
Inschakelen
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld grootlicht.
Controlelamp l 3 94.
Uitschakelen
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt
gegeven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie
gedeactiveerd.
Als het lichtsignaal wordt geactiveerd
als het grootlicht uitstaat, blijft de
grootlichtassistentie geactiveerd.
Grootlichtassistentie is altijd actief
nadat het contact ingeschakeld is.
Intelligent verlichtingssysteem
met automatische
grootlichtactivering
Het intelligente verlichtingssysteem
gebruikt de eigenschappen van bi- xenonkoplampen om het lichtbereik
van het dimlicht tot 400 meter te vergroten en activeert daarbij auto‐matisch het grootlicht zonder tegen‐
liggers of voorliggers te verblinden of
te hinderen.
Page 127 of 303

Verlichting125Het grootlicht wordt gedeactiveerd en
het dimlichtbereik wordt verminderd
tot niet-verblindend wanneer de
volgende beperkingen door de front‐
camera in de voorruit worden waar‐
genomen:
● Een voorligger wordt herkend.
● Een tegenligger wordt herkend.
● Er wordt de stad binnengereden.
● Het mistig is of sneeuwt.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
Als het systeem actief is, bewaakt de frontcamera de zone vóór de auto en
zorgt deze voor een optimale lichtver‐ deling voor maximaal zicht van de
bestuurder onder bijna alle omstan‐
digheden.
Het intelligente verlichtingssysteem met automatische grootlichtactivering verkleint daarom het verschil tussen
conventioneel dim- en grootlicht
zonder nadelige gevolgen voor licht‐
spreiding, -bereik en -intensiteit.
Een speciale topografische evaluatie‐ functie detecteert voorliggers op
heuvels en hellingen door herkenning
van de bewegende achterlichten. Het systeem past de hoogte van de licht‐bundel aan voor optimale verlichting
van de weg, zonder te verblinden.
Inschakelen
Intelligent verlichtingssysteem en
automatische grootlichtactivering
worden tegelijk ingeschakeld door
tweemaal op de keuzehendel te druk‐
ken. Ze kunnen ingeschakeld worden met het contact aan.
Automatische grootlichtactivering
werkt bij een snelheid boven
40 km/u en wordt uitgeschakeld
onder 20 km/u. Het intelligente
verlichtingssysteem werkt boven
55 km/u.
Page 128 of 303

126VerlichtingDe groene controlelamp l brandt
continu wanneer de functie geacti‐
veerd is; de blauwe lamp 7 brandt
wanneer het grootlicht automatisch
wordt ingeschakeld.
Uitschakelen
Druk eenmaal op de keuzehendel. De
functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor
inschakelt.
Dynamische automatische
koplampverstelling
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, wordt de lichtbun‐
delhoogte automatisch versteld op
basis van de hellingshoek, gemeten
door de voor- en achteras, de
versnelling of vertraging en de rijsnel‐
heid.Storing in adaptief rijlichtsysteem
Wanneer het systeem een storing in
het adaptief rijlichtsysteem herkent,
gaat het naar een vooraf ingestelde
positie om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen. Indien dit niet
mogelijk is, zal de desbetreffende
koplamp automatisch worden uitge‐
schakeld. Eén koplamp zal in ieder
geval blijven branden. U ziet een
waarschuwing op het Driver Informa‐
tion Centre.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Page 129 of 303

Verlichting127Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Wanneer er een aanhangwagen is aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de
hendel indrukt tot u een weerstand
voelt en u de hendel weer loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de
oorspronkelijke stand te zetten.Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlichten
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht van de auto wordt bij het aankoppelen van een aanhan‐
ger uitgeschakeld.
Page 130 of 303

128VerlichtingParkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten
links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de auto in de achteruitversnelling staat.
Aangeslagen lampenglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.