OPEL ASTRA K 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: ASTRA K, Model: OPEL ASTRA K 2016.5Pages: 307, PDF Size: 8.86 MB
Page 261 of 307

Verzorging van de auto259wanneer de juiste bandenspan‐
ning is bereikt.
Wordt de voorgeschreven ban‐
denspanning niet binnen tien mi‐
nuten bereikt, verwijder dan de
bandenreparatieset. De auto één
wielomwenteling verrijden. Sluit
de bandenreparatieset weer aan
en zet de vulprocedure tien minu‐
ten lang door. Wordt de voorge‐
schreven bandenspanning dan
nog niet bereikt, dan is de band te ernstig beschadigd. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Laat eventueel de te hoge ban‐
denspanning af via de knop boven
op de manometer.
Laat de compressor niet langer
dan tien minuten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken omfles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. De bandenvul‐
slang op de vrije aansluiting van
de fles met afdichtmiddel schroe‐
ven. Hierdoor wordt voorkomen
dat er afdichtmiddel uit de fles
stroomt. Bandenreparatieset in de
bagageruimte opbergen.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
16. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
17. De rit onmiddellijk voortzetten, zo‐
dat het afdichtmiddel zich gelijk‐
matig in de band kan verspreiden. Stop na ca. 10 km (uiterlijk na tienminuten) en controleer de ban‐
denspanning. Hiervoor de lucht‐
slang van de compressor recht‐
streeks op bandventiel en com‐
pressor schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen tot‐ dat de bandenspanning niet meer
afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer ge‐ bruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
18. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Page 262 of 307

260Verzorging van de autoLet op
De rijeigenschappen van de her‐
stelde band zijn veel minder goed,
daarom deze band laten vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke ver‐
hitting van de compressor, deze mi‐
nimaal 30 minuten lang uitschake‐
len.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van zeven bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters kunnen
worden gebruikt om andere voor‐
werpen, bijv. voetballen, luchtbed‐
den, opblaasbare bootjes enz., op te pompen. Ze bevinden zich aan de
onderkant van de compressor. Omdeze te verwijderen, schroeft u de compressorluchtslang erop en trekt
u de adapter eruit.
Wiel verwisselen
Sommige auto’s hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset 3 257.
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Handrem aantrekken en eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 262.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te verwisselen bij banden‐
pech en niet voor de jaarlijkse
montage van winter- of zomer‐
banden.
● De krik is onderhoudsvrij.● Bij een zachte ondergrond, legt u
een stevige plank (max. één cm
dik) onder de krik.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware ob‐
jecten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren be‐vinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en de draad met een schone doek
voordat u het wiel plaatst.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Wielmoerdoppen met een schroe‐
vendraaier loswippen en verwij‐
deren. Legt bij lichtmetalen wielen
een zachte doek onder de schroe‐ vendraaier. Wieldop verwijderen.
Boordgereedschap 3 248.
Page 263 of 307

Verzorging van de auto261
2. Klap de wielsleutel uit, zet dezestevig op de wielmoer en draai
elke moer een halve slag los.
3. Zorg ervoor dat de krik op de juiste
manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zo onder het krikpunt dat losschieten onmogelijk is.
Let erop dat de rand van de car‐
rosserie in de inkeping in de krik
valt.
Page 264 of 307

262Verzorging van de autoBevestig de wielsleutel en draai
met de krik recht onder het krik‐
steunpunt aan de wielsleutel tot‐
dat het wiel van de grond komt.
Breng de krik niet verder omhoog.
5. Draai de wielmoeren los.
6. Wiel verwisselen. Reservewiel 3 262.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Laat de auto zakken en verwijder de krik.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er hierbij op dat deze stevig vastzit
en de wielmoeren kruiselings
aanhalen. Het aanhaalmoment
bedraagt 140 Nm.
10. Wieldop voor het aanbrengen zo verdraaien dat de ventielopening
over het bandventiel valt.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
11. Het vervangen wiel 3 262 en het
boordgereedschap 3 248 opber‐
gen.
12. Bandenspanning en het aanhaal‐ koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig mo‐
gelijk controleren.Defecte band zo spoedig mogelijk la‐ ten vervangen of repareren.
Kriksteunpunt voor hefplatform
De positie van de achterste arm van
het hefplatform is onder de achterste uitsparing van de dorpel.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform aan de onderzijde van de auto.
Reservewiel
Sommige auto's hebben in plaats van
een reservewiel een bandenrepara‐
tieset.
Bij het aanbrengen van een reserve‐
wiel met een andere maat dan de an‐
dere wielen kan het wiel worden be‐
schouwd als een tijdelijk reservewiel
en gelden de betreffende maximum‐
snelheden, zelfs als dit niet door een
Page 265 of 307

Verzorging van de auto263label wordt aangegeven. Raadpleeg
een werkplaats voor informatie over
de geldende maximumsnelheid.
Het reservewiel heeft een stalen velg.Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerplaat.
Verwijderen:
1. Open de vloerplaat 3 84.
2. Het reservewiel zit vast met een vleugelmoer. Draai de moer los
en verwijder het reservewiel.
Onder het reservewiel bevindt
zich de kist met boordgereed‐
schap.
3. Als er na het verwisselen van een
wiel geen wiel in de reservewiel‐
kuip wordt gelegd, zet dan de ge‐ reedschapskoffer vast door de
vleugelmoer zo ver mogelijk vast
te draaien en de vloerplaat te la‐
ten zakken.
4. Leg, nadat het normale wiel weer is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de kuip en zet hem vast met de vleu‐ gelmoer.
Beschadigd normaal wiel
opbergen in de bagageruimte, 5-
deurs hatchback
De reservewielkuip is niet geschikt
voor bandenmaten die afwijken van die van het reservewiel. Een bescha‐
digd volwaardig wiel moet in de ba‐gageruimte worden opgeborgen en
met een riem worden geborgd.
Boordgereedschap 3 248. Zet het
wiel als volgt vast:
1. Plaats het wiel met de buitenzijde
omhoog dicht aan één zijde van
de bagageruimte.
2. Plaats de lus van de riem door het
voorste sjoroog aan de betref‐
fende zijde.
3. Plaats de haak van de riem door de lus en trek eraan totdat de riem
stevig aan het sjoroog bevestigd
is.
Page 266 of 307

264Verzorging van de auto
4.Steek de riem door de spaken van
het wiel zoals weergegeven in de
illustratie.
5. Doe de haak in het achterste sjor‐
oog.
6. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een be‐
schadigd reservewiel in de baga‐
geruimte altijd met opgeklapte en
vastgeklikte achterbankrugleunin‐
gen.
Beschadigd normaal wiel
opbergen in de bagageruimte,
Sports Tourer
In de reservewielkuip kunnen alle toe‐
gestane velgmaten worden opgebor‐ gen. Zet het wiel als volgt vast:
1. Verwijder de wieldop met het mer‐
kembleem door vanaf de binnen‐
kant te drukken.
2. Plaats het wiel met de buitenkant naar onderen in de wielkuip.
3. Zet het beschadigde wiel vast met
de vleugelmoer.
4. De vloerplaat kan, afhankelijk van
de bandenmaat, op het uitste‐
kende wiel worden geplaatst.
Compact reservewielVoorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 256.
Page 267 of 307

Verzorging van de auto265Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Monteer draairichtingsgebonden
banden indien mogelijk zo dat ze in de rijrichting afrollen. De draairichting isherkenbaar aan een symbool (bijv.
een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de de‐
fecte band zo snel mogelijk ver‐ vangen of repareren en breng
deze in plaats van het reserve‐ wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.Starthulp gebruiken
De accu bevindt zich in de bagage‐
ruimte, onder een afdekking. In de
motorruimten zijn aansluitpunten
aangebracht voor het starten met
hulpstartkabels.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.
Niet starten met behulp van een snel‐
lader.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐
ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 V) gebruiken. De
capaciteit (Ah) mag niet veel min‐
der zijn dan die van de ontladen
accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij die‐
selmotoren 25 mm 2
) gebruiken.
Page 268 of 307

266Verzorging van de auto● De ontladen accu niet van deauto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tij‐ dens de hulpstart niet raken.
● Handrem aantrekken, versnel‐ lingsbak in neutrale stand, auto‐
matische versnellingsbak in
stand P.
● Open de beschermdop over de pluspool in de motorruimte en opde booster accu.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Sluit het andere uiteinde van de rode kabel aan op de pluspool vanuw auto in de buurt van de zeke‐ringenkast in de motorruimte.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een massa‐
punt in de motorruimte.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten:
1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langerdan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van één minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. drie minuten stationair
laten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
Page 269 of 307

Verzorging van de auto267Trekken
Auto slepen
Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij het onderste deel van de kap.
Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 248.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleep‐
stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Contact inschakelen om het stuurslot op te heffen en remlichten, claxon en
voorruitwisser te kunnen bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
Auto’s met automatische versnel‐
lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/u en niet verder dan 100 km. In alle andere gevallen en bij een de‐fecte versnellingsbak de vooras opta‐
kelen.
Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak: de auto mag alleen
vooruit worden gesleept met de
vooras van de grond af.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
Page 270 of 307

268Verzorging van de autoDe dop in de bovenkant naar bene‐
den klikkenvast.
Andere auto slepen
Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij de onderste hoek van de af‐
dekking. Maak de afdekking los door
de schroevendraaier voorzichtig om‐ laag te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 248.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
De dop in de bovenkant naar bene‐
den klikkenvast.