OPEL CASCADA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: CASCADA, Model: OPEL CASCADA 2015Pages: 255, PDF Size: 7.51 MB
Page 121 of 255

Verlichting119
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzersignaal
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Wanneer er een aanhangwagen is aangekoppeld, knippert de richting‐
aanwijzer zes keer wanneer u de hen‐
del indrukt tot u een weerstand voelt en u de hendel weer loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.Mistlampen voor
Bediening met toets >.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Page 122 of 255

120VerlichtingMistachterlicht
Bediening met toets r.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij in‐
schakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht van de auto wordt
bij het aankoppelen van een aanhan‐
ger uitgeschakeld.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.
Page 123 of 255

Verlichting121Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ Instrumentenverlichting
■ sfeerverlichting
■ plafondverlichting
■ Info-Display
■ Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Bij auto’s met een lichtsensor kan de
helderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐
heden detecteert.
Binnenverlichting De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐ pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.Voorste interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
w=automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u=aandruk op v=uit
Plafondverlichting
De spot in de interieurverlichting gaat aan wanneer de koplampen worden
ingeschakeld.
Sfeerverlichting De sfeerverlichting bestaat uit indi‐
recte verlichting in de portieren en
rond de keuzehendel.
Page 124 of 255

122Verlichting
De sfeerverlichting kan met het kar‐
telwieltje A samen met de instrumen‐
tenverlichting worden gedimd 3 121.
Deze wordt ook geactiveerd met In‐
stapverlichting 3 122 en Uitstapver‐
lichting 3 122.
Leeslampen
Werken via de toetsen s en t in de
instapverlichting.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
■ koplampen,
■ achterlichten,
■ kentekenplaatverlichting,
■ instrumentenverlichting,
■ binnenverlichting,
■ grondverlichting.
Sommige functies werken alleen
wanneer als het donker is en helpen u om de auto te lokaliseren.
De verlichting wordt meteen uitge‐ schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 135 draait.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ alle schakelaars,
■ Driver Information Center,■ portiervakverlichting,
■ consoleverlichting.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 106.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
■ Interieurverlichting
■ Instrumentenverlichting (alleen wanneer het buiten donker is)
■ Portier- en consolelichten
■ Grondverlichting
De verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld en bij
het openen van het bestuurderspor‐
tier opnieuw ingeschakeld.
De koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Page 125 of 255

Verlichting123
PadverlichtingDe koplampen, achterlichten en ken‐
tekenverlichting blijven een instelbare
tijd branden wanneer u de auto ver‐
laat.
Inschakelen
1. Ontsteking uitschakelen
2. Contactsleutel verwijderen
3. Bestuurdersportier openen
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken
5. Bestuurdersportier sluiten
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
twee minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
Activeren, deactiveren en duur van
deze functie kunnen worden gewij‐
zigd op het Info-Display. Persoonlijke
instellingen 3 106.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Ontlaadbeveiliging accu Oplaadfunctie afgestemd opaccu
Deze functie garandeert een maxi‐
male levensduur van de accu door
een regelbaar vermogen en een opti‐
male vermogensverdeling van de dy‐ namo.Om te voorkomen dat de accu onderhet rijden leegraakt, worden de vol‐
gende systemen automatisch in twee
fasen afgebouwd en ten slotte uitge‐
schakeld:
■ Hulpverwarming
■ Achterruit- en spiegelverwarming
■ Stoelverwarming
■ Aanjager
In de tweede fase ziet u op het Driver
Information Center een bericht dat de activering van de ontlaadbeveiliging
bevestigt.
Uitschakeling van de verlichting Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.
Page 126 of 255

124KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............124
Luchtroosters ............................. 132
Onderhoud ................................. 133Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtverdeling
■ Luchtdebiet
■ Ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 34.
Temperatuur
Rood bereik=warmBlauw bereik=koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdelings=naar de voorruit en de voorste
zijruitenM=naar hoofdhoogte via de verstel‐
bare luchtroostersK=naar de voetenruimte
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet
Ventilatorsnelheid instellen door de
ventilatorknop in de gewenste stand
te zetten.
Page 127 of 255

Klimaatregeling125
Ontwasemen en ontdooien
■Toets V indrukken: aanjager
schakelt automatisch over op hoger
toerental, de luchtstroom wordt op
de voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
n=koeling4=luchtrecirculatie
Verwarmde stoelen ß 3 54, Ver‐
warmd stuurwiel * 3 80.
Koeling n
Druk op toets
n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de LED in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht van zodra de bui‐ tentemperatuur iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
Page 128 of 255

126Klimaatregeling
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen. Ge‐
activeerde koeling kan een Autostop
verhinderen.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met de toets
4 inschakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Luchtrecirculatiemodus uitschakelen
door weer op toets 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
s uitzetten.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling n inschakelen.
■ Luchtrecirculatiesysteem 4 aan.
■ Luchtverdeelschakelaar M indruk‐
ken.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Alle ventilatieopeningen openen.
Page 129 of 255

Klimaatregeling127
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken: aanjager
schakelt automatisch over op hoger
toerental, de luchtstroom wordt op
de voorruit gericht.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de s-knop wordt ingedrukt terwijl
de aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop ver‐ hinderd totdat er opnieuw op de s-
knop wordt gedrukt of totdat de aan‐
jager uitgeschakeld wordt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Als de s-knop wordt ingedrukt terwijl
de aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de mo‐ tor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 137.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de kli‐
maatregeling kunt u de temperatuur
aan de bestuurders- en passagiers‐
kant voorin afzonderlijk regelen.In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Bedieningsorganen voor:
■ Temperatuur bestuurderskant
■ Luchtverdeling
■ Luchtdebiet
■ Temperatuur passagierskant voorin
n=koelingAUTO=automatische modus4=handmatig bediende lucht‐
recirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Page 130 of 255

128Klimaatregeling
Achterruitverwarming Ü 3 34, Stoel‐
verwarming ß 3 54, Geventileerde
stoelen 3 55, Verwarmd stuurwiel *
3 80.
Instellingen van de klimaatregeling
worden weergegeven op het Graphic- Info-Display, of afhankelijk van deversie, op het Colour-Info-Display.
Wijzigingen in instellingen verschij‐
nen kort op beide displays, bovenop
het op dat moment weergegeven
menu.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Automatische modus AUTO
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
■ Druk op de knop AUTO, de lucht‐
verdeling en ventilatorsnelheid
worden automatisch geregeld.
■ Open alle luchtroosters voor opti‐ male luchtverdeling in de automati‐
sche modus.
■ Druk op n voor het inschakelen
van optimale koeling en ontwase‐
ming. De activering wordt aange‐
duid doordat de LED in de toets
brandt.
■ Stel de voorkeurtemperaturen voor
de bestuurders- en passagierskant
voorin in met de linker en rechter
draaiknop. De aanbevolen tempe‐
ratuur is 22 °C.
Bij het openen van de softtop past de
klimaatregeling de automatische mo‐
dus aan het gewijzigde klimaat in de
omgeving aan.
U kunt de snelheidsregeling van de
aanjager in de automatische modus
veranderen in het menu Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 106.
Temperatuur selecteren Stel de temperaturen in op de gewen‐ste waarde.