OPEL COMBO 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: COMBO, Model: OPEL COMBO 2016Pages: 191, PDF Size: 4.5 MB
Page 131 of 191

Rijden en bediening129Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzi‐nemotoren.
Brandstof voor het rijden op aardgas
Aardgas met een methaangehalte
van ong. 78–99 % gebruiken. L-gas
(Low) bevat ong. 78–87 % en H-gas
(High) bevat ong. 87–99 %. Er kan
ook biogas met hetzelfde methaan‐
gehalte worden gebruikt mits het che‐ misch geraffineerd en ontzwaveld
werd.
Alleen aardgas of biogas gebruiken
dat voldoet aan DIN 51624.
Geen vloeibaar gas of LPG-autogas
gebruiken.
Brandstofkeuzeschakelaar
Met Y in de middenconsole schakelt
u tussen benzine en aardgas. De LED 1 -status toont de huidige werkings‐
modus.
1 uit:rijden op aardgas1 brandt:rijden op benzine
Zodra de aardgastanks leeg zijn,
schakelt het systeem over op ben‐
zine. Controlelamp Y brandt op het
Driver Information Center (DIC) 3 87
totdat het contact wordt uitgescha‐
keld.
Bij rijden op benzine rekeningen hou‐
den met een gering verlies van ver‐
mogen en draaimoment. Daarom rij‐
stijl (bijv. bij inhaalmanoeuvres) en
belasting van de auto (bijv. door een
aanhanger) overeenkomstig aanpas‐
sen.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelamp § op‐
licht en daarna bijtanken. Dit is nodig
om de voor het rijden op benzine ver‐
eiste systeemfunctie en brandstof‐
kwaliteit te handhaven.
De auto regelmatig voltanken om cor‐ rosie in de tank tegen te gaan.
Tanken De tankklep zit achteraan aan de lin‐
kerzijde van de auto.
Page 132 of 191

130Rijden en bediening9Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Ontgrendel de tankklep met de hand
door aan de klep te trekken.
Steek de sleutel in de tankdop en ont‐ grendel deze linksom.
Draai de tankdop linksom.Voorzichtig
Open de zijschuifdeur niet wan‐
neer de tankklep nog open is.
Let op
Afhankelijk van het model kan de zij‐
schuifdeur zijn uitgevoerd met een
veiligheidssysteem dat voorkomt dat de deur geheel wordt geopend wan‐neer de tankklep open is.
Zijschuifdeur 3 23.
Bij het tanken de tankdop in de steun
op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐
kelen.
Na het automatisch blokkeren kan de
brandstof met maximaal twee doses
brandstof worden bijgevuld.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Afsluiten door de tankdop te plaatsen en rechtsom vast te draaien.
Steek de sleutel in de tankdop en ont‐
grendel deze linksom en trek de sleu‐ tel eruit.
Sluit de tankklep.
Page 133 of 191

Rijden en bediening131Aardgas tanken
Open de tankklep.
9Waarschuwing
Alleen tanken bij een maximale af‐
leverdruk van 250 bar. Alleen bij
tankstations met temperatuur‐
compensatie tanken.
Het tanken van aardgas helemaal
voltooien, d.w.z. de vulopening ont‐
luchten.
De capaciteit van de aardgastanks is
afhankelijk van de buitentempera‐
tuur, de afleverdruk en het type tank‐
installatie.
Sluit de tankklep na het tanken.
Benamingen van " aardgasauto's" in
het buitenland:DuitsErdgasfahrzeugeEngelsNGVs = Natural Gas Vehi‐
clesFransVéhicules au gaz naturel –
or – Véhicules GNVItaliaansMetano auto
Benamingen van " aardgas" in het bui‐
tenland:
DuitsErdgasEngelsCNG = Compressed
Natural GasFransGNV = Gaz Naturel (pour)
Véhicules - of -
CGN = carburantgaz
naturelItaliaansMetano (per auto)Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotor heb‐
ben een speciale tankdop.
Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige bot‐sing wordt omwille van de veiligheidhet brandstofsysteem geblokkeerd
en wordt de motor automatisch uitge‐ schakeld.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten: zie "Berichten brandstofsysteem"
3 93.
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van de Opel Combo ligt binnen
een bereik van 7,7 tot 4,7 l/100 km.
De CO 2-emissie (gecombineerd) ligt
binnen een bereik van 179 tot
124 g/km.
Page 134 of 191

132Rijden en bedieningRaadpleeg voor de waarden die spe‐cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de
andere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De opgegeven getallen voor het offi‐
ciële brandstofverbruik en specifieke
CO 2-emissie hebben betrekking op
het EU-basismodel met standaard
uitrusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG) nr.
715/2007 (in de respectievelijke, van
toepassing zijnde versie), waarbij re‐
kening wordt gehouden met het ge‐
wicht van de auto in bedrijfstoestand, zoals voorgeschreven door de veror‐
dening.
De getallen worden alleen gegeven
ter vergelijking tussen verschillende
varianten van de auto's en mogen niet als garantie worden opgevat voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto.Extra uitrusting kan enigszins hogere
resultaten tot gevolg hebben dan de
vermelde getallen voor brandstofver‐
bruik en CO 2. Het brandstofverbruik
hangt bovendien af van de persoon‐
lijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden.
Aardgas
De brandstofverbruikswaarden wer‐ den verkregen bij gebruik van de re‐
ferentiebrandstof G20 (methaange‐
halte 99 - 100 mol%) onder de voor‐
geschreven rijomstandigheden. Bij
het rijden op aardgas met een lager
methaangehalte kan het brandstofge‐
bruik van de aangegeven waarden af‐ wijken.Trekhaak
Algemene informatie
Alleen trekhaken gebruiken die voor
uw auto zijn goedgekeurd. Voor au‐ to's die op aardgas rijden is er wellicht
speciale sleepapparatuur nodig.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten uit‐
voeren. Zo nodig wijzigingen in de
auto aanbrengen, zoals in het koel‐
systeem, de hitteschilden of andere
uitrusting.
Door montage van een trekhaak
wordt de opening voor het sleepoog
mogelijk afgedekt. Maak in dat geval
gebruik van een kogelstang. Houd de kogelstang altijd in de auto.
Rijgedrag en aanhangertips Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐
werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.
Page 135 of 191

Rijden en bediening133Wanneer u een instabiele aanhangerof een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1300 kg trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer
u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren, langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐
ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐ schakelen als bergopwaarts en onge‐
veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 181.
Aanhanger trekken
Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max. 12%.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐ dere 1000 meter aan hoogtetoename
met 10% worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering hel‐
lingspercentage (minder dan 8%, bijv.
snelwegen) hoeft het maximaal toe‐
laatbare treingewicht niet te worden
verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 172
vermeld.Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed
op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk (60 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Achterasbelasting
De toegestane asbelastingen (zie
identificatieplaatje of voertuigdocu‐
menten) mogen niet overschreden
worden.
Page 136 of 191

134Verzorging van de autoVerzorging van de
autoAlgemene informatie ..................135
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 135
Auto stallen .............................. 135
Verwerking van sloopauto .......136
Controle van de auto .................136
Werkzaamheden uitvoeren .....136
Motorkap ................................. 136
Motorolie .................................. 137
Koelvloeistof ............................ 138
Stuurbekrachtigingsvloeistof ...139
Sproeiervloeistof ......................139
Remmen .................................. 139
Remvloeistof ............................ 139
Accu ........................................ 140
Wisserblad vervangen .............141
Gloeilamp vervangen .................142
Halogeenkoplampen ...............142
Mistlampen .............................. 144
Achterlichten ............................ 144
Zijrichtingaanwijzers ................145
Derde remlicht ......................... 145
Kentekenverlichting .................146Binnenverlichting .....................147
Instrumentenverlichting ...........148
Elektrisch systeem .....................148
Zekeringen .............................. 148
Zekeringenkast in motorruimte 149
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................150
Boordgereedschap ....................152
Gereedschap ........................... 152
Velgen en banden .....................152
Winterbanden .......................... 152
Aanduidingen op banden ........153
Bandenspanning .....................153
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ....................................... 154
Profieldiepte ............................ 155
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 156
Wieldoppen ............................. 156
Sneeuwkettingen .....................156
Bandenreparatieset .................157
Wiel verwisselen ......................159
Reservewiel ............................. 161
Starthulp gebruiken ...................163
Trekken ...................................... 164
Auto slepen ............................. 164
Andere auto slepen .................165Verzorging van uiterlijk ..............166
Verzorging exterieur ................166
Verzorging interieur .................168
Page 137 of 191

Verzorging van de auto135Algemene informatie
Accessoires en modificaties van auto
Het wordt geadviseerd alleen gebruik te maken van originele onderdelen,
accessoires en andere uitdrukkelijk
door de fabriek voor uw autotype
goedgekeurde onderdelen. Voor an‐
dere onderdelen kunnen wij – ook als deze door autoriteiten of anderszins
zijn goedgekeurd – niet beoordelen of deze betrouwbaar zijn en er evenmin
garant voor staan.
Geen aanpassingen in het elektrische systeem aanbrengen, zoals wijzigin‐
gen in de elektronische stuurappara‐ ten (chip-tuning).Voorzichtig
Wanneer het voertuig getranspor‐
teerd wordt op een trein of een ta‐ kelwagen kunnen de spatlappen
beschadigd worden.
Auto stallen
Langdurig stallen Wanneer u de auto meerdere maan‐
den moet stallen:
● Auto wassen en conserveren.
● Conservering van motorruimte en bodemplaat laten controleren.
● Afdichtrubbers reinigen en con‐ serveren.
● Brandstoftank helemaal vullen.
● Motorolie verversen.
● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐ maken.
● Vorst- en corrosiebestendigheid koelvloeistof controleren.
● Bandenspanning instellen op de waarde voor maximale belading.
● Auto in een droge en goed ge‐ ventileerde ruimte parkeren.
Voorkom dat de auto wegrolt
door de eerste of de achteruitver‐ snelling in te schakelen.
● Handrem niet aantrekken.● Motorkap openen, alle portieren sluiten en auto vergrendelen.
● Poolklem van de minpool van de accu loskoppelen. Erop letten datgeen van de systemen werkt,
waaronder het vergrendelings‐ systeem.
Weer in gebruik nemen Wanneer u de auto weer in gebruik
neemt:
● Poolklem op de minpool van de accu aansluiten. Elektronica voorde elektrische ruitbediening in‐
schakelen.
● Bandenspanning controleren.
● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
● Motoroliepeil controleren.
● Koelvloeistofpeil controleren.
● Zo nodig kentekenplaten monte‐ ren.
Page 138 of 191

136Verzorging van de autoVerwerking van sloopauto
Informatie over autodemontagebe‐
drijven en de recycling van sloopau‐
to's vindt u op onze website. Laat dit
werk uitsluitend over aan een erkend
autodemontagebedrijf.
Aardgasvoertuigen moeten worden
afgevoerd door een speciaal daartoe
bevoegd bedrijf.Controle van de auto
Werkzaamheden uitvoeren9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking uit‐ voeren.
De koelventilator kan ook bij uit‐
geschakelde ontsteking gaan
draaien.
9 Gevaar
Het ontstekingssysteem werkt met
een zeer hoge spanning. Niet aan‐
raken.
Motorkap
Openen
Aan de ontgrendelingshendel trekkenen in de uitgangspositie terugduwen.
Page 139 of 191

Verzorging van de auto137
Tegen veiligheidspal drukken en de
motorkap openen.
Motorkapsteun vastzetten.
Als de motorkap wordt geopend tij‐
dens een Autostop, wordt de motor
automatisch herstart omwille van vei‐ ligheidsredenen.
Stop/Start-systeem 3 112.
Sluiten Laat de motorkap zakken en laatdeze vanaf een lage hoogte (ong.
20 cm) in de grendelpal vallen. Con‐
troleer of de motorkap vergrendeld is.
Motorolie Controleer het oliepeil ook regelmatig
manueel om schade aan de motor te
voorkomen. Vergewis u ervan dat de gebruikte olie de juiste specificatieheeft. Aanbevolen olie en smeermid‐
delen 3 170.
Controlelampje motoroliepeil laag S
3 85.
Alleen op een vlakke ondergrond
controleren. De motor moet op be‐
drijfstemperatuur zijn en minstens
5 minuten uitgeschakeld zijn ge‐
weest.Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
aan de aanslag van de handgreep
weer insteken, opnieuw uittrekken en
het motoroliepeil aflezen.
Peilstok tot aan de aanslag van de
handgreep insteken en een halve
slag draaien.
Wanneer het motoroliepeil tot het
merkteken MIN is gedaald, dan mo‐
torolie bijvullen.
Page 140 of 191

138Verzorging van de auto
Wij raden u aan dezelfde soort olie tenemen als voor de laatste olieverver‐
sing is gebruikt.
Het motoroliepeil mag niet hoger
staan dan het bovenste merkteken MAX op de peilstok.
Voorzichtig
Een teveel aan motorolie moet
worden afgetapt of afgezogen.
Inhouden 3 180.
Dop recht terugplaatsen en vast‐ draaien.
Koelvloeistof
De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ongeveer -28 °C. In noorde‐
lijke landen met extreem lage tempe‐
raturen biedt de af-fabriek bijgevulde koelvloeistof vorstbescherming tot
ongeveer -37 °C.Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries ge‐ bruiken.
Koelvloeistofpeil
Voorzichtig
Een te laag koelvloeistofpeil kan
motorschade veroorzaken.
Bij een koud koelsysteem moet het koelvloeistofpeil tussen MIN en MAX
staan. Bijvullen als het peil te laag is.
9 Waarschuwing
Vóór het openen van de dop de
motor laten afkoelen. Dop voor‐
zichtig openen zodat de druk lang‐
zaam kan ontsnappen.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof met schoon kraanwater; verhouding 1 : 1. Gebruik schoon
kraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is.