OPEL COMBO 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: COMBO, Model: OPEL COMBO 2016Pages: 191, PDF Size: 4.5 MB
Page 121 of 191

Rijden en bediening119Auto stoppenWanneer in de automatische of hand‐
geschakelde modus wordt gestopt,
wordt de eerste versnelling ingescha‐ keld, waarna wordt ontkoppeld. In
stand R blijft de achteruitversnelling
ingeschakeld.
Wanneer de auto stilstaat, als de mo‐
tor loopt en er een vooruit- of achter‐
uitversnelling ingeschakeld is, klinkt
er een waarschuwingssignaal en
schakelt de transmissie in bepaalde
situaties automatisch N in.
Bij het stoppen op een helling de
handrem aantrekken of het rempe‐
daal intrappen. Om oververhitting van de koppeling te voorkomen, klinkt een
onderbroken akoestisch geluidssig‐
naal om aan te geven dat u het rem‐
pedaal moet intrappen of de handrem
moet aantrekken.
Motor afzetten tijdens langere perio‐ den van stilstand, zoals bij files.Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij ho‐
gere toeren op. Bij het remmen wordt
tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een la‐
gere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelenHet is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder, sneeuw of
een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk
tussen R en A/M (of tussen + en -)
bewegen terwijl u lichte druk op het
gaspedaal uitoefent. Motor niet te
hoge toeren laten maken en snel op‐
trekken voorkomen.
Parkeren
Trek de handrem aan. De laatst ge‐
selecteerde versnelling (zie versnel‐
lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.Voorzichtig
Laat de auto niet achter met de
transmissie in de stand N.
Wanneer het contact wordt ingescha‐
keld, klinkt er een geluidssignaal
wanneer de auto geparkeerd is met de transmissie nog op N.
Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.
Handgeschakelde modus
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐ schakeld. Bij een te hoog motortoe‐rental schakelt de versnellingsbak al‐ leen tijdens een kickdown automa‐
tisch op 3 120.
Page 122 of 191

120Rijden en bedieningWanneer schakelen met het oog ophet brandstofverbruik wordt aanbevo‐
len, gaat controlelamp [ of Ò op het
Driver Information Center (DIC) bran‐
den 3 82.
Elektronische
rijprogramma's
Ecomodus E
Na het inschakelen van de automati‐
sche modus kunt u met de ecomodus
het brandstofverbruik terugdringen.
In de ecomodus selecteert het sys‐
teem de meest geschikte versnelling
afhankelijk van de rijsnelheid, het mo‐ tortoerental en de intensiteit waarmee
het gaspedaal wordt ingetrapt.
Inschakelen
Druk op E op de behuizing van de
keuzehendel. Controlelamp E ver‐
schijnt op het transmissiedisplay ter
aanduiding dat het systeem werkt.
Uitschakelen
Ecomodus wordt uitgeschakeld door:
● nogmaals op E te drukken
● omschakelen naar de handma‐ tige modus
Om de versnellingsbak te bescher‐
men bij extreem hoge koppelingstem‐
peraturen klinkt er mogelijk een on‐
derbroken akoestisch geluidssignaal.
In dit geval de koppeling laten afkoe‐
len door het rempedaal in te trappen, N te selecteren en de handrem aan te
trekken.Kickdown
Wanneer het gaspedaal tot voorbij het weerstandspunt wordt bediend, wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.
Als het motortoerental te hoog op‐
loopt, schakelt de versnellingsbak –
ook in de handgeschakelde modus –
automatisch naar een hogere ver‐
snelling. Zonder kickdown wordt deze
automatisch schakeling niet uitge‐
voerd in de handgeschakelde modus.
Storing
Bij een storing gaat controlelamp s
op het versnellingsbakdisplay bran‐
den.
Verder rijden is mogelijk, zij het voor‐
zichtig en anticiperend. Wellicht ver‐
schijnt er een waarschuwingsbericht
op het Driver Information Center
(DIC) en klinkt er een geluidssignaal
3 93.
Page 123 of 191

Rijden en bediening121Let op
Het volume van het geluidssignaal
kan ook via het Driver Information Center (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de
reis te vervolgen, de hulp van een werkplaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de
rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 81.
Antiblokkeersysteem Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐
komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rem‐
pedaal tijdens het hele remproces
volledig intrappen, ongeacht het tik‐
ken van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem
een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelamp u 3 81.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
Page 124 of 191

122Rijden en bedieningweg. De auto is bij een noodstopmogelijk niet meer bestuurbaar en
kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem Handbediende handrem
9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Trap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het rem‐ pedaal in.
Bij aangetrokken handrem klinkt er
vanaf een bepaalde snelheid een ge‐
luidssignaal.
Let op
Het volume van het geluidssignaal
kan ook via het Driver Information
Center (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Controlelamp R 3 81.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet ver‐
minderen, zolang er maximaal ge‐ remd moet worden. Bij het loslaten
van het rempedaal wordt de rem‐
kracht automatisch verminderd.
Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld be‐ wegen bij het wegrijden op hellingen.
Wanneer u het rempedaal loslaat na‐ dat u op een helling bent gestopt, blijft
de rem nog gedurende 2 seconden
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto worden de remmen automa‐
tisch gelost.
Als controlelamp Z onderweg op‐
licht, is er een storing in de hellingrem 3 82. De hulp van een werkplaats in‐
roepen om de storing te laten verhel‐
pen.
De hellingrem is niet actief tijdens een
Autostop.
Page 125 of 191

Rijden en bediening123Stop/Start-systeem 3 112.Rijregelsystemen
Traction Control
De anti-slipregelaar (ASR) is een on‐
derdeel van de elektronische stabili‐
teitsregeling (ESC).
ASR verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
De ASR is gebruiksklaar zodra de
controlelamp R dooft.
Wanneer ASR actief is, knippert de
controlelamp R.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Uitschakelen
U kunt de ASR uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moeten kun‐
nen doorslaan: druk even op
ASR OFF .
Page 126 of 191

124Rijden en bedieningDe LED in de toets brandt en, afhan‐
kelijk van de versie, er kan een bericht op het Driver Information Center
(DIC) 3 87 verschijnen.
U kunt de ASR weer activeren door nogmaals op ASR OFF te drukken.
De ASR wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Bij een storing wordt ASR automa‐
tisch uitgeschakeld. Controlelampje
R op de instrumentengroep gaat
branden. Afhankelijk van de versie
verschijnt er wellicht ook een bericht
op het DIC 3 87.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelamp R 3 82.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rij‐
stabiliteit ongeacht de staat van hetwegdek of de grip van de banden. Het voorkomt ook dat de aangedreven
wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken (on‐
derstuur/overstuur) wordt het motor‐
vermogen verminderd en worden de
wielen afzonderlijk afgeremd. Daar‐
door wordt de rijstabiliteit van de auto
op een glad wegdek aanmerkelijk
verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra de contro‐
lelamp R dooft.
Wanneer ESC ingrijpt, gaat controle‐
lamp R knipperen.
Het ESC-systeem wordt bij het star‐
ten van de auto automatisch geacti‐
veerd en kan niet worden gedeacti‐
veerd.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing wordt ESC automa‐
tisch uitgeschakeld en licht controle‐
lampje R op de instrumentengroep
op. Afhankelijk van de versie ver‐
schijnt er wellicht ook een bericht op
het Driver Information Center (DIC)
3 87. De LED in de knop ASR OFF
brandt ook.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelamp R 3 82.
Page 127 of 191

Rijden en bediening125Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
meer dan ongeveer 30 km/u opslaan
en handhaven. Bij het op- en afrijden
van hellingen zijn afwijkingen van de
opgeslagen snelheid mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelamp m 3 87.
Inschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand ON; controlelampje m op de in‐
strumentengroep licht op. Afhankelijk
van de versie verschijnt er wellicht
ook een bericht op het Driver Infor‐
mation Center (DIC) 3 87.
Inschakelen
Accelereer tot de gewenste snelheid
en duw de hendel omhoog ( +): de hui‐
dige snelheid wordt opgeslagen en
vastgehouden. U kunt het gaspedaal
loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐
pedaal wordt opnieuw de opgeslagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen Duw de hendel na het activeren van
de cruise control omhoog ( +) of duw
de hendel meerdere malen kort om‐
hoog ( +): de snelheid neemt voortdu‐
rend of in kleine stapjes toe.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door de hendel omhoog ( +) te duwen.
Page 128 of 191

126Rijden en bedieningSnelheid verlagenDuw de hendel na het activeren van
de cruise control omlaag ( -) of duw de
hendel meerdere malen kort omlaag
( -): de snelheid neemt voortdurend of
in kleine stapjes af.
Uitschakelen
Automatisch uitschakelen: ● rijsnelheid onder ong. 30 km/u
● het rempedaal wordt ingetrapt
● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● het Traction Control-systeem/de anti-slipregelaar (ASR) of de
elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) werkt
Opgeslagen snelheid hervatten
= bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken. De opgeslagen
snelheid wordt nu overgenomen.Uitschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand OFF; controlelampje m dooft.
De opslagen snelheid wordt gewist.
Bij het uitschakelen van het contact
wordt ook de opgeslagen snelheid
gewist.
Parkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand tus‐
sen uw auto en eventuele obstakels,
wat het parkeren vergemakkelijkt, en
geeft geluidssignalen. De bestuurder
is en blijft echter verantwoordelijk bij
het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Controlelamp r 3 82.
Werking van het systeem
Bij het inschakelen van de achteruit‐
versnelling wordt de parkeerhulp au‐
tomatisch ingeschakeld.
De pieptonen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt. Bij een afstand van minder
dan 30 cm klinkt er een ononderbro‐
ken pieptoon die meteen stopt wan‐
neer de afstand groter wordt.
Storing
In geval van een systeemstoring
brandt r en verschijnt er een be‐
richt op het Driver Information Center (DIC) 3 87.
Page 129 of 191

Rijden en bediening127Door een van de onderstaande rede‐
nen werkt het systeem wellicht niet
goed:
● De ultrasoonsensoren zijn niet schoon. Houd de bumper vrij van
modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk.
● De sensoren zijn bedekt met rijp of ijs.
● De achterdeuren / achterklep zijn/is open.
● Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterdeu‐
ren / achterklep. Na het wegne‐
men van het object werkt de par‐ keerhulp weer normaal.
● Op de achterkant van de auto be‐
vindt zich een object of een af‐
dekking.
● De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats re‐
pareren.
● Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorha‐
mer, doen het systeem minder
goed werken.
Raadpleeg een werkplaats als het
systeem nog steeds niet goed werkt.Bij een storing of het inschakelen van
de achteruitversnelling klinkt er ook
kort een geluidssignaal 3 93.
Let op
Het volume van het geluidssignaal kan ook via het Driver InformationCenter (DIC) 3 87 worden aange‐
past.
Belangrijke tips voor het gebruik
van parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke ob‐ stakels de waarnemingszone van
de sensoren verlaten wanneer het
voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal
klinken.Voorzichtig
De sensor werkt eventueel minder goed wanneer deze bijv. met ijs of
sneeuw zijn bedekt.
De parkeerhulpsystemen werken
bij een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv. of‐
froad-voertuigen, minivans, be‐
stelauto's) is er sprake van bijzon‐
dere omstandigheden. De objec‐ therkenning in het bovenste deel
van deze voertuigen kan niet wor‐ den gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen
of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp voorkomt geen
botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren.
Page 130 of 191

128Rijden en bedieningLet op
Het parkeerhulpsysteem herkent automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand
voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of me‐
chanische invloeden van buitenaf.Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐ stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10%
bio-ethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐ taangetal gebruiken 3 175. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren
Alleen loodvrije dieselbrandstof ge‐
bruiken die voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.