OPEL CROSSLAND X 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: CROSSLAND X, Model: OPEL CROSSLAND X 2019Pages: 271, PDF Size: 7.99 MB
Page 181 of 271

Rijden en bediening179De criteria voor een onbedoelde
verandering van rijstrook zijn:
● Geen bediening van de richting‐ aanwijzers.
● Geen bediening van het rempe‐ daal.
● Geen bediening van het gaspe‐ daal of snelheidsverhoging.
Wanneer de bestuurder actief is, waarschuwt het systeem niet.
InschakelenU activeert het Lane Departure
Warning-systeem door ½ in te druk‐
ken. Het systeem wordt ingeschakeld wanneer het ledje in de toets niet
brandt.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den boven 60 km/u en wanneer een
wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook detecteert, dan knippert het controle‐
lampje ) geel. Tegelijkertijd hoort u
een akoestisch signaal.
Uitschakelen
U deactiveert het systeem door ½ in te
drukken. Het ledje in de knop gaat
branden.
Bij snelheden lager dan 60 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Bij een storing verschijnt R op het
instrumentenpaneel in combinatie met een displaybericht. Neem contact op met een dealer of een erkende
werkplaats voor een controle van het
systeem.
Het Lane Departure Warning-
systeem werkt mogelijk niet goed
wanneer:
● De voorruit niet schoon is.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals harde
regen, sneeuw, direct zonlicht of
schaduwen.
Het systeem werkt niet als geen
wegbelijning wordt gedetecteerd.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt mogelijk niet goed wanneer:
● De rijsnelheid is lager dan 60 km/u.
● Ritten op bochtige of heuvelach‐ tige wegen.
● Nachtelijke ritten.
Page 182 of 271

180Rijden en bediening●Bij een beperkt zicht door weers‐
omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De sensor in de voorruit is bedekt
met sneeuw, ijs, slijk, modder,
vuil, schade aan de voorruit of
werkt slechter door vreemde
voorwerpen, bijv. stickers.
● De zon valt rechtstreeks in de cameralens.
● Voorliggers vlakbij.
● Overhellende wegen.
● Bermen.
● Wegen met slechte wegmarke‐ ringen.
● Plotselinge veranderingen in de lichtsterkte.
Vermoeidheidsdetectie Het vermoeidheidsdetectiesysteem
bewaakt de rijtijd en de alertheid van
de bestuurder. Het systeem bewaakt
de alertheid van de bestuurder door
de trajectvariaties van de auto te
vergelijken met de rijstrookmarkerin‐
gen.Het systeem omvat een rijtijdwaar‐
schuwing in combinatie met vermoei‐
dheidsdetectie.9 Waarschuwing
Het systeem kan niet de noodzaak
van waakzaamheid van de
bestuurder vervangen. We advi‐
seren u bij eventuele vermoeid‐
heid of ten minste om de twee uur even te pauzeren. Ga niet rijden
als u vermoeid bent.
Activeren of deactiveren
Het systeem is te activeren of te deac‐
tiveren in de Persoonlijke instellingen 3 103.
De stand van het systeem blijft bij
uitschakeling van het contact in het
geheugen staan.
Rijtijdwaarschuwing
U krijgt het waarschuwingssymbool
€ op het Driver Information Center te
zien in combinatie met een geluids‐
signaal, als u 2 uur lang non-stop op
een snelheid hoger dan 65 km/h hebt
gereden. De waarschuwing wordt
ieder uur herhaald totdat de auto stil‐
staat, ongeacht hoe de rijsnelheid
zich verder ontwikkelt.
De tellerfunctie voor de rijtijdwaar‐
schuwing wordt gereset, wanneer het
contact enkele minuten uitgestaan
heeft.
Vermoeidheidsdetectie
Het systeem bewaakt het alertheids‐
niveau van de bestuurder. Een
camera boven aan de voorruit detec‐
teert trajectvariaties ten opzichte van
de rijstrookmarkeringen. Dit systeem
is vooral geschikt voor wegen waar
snel mag worden gereden (snelheid
hoger dan 65 km/u).
Als het traject een bepaalde mate van vermoeidheid of onoplettendheid vande bestuurder doet vermoeden, acti‐
veert het systeem het eerste waar‐
schuwingsniveau. De bestuurder
ontvangt een bericht en er klinkt een
geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen op het
eerste niveau activeert het systeem
een nieuwe waarschuwing met een
bericht en een doordringender
geluidssignaal.
Page 183 of 271

Rijden en bediening181In bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde wind) geeft het systeem ongeacht het alertheidsni‐
veau van de bestuurder mogelijk
waarschuwingen af.
De vermoeidheidsdetectie wordt
opnieuw geïnitialiseerd als het
contact enkele minuten uitgescha‐
keld is geweest of als de snelheid
enkele minuten lager dan 65 km/u is.
Systeembeperkingen
In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk niet goed of hele‐
maal niet:
● Slecht zicht als gevolg van onvol‐
doende verlichting van het
wegdek, sneeuwval, zware
regenval, dichte mist enz.
● Verblinding door koplampen van tegenliggers, laagstaande zon,
weerkaatsingen op een vochtig
wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisselend schaduw en licht
enz.
● Voorruitgedeelte vóór de camera
bedekt met vuil, sneeuw, stickers enz.● Geen rijstrookmarkeringen gede‐
tecteerd of meerdere rijstrook‐
markeringen wegens wegwerk‐
zaamheden
● Voorliggers vlakbij
● Slingerende wegen of smalle wegenBrandstof
Brandstof voorbenzinemotoren
De benzinemotoren zijn compatibel
met biobrandstoffen die voldoen aan
de huidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Benzine die voldoet aan de norm
EN228, gemengd met een biobrand‐
stof die voldoet aan de norm
EN15376.
Brandstof voordieselmotoren
De dieselmotoren zijn compatibel met biobrandstoffen die voldoen aan dehuidige en komende Europese
normen en verkrijgbaar zijn op tank‐
stations:
Page 184 of 271

182Rijden en bediening
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN590 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 7% vetzuurmethylester).
Dieselolie die voldoet aan de norm
EN16734 gemengd met een biodiesel
die voldoet aan de norm EN14214
(met tot 10% Fatty Acid Methyl Ester).
Paraffinediesel die voldoet aan de
norm EN15940 gemengd met een
biodiesel die voldoet aan de norm
EN14214 (met tot 7% Fatty Acid
Methyl Ester).
De dieselmotor kan op de brandstof‐
soort B20 of B30 die voldoet aan de
norm EN16709 rijden. Bij gebruik van een dergelijke brandstofkwaliteit, ook
kortstondig, is het zaak om de speci‐
ale onderhoudsinstructies onder
"Zware omstandigheden" nauwgezet
op te volgen.
Neem voor meer informatie contact
op met een dealer of een erkende
werkplaats.
Voorzichtig
Het gebruik van andere soorten
(bio-)brandstoffen (pure of
verdunde plantaardige of dierlijke
oliën, stookolie etc.) is streng
verboden (vanwege het gevaar
voor schade aan motor en brand‐
stofsysteem).
Let op
De enige toegestane diesel-additie‐ ven zijn additieven die voldoen aan
de norm B715001.
Ritten bij lage temperaturen
Bij temperaturen onder 0 °C kunnen sommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. De motor start
en draait dan mogelijk minder goed.
Tank bij temperaturen onder 0 °C
altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Page 185 of 271

Rijden en bediening183Brandstof voor lpg-
aandrijving
Vloeibaar gas is bekend als lpg
(Liquefied Petroleum Gas) of onder
de Franse benaming GPL (Gaz de
Pétrole Liquéfié). Lpg wordt ook wel
Autogas genoemd.
Lpg bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Het octaangetal ligt tussen 105 en 115, afhankelijk van de
propaanverhouding. LPG wordt als
vloeistof opgeslagen bij een druk van ongeveer 5-10 bar.
Het kookpunt hangt af van de druk en
mengverhouding. Bij atmosferische
druk ligt dit tussen -42 °C (puur
propaan) en -0,5 °C (puur butaan).
Voorzichtig
Het systeem werkt bij een omge‐
vingstemperatuur van ong. -8 °C
tot 100 °C.
De volledige werking van het lpg-
systeem kan alleen worden gegaran‐ deerd met vloeibaar gas dat aan de
minimale eisen van DIN EN 589
voldoet.
Brandstofkeuzeschakelaar 3 86.
Tanken
9 Gevaar
Schakel het contact en externe
verwarmingen met verbrandings‐ kamers uit alvorens te beginnenmet tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Een label met symbolen aan de
binnenkant van de tankvulklep geeft
de toegestane brandstofsoorten aan.
In Europa zijn de vulpistolen op de tankstations voorzien van dezelfde
symbolen. Tank alleen de toegestane
brandstofsoort.
Page 186 of 271

184Rijden en bedieningVoorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankvulklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.
De tankvulklep kan alleen bij een
ontgrendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankvulklep door tegen
de klep te duwen.
Benzine en diesel tanken Open de dop door deze langzaam
linksom te draaien.
Hang tijdens het tanken de tankdop
aan de haak aan de binnenzijde van
de tankvulklep.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en druk het met iets kracht erin.
Schakel om te tanken het vulpistool in.
Na de automatische afslag kunt de
tank nog afvullen door nog maximaal
tweemaal het vulpistool te activeren.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Sluit de tankdop door deze rechtsom
te draaien.
Sluit de klep en zorg dat deze vast‐
klikt.
Lpg tanken
Bij het tanken de gebruiks- en veilig‐
heidsvoorschriften van het tanksta‐
tion in acht nemen.
Vuladapter
Aangezien vulsystemen niet zijn
genormaliseerd, zijn verschillende
adapters nodig die verkrijgbaar zijn bij
Opel distributeurs en bij door Opel
Service Partners.
Page 187 of 271

Rijden en bediening185ACME-adapter: België, Duitsland,
Ierland, Luxemburg, Zwitserland
DISH-adapter: Bosnië-Herzegovina,
Bulgarije, Denemarken, Estland,
Frankrijk, Griekenland, Italië, Kroatië,
Letland, Litouwen, Macedonië,
Oostenrijk, Polen, Portugal, Roeme‐
nië, Zweden, Zwitserland, Servië,
Slowakije, Slovenië, Tsjechische
Republiek, Turkije, Oekraïne, Honga‐ rije
Bajonetadapter: Nederland, Noorwe‐
gen, Spanje, Verenigd Koninkrijk
EURO-adapter: Spanje
De vulklep voor lpg zit achter de tank‐
dop.
Schroef de dop van de vulpijp.
Schroef de vereiste adapter handvast op de vulpijp.
ACME-adapter: Schroef de moer van
het vulmondstuk op de adapter. Zet
de borghendel van het vulmondstuk
in de vergrendelde stand.
DISH-adapter: Plaats het vulmond‐
stuk in de adapter. Zet de borghendel van het vulmondstuk in de vergren‐
delde stand.
Page 188 of 271

186Rijden en bedieningBajonetadapter: Plaats het vulmond‐
stuk op de adapter en draai het een
kwartslag. Zet de borghendel van het vulmondstuk in de vergrendelde
stand.
EURO-adapter: Duw het vulmond‐
stuk op de adapter. Zet de borghen‐
del van het vulmondstuk in de
vergrendelde stand.
Druk op de knop van het toevoerpunt
voor vloeibaar gas. Het vulsysteem
stopt of begint langzaam te lopen
wanneer 80% van het tankvolume is
bereikt (maximaal vulpeil).
Laat de knop op het vulsysteem los
om het bijtanken te stoppen. Ontgren‐
del de vergrendelhefboom en verwij‐
der het vulmondstuk. Een kleine hoeveelheid vloeibaar gas kan
ontsnappen.
Verwijder de adapter en leg deze in de auto.
Breng de tankdop aan, zodat er geen vreemde voorwerpen in de vulope‐
ning en het systeem komen.9 Waarschuwing
Vanwege het ontwerp van het
systeem is het ontsnappen van
vloeibaar gas na het vrijgeven van de vergrendelingshendel onver‐
mijdelijk. Niet inademen.
9 Waarschuwing
Om veiligheidsredenen mag de
vloeibaar-gastank maar tot 80%
worden gevuld.
De combiklep op de lpg-tank beperkt
de vulhoeveelheid automatisch. Bij
meer bijtanken wordt geadviseerd om
de auto niet in de zon te zetten totdat het overschot verbruikt is.
12 minuten na uitschakeling van het
contact wordt het tankvulsysteem
uitgeschakeld. Om het te herstarten
moet u het contact in- en weer
uitschakelen.
Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen.
Auto's met een dieselmotor hebben
een speciale tankdop.
Page 189 of 271

Rijden en bediening187Trekhaak
Algemene informatie
De van fabriekswege gemonteerde
trekhaak wordt onder de achterbum‐
per ingeklapt.
Het achteraf monteren van een trek‐
haak door een werkplaats laten
uitvoeren. Indien nodig wijzigingen in
de auto aanbrengen, zoals in het
koelsysteem, de hitteschilden of
andere uitrusting. Alleen trekhaken
gebruiken die voor uw auto zijn goed‐ gekeurd.
Om schade aan de auto te voorko‐
men kan de elektrische achterklep
niet met de handzender worden
bediend wanneer er een aanhanger
elektrisch is aangesloten.
De lamp-uitvaldetectie van het
aanhangerremlicht kan geen uitval
van een afzonderlijke lamp detecte‐
ren. Bij bijv. vier lampen van elk 5 W
wordt er pas uitval geconstateerd,
wanneer slechts één lamp van 5 W
aan blijft of geen van de lampen.Aanhangers met LED-verlichting zijn
niet geschikt voor de kabelboom van
deze trekhaak.
Door montage van een trekhaak
wordt de opening voor het sleepoog
mogelijk afgedekt. Maak in dat geval
gebruik van een kogelstang.
Rijgedrag en aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐
demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel
inwerkt, mag de kogel niet worden
gesmeerd.
Rijd niet sneller dan 80 km/u bij het trekken van een aanhanger. Een
maximumsnelheid van 100 km/u is
alleen mogelijk als een trillingsdem‐
per wordt gebruikt en het toegestane
maximale aanhangergewicht niet
boven het leeggewicht van het voer‐
tuig komt.
Gebruik van een trillingsdemper
wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐
gers met een geringe rijstabiliteit en
caravans.Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en indien nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling
inschakelen als bergopwaarts en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐
den.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 250.
Aanhanger trekken Trekgewicht
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de
motor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren
vermeld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot max.
12%.
Page 190 of 271

188Rijden en bedieningDe toelaatbare aanhangerbelasting
geldt voor de vermelde hellingshoek
en op zeeniveau. Omdat het motor‐ vermogen bij toenemende hoogte
door de ijlere lucht daalt en het klim‐
vermogen daardoor afneemt, moet
het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht voor iedere 1000 m aan hoogte
met 10% worden verminderd. Bij
ritten op wegen met een gering
hellingspercentage (minder dan 8%,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te
worden verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 239
vermeld.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee de aanhanger op de koppelingskogel drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van
invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
van 50 kg staat op het typeplaatje van
de trekhaak en in de autopapierenvermeld. Altijd de maximale kogeld‐
ruk nastreven, vooral bij zware
aanhangers. Nooit rijden met een
kogeldruk lager dan 25 kg.
Achterasbelasting
Bij een aangekoppelde aanhanger en een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
worden verhoogd met 60 kg, maar het toelaatbare totaalgewicht mag niet
worden overschreden. Wordt de
toelaatbare achterasbelasting over‐
schreden, dan geldt een snelheidsli‐
miet van 100 km/u.
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Opbergen kogelstang
De zak met de trekhaak is opgebor‐
gen op de vloerplaat van de bagage‐
ruimte.
Voer de band door het achterste sjor‐
oog rechts, wikkel de band twee keer om de zak en trek de band aan om de
zak vast te zetten.