OPEL GRANDLAND X 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2020Pages: 293, PDF Size: 21.79 MB
Page 161 of 293

Rijden en bediening159AWDMet de modus voor aandrijving op alle wielen is de grip van de auto beter. De
auto wordt aangedreven door de
voor- en achteras. Afhankelijk van de
rij-omstandigheden en het oplaadni‐
veau van de hoogspanningsaccu kan de auto 100% elektrisch rijden.
Aandrijving op alle wielen 3 159
Sport
Deze modus combineert het vermo‐
gen van de verbrandingsmotor en de
elektromotor voor een dynamische
rijstijl.
Hybride
In de hybridemodus staat het opti‐
male brandstofverbruik van de auto
centraal. Afhankelijk van de rij-
omstandigheden en de rijstijl werken
de verbrandingsmotor en de elektro‐
motor samen of afwisselend.
Elektrisch
In deze modus rijdt de auto alleen op de elektromotor. De elektrische
modus is de standaardmodus.Elektrische voortstuwing is beschik‐
baar voor snelheden tot 135 km/u.
All-wheel drive
De aandrijving op alle wielen verbe‐
tert het rijgedrag en de stabiliteit en
helpt de auto optimaal bestuurbaar te houden.
Bij aandrijving op alle wielen wordt de vooras aangedreven door de
verbrandingsmotor of de elektromo‐
tor, de achteras wordt aangedreven
door een tweede elektromotor.
De aandrijving op alle wielen kan
worden ingeschakeld met behulp van de rijmodusschakelaar. Het inscha‐
kelen ervan wordt weergegeven op
het Driver Information Center en het
Info-Display.
Driver Information Center 3 103
Info-Display 3 105
Aandrijving op alle wielen is beschik‐
baar bij snelheden onder 135 km/u.
Page 162 of 293

160Rijden en bedieningRemmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remvertraging
wordt echter alleen bereikt wanneer u het rempedaal stevig intrapt. Hiervooris aanzienlijk meer kracht nodig. De
remweg wordt langer. Alvorens de rit
te vervolgen, moet u de hulp van een
werkplaats.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp m 3 97.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐ komt dat de wielen blokkeren.Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door
regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐ dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Voordat u wegrijdt, voert het systeem een zelftest uit die u misschien kunt
horen.
Controlelampje u 3 98.
Storing9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen deneiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
9 Waarschuwing
Controleer de handremstatus,
voordat u uit de auto stapt. Contro‐ lelamp j brandt voortdurend
wanneer de elektrische handrem
aangetrokken is.
Page 163 of 293

Rijden en bediening161Elektrische parkeerrem
Aantrekken tijdens stilstand
9Waarschuwing
Trek minimaal 1 seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
en de elektrische handrem is
aangetrokken 3 97 . De elektrische
handrem wordt bij voldoende
kracht automatisch ingeschakeld.
Controleer de status van de elek‐
trische handrem, voordat u uit de
auto stapt.
Waarschuwingslampje m 3 97.
U kunt de elektrische parkeerrem
altijd activeren, zelfs wanneer het
contact is uitgeschakeld.
Gebruik de elektrische parkeerrem
niet te vaak met een stilstaande
motor, om te voorkomen dat de accu
leegraakt.
Loszetten
Schakel het contact in. Houd het
rempedaal ingetrapt en druk daarna
op de schakelaar j.
Wegrijfunctie
Auto's met handgeschakelde
versnellingsbak: Door het koppe‐
lingspedaal in te trappen en iets te
laten opkomen en het gaspedaal iets in te trappen zet u de elektrische
parkeerrem automatisch los. Dit is
alleen mogelijk als gekozen is voor
automatische activering van de elek‐
trische parkeerrem. Het is niet moge‐
lijk wanneer u tegelijkertijd aan scha‐
kelaar m trekt.
Auto’s met een automatische versnel‐
lingsbak: Door D in te schakelen en
het gaspedaal in te trappen zet u de
elektrische parkeerrem automatisch
los. Dit is alleen mogelijk als gekozen is voor automatische activering van
de elektrische parkeerrem. Het is niet mogelijk wanneer u tegelijkertijd aan
schakelaar m trekt.
Remmen tijdens het rijden
Wanneer u tijdens het rijden aan de
schakelaar j blijft trekken, zal de
elektrische parkeerrem de auto
afremmen. Zodra u de schakelaar
j loslaat, stopt het remmen.
Het antiblokkeersysteem en de elek‐
tronische stabiliteitsregeling stabilise‐
ren de auto wanneer u aan de scha‐ kelaar j blijft trekken. Als een
storing in de elektrische parkeerrem
optreedt, verschijnt er een waarschu‐ wingsmelding op het Driver Informa‐
tion Center. Als het antiblokkeersys‐
teem en de elektronische stabiliteits‐
regeling defect raken, gaat een van
Page 164 of 293

162Rijden en bedieningde controlelampjes i of J branden
op de instrumentengroep of gaan
beide lampjes branden. In het gege‐
ven geval is stabiliteit alleen mogelijk
door aan de schakelaar j te blijven
trekken en erop te drukken totdat de auto is geïmmobiliseerd.
Automatische bediening
Automatische bediening houdt ook in automatisch aantrekken en loszettenvan de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem kan ook
handmatig worden aangetrokken of
losgezet met de schakelaar j.
Automatisch aantrekken: ● De elektrische parkeerrem wordt automatisch aangetrokken
wanneer het voertuig stilstaat en
het contact wordt uitgeschakeld.
● j brandt op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
aantrekken te bevestigen.Automatisch loszetten:
● Na vertrek wordt de parkeerrem automatisch uitgeschakeld.
● j dooft op de instrumenten‐
groep en er verschijnt een
melding op het display om het
loszetten te bevestigen.
Als het voertuig uitgerust is met een
automatische versnellingsbak en de
rem niet automatisch wordt losgezet,
controleer dan of de voorportieren
goed dicht zijn.Automatische bediening deactiveren 1. Start de motor.
2. Als de parkeerrem losgezet is, trek de parkeerrem dan aan door
aan de schakelaar j te trekken.
3. Haal uw voet van het rempedaal.
4. Druk minimaal 10 seconden en maximaal 15 seconden op de
schakelaar j.
5. Laat de schakelaar m los.
6. Houd het rempedaal ingetrapt.
7. Trek gedurende 2 seconden aan de schakelaar j.Het uitschakelen van de automati‐
sche bediening van de elektrische
parkeerrem wordt bevestigd door o
dat brandt op de instrumentengroep
3 97. De elektrische parkeerrem kan
alleen handmatig worden aangetrok‐ ken en losgezet.
Om de automatische bediening weer
in te schakelen moet u bovenstaande stappen herhalen.
Werkingstest
Wanneer de auto niet beweegt, kan
de elektrische parkeerrem automa‐
tisch worden ingeschakeld. Dit wordt
gedaan om het systeem te testen.
Storing
De storingsmodus van de elektrische
parkeerrem wordt aangeduid door
controlelampje j en een bericht op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 109.
Controlelampje j knippert: elektri‐
sche parkeerrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Knippert
de lamp continu, zet de elektrische
parkeerrem dan los en probeer deze
weer aan te trekken.
Page 165 of 293

Rijden en bediening163RemassistentieBij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal remt het systeem
automatisch met maximale kracht.
Het werken van de remassistentie
blijkt mogelijk uit het pulseren van het
rempedaal en een grotere weerstand
bij het intrappen van het rempedaal.
Blijf het rempedaal voor het maken
van een noodstop gelijkmatig intrap‐
pen. Bij het loslaten van het rempe‐
daal neemt de maximale remkracht automatisch af.
Hellingrem Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat
nadat u op een helling bent gestopt, blijft de rem nog 2 seconden lang
ingeschakeld. Bij het optrekken van
de auto werken de remmen automa‐
tisch niet meer.Regeneratief remmen
Regeneratief remmen genereert
elektrische energie als gevolg van
remmen om de hoogspanningsaccu
op te laden. Het regeneratief vermo‐
gen kan beperkt zijn wanneer de
hoogspanningsaccu volledig is opge‐
laden.
Als de keuzehendel op D staat, wordt
er energie teruggewonnen wanneer
het rempedaal wordt ingetrapt.
Als de keuzehendel op B staat, wordt
er energie teruggewonnen wanneer het gaspedaal wordt losgelaten.
Automatische versnellingsbak
geëlektrificeerd 3 153Rijregelsystemen
Elektronische stabiliteitsre‐geling en Traction Control- systeem
De elektronische stabiliteitsregeling (ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd.
ESC werkt in combinatie met het
Traction Control-systeem. Het voor‐
komt dat de aangedreven wielen
doorslaan.
Het Traction Control-systeem is een
onderdeel van de ESC.
Het Traction Control-systeem
verhoogt indien nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Page 166 of 293

164Rijden en bedieningZodra de aangedreven wielen begin‐nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC en Traction Control-systeem
werken na elke motorstart zodra
controlelampje b dooft.
Wanneer ESC en Traction Control-
systeem werken, knippert b.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 99.
Uitschakelen
ESC en Traction Control-systeem zijn
op ieder gewenst moment te deacti‐
veren: druk op a.
Het led-lampje in de toets a brandt.
Bij het deactiveren van ESC en Trac‐ tion Control-systeem verschijnt er
een statusbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
ESC en Traction Control-systeem worden opnieuw geactiveerd door nogmaals op de knop a te drukken,
door de rem in te trappen of door snel‐
ler te rijden dan 50 km/u.
Het led-lampje in de knop a dooft
wanneer ESC en Traction Control-
systeem opnieuw worden geacti‐
veerd.
ESC en Traction Control-systeem
worden ook opnieuw geactiveerd
wanneer u het contact de volgende
keer opnieuw inschakelt.
Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center. Het
systeem buiten werking is.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Page 167 of 293

Rijden en bediening165Selective Ride ControlVoorzichtig
De auto is voornamelijk bestemd
voor ritten over verharde wegen,
met af en toe een terreinrit.
Rijd echter niet in terrein waar de
auto beschadigd kan raken door obstakels, zoals stenen, en in
terrein met steile hellingen en een slechte grip.
Doorwaad geen waterpartijen met
de auto.
Voorzichtig
Bij ritten in het terrein kunnen plot‐ selinge bewegingen en manoeu‐
vres ertoe leiden dat er een
botsing ontstaat of dat u de
controle verliest.
Selective Ride Control biedt meer
tractie in situaties met weinig grip
(sneeuw, modder en zand).
Het systeem past zich aan het terrein aan door aansturen van de voorwie‐
len en bespaart daarbij het gewicht dat normaal bij een conventionele
vierwielaandrijving hoort.
Met Selective Ride Control kunt u
kiezen tussen vijf rijmodi:
● modus ESC uit 9
● standaardmodus 2
● sneeuwmodus 3
● moddermodus 4
● zandmodus 1
U schakelt de diverse modi in door
aan de knop te draaien.
Er licht een led op en er verschijnt een statusbericht op het Driver Informa‐
tion Center om de gekozen modus te
bevestigen.
Modus ESC uit 9
In deze modus werken de ESC en
Traction Control niet.
In de toets a brandt een led.
De ESC en Traction Control worden vanaf 50 km/h automatisch of elke
keer dat u het contact inschakelt
opnieuw geactiveerd.
Standaardmodus 2
Deze modus is gekalibreerd voor
weinig wielspin, op basis van de
verschillende soorten grip die bij
dagelijkse ritten aan de orde zijn.
Elke keer bij uitschakelen van het
contact, wordt het systeem automa‐
tisch teruggezet naar deze modus.
Sneeuwmodus 3
Deze modus past zich aan op de grip van elk wiel tijdens het starten.
Page 168 of 293

166Rijden en bedieningBij het vooruitrijden optimaliseert het
systeem de wielspin om de beste
acceleratie op basis van de beschik‐
bare tractie te waarborgen. Aanbevo‐ len bij een dikke laag sneeuw en
steile hellingen.
Deze modus is actief bij snelheden tot 50 km/h.
Moddermodus 4
Deze modus staat veel wielspin toe voor het wiel met de minste grip bij het
starten. Dit verwijdert de modder en
herstelt de tractie.
Tegelijkertijd wordt aan het wiel met
de meeste grip het meest mogelijke
koppel geleverd.
Deze modus is actief bij snelheden tot 80 km/h.
Zandmodus 1
In deze modus wordt er iets gelijktij‐ dige wielspin op de twee aandrijfwie‐
len toegestaan, waardoor de auto
vooruitkomt en minder snel zal
wegzakken.
Deze modus is actief bij snelheden tot
120 km/h.Voorzichtig
Gebruik de andere modi niet op
zand, omdat de auto vast zou
kunnen komen te zitten.
Sportmodus
De Sport-modus past de instellingen
van sommige autosystemen aan voor een sportievere rijstijl.
Inschakelen
Druk bij een draaiende motor op
SPORT .
Het led-lampje in de toets licht op
wanneer de Sport-modus actief is en
er verschijnt een statusbericht op het
Driver Information Center.
Uitschakelen
Druk kort op SPORT. De volgende
keer dat u het contact inschakelt,
wordt de Sport-modus gedeacti‐
veerd.
Page 169 of 293

Rijden en bediening167Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruisecontrol kan snelheden van
meer dan 25 mph opslaan en hand‐ haven. Bovendien moet bij een hand‐ geschakelde versnelling minimaal de
derde versnelling zijn ingeschakeld
en bij een automatische versnellings‐ bak minimaal stand D of, in stand M,
de tweede of een hogere versnelling.
De cruisecontrol kan snelheden
hoger dan 40 km/h opslaan en
aanhouden. Bovendien moet bij een
handgeschakelde versnelling mini‐
maal de derde versnelling zijn inge‐
schakeld en bij een automatische
versnellingsbak minimaal stand D of,
in stand M, de tweede of een hogere
versnelling.
Bij het op- en afrijden van hellingen
zijn afwijkingen van de opgeslagen
snelheid mogelijk.
Het systeem hanteert de ingestelde
snelheid als rijsnelheid, zonder acht
te geven op de stand van het gaspe‐
daal.
U kunt de ingestelde snelheid tijdelijk
overschrijden door stevig op het
gaspedaal te trappen.
De status en de ingestelde snelheid
staan op het Driver Information
Center.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Controlelampje m 3 101.Systeem inschakelen
Druk op m, waarna het symbool m en
een bericht verschijnen op het Driver
Information Center. Het systeem is
nog steeds niet actief.
Page 170 of 293

168Rijden en bediening
Functie activeren
Zelf een snelheid instellen
Trek op tot de gewenste snelheid en
duw het kartelwiel even kort naar
SET/- . De huidige snelheid wordt
opgeslagen en gehandhaafd. U kunt het gaspedaal loslaten.
De ingestelde snelheid is vervolgens
te wijzigen door het kartelwiel naar
RES/+ te verplaatsen om de snelheid
te verhogen of naar SET/- om de snel‐
heid te verlagen. Duw het stelwiel
herhaalde malen kort in een bepaalde
stand om de snelheid in kleine stapjes
te wijzigen of houd het stelwiel in een bepaalde stand vast om de snelheid
in grote stappen te wijzigen.
De ingestelde snelheid verschijnt op
het Driver Information Center.
Snelheid van snelheidslimietdetectie
overnemen
De intelligente snelheidsadaptatie
informeert u wanneer de snelheidsli‐
mietdetectie een snelheidslimiet
heeft gedetecteerd. De gedetec‐
teerde maximumsnelheid kan worden gebruikt als een nieuwe waarde voor
de cruisecontrol.
Met behulp van de camera boven aan
de voorruit detecteert en leest dit
systeem de snelheidslimiet en de
borden einde maximumsnelheid.
Bij een actieve cruisecontrol
verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center en MEM licht op.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Druk op MEM op het stuurwiel om de
nieuwe snelheidsinstelling te bevesti‐ gen en op te slaan.
Deze snelheid geldt als de nieuwe
waarde voor de cruisecontrol.
De functie kan worden gedeactiveerd
of geactiveerd in het menu Persoon‐
lijke instellingen 3 110.