display OPEL INSIGNIA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: INSIGNIA, Model: OPEL INSIGNIA 2014.5Pages: 329, PDF Size: 9.05 MB
Page 197 of 329

Rijden en bediening195
Selecteer op het Baselevel-display
Instellingen X met de toets Menu
en selecteer de optie Indicatie
afstand tot voorligger via het stelwiel
op de richtingaanwijzer 3 114.
Selecteer op het Midlevel- en Uple‐
vel-display het menu Info en druk op
o om Indicatie afstand tot
voorligger te selecteren 3 114.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Als er geen voorligger is of als de
voorligger buiten bereik is, worden er twee streepjes getoond: -,- s.
Als de adaptieve cruise control actiefis, geeft deze pagina in plaats daar‐
van de ingestelde afstand tot voorlig‐
ger weer 3 183.
Actieve noodrem
Een actieve noodrem kan helpen om
de schade door aanrijdingen met
voorliggers of obstakels te beperken,
indien een aanrijding door remmen of
sturen niet langer kan worden verme‐
den. Voordat de actieve noodrem ac‐ tiveert, krijgt de bestuurder een fron‐
taanrijdingswaarschuwing 3 191.
Deze functie maakt gebruik van input
uit vele bronnen (bijv. radarsensor,
remdruk, rijsnelheid) om de waar‐
schijnlijkheid van een frontale aanrij‐
ding te berekenen.
De actieve noodrem werkt automa‐
tisch bij snelheden boven wandel‐
snelheid, op voorwaarde dat de in‐
stelling Autom. voorbereiding
botsing niet is uitgeschakeld in het
menu Persoonlijke instellingen
3 126.Het systeem omvat:
■ Anticiperend remsysteem
■ Automatisch noodstopsysteem
■ Anticiperend
remassistentiesysteem9 Waarschuwing
Dit systeem is niet bedoeld om de
verantwoordelijkheid van de be‐
stuurder, voor het besturen van de
auto en anticiperen op de ver‐
keerssituatie, over te nemen. De
functie is puur ondersteunend van aard. De bestuurder moet, afhan‐
kelijk van de rij-omstandigheden,
zelf het rempedaal intrappen.
Anticiperend remsysteem
Als een voorligger met zodanige snel‐
heid wordt genaderd dat een aanrij‐ ding waarschijnlijk is, zet het antici‐
perend remsysteem een lichte rem‐
actie in. Dit verkort de responstijd,
mocht handmatig of automatisch
remmen noodzakelijk zijn.
Het remsysteem is voorbereid op
sneller remmen.
Page 198 of 329

196Rijden en bediening
Automatisch noodstopsysteemNa de anticiperende remactie en net
voor het moment van aanrijding past
deze functie automatisch een be‐
perkte remactie toe om de snelheid
van de aanrijding te verlagen.
Bij snelheden van minder dan 18
km/u kan het systeem een noodstop
activeren.
Anticiperend
remassistentiesysteem
Naast het anticiperend remsysteem
en het automatisch noodstopsysteem verhoogt het anticiperende remassis‐
tentiesysteem de gevoeligheid van de
remassistentie. Daarom remt de auto bij minder stevig intrappen van het
rempedaal onmiddellijk krachtig af.
Deze functie helpt de bestuurder om
sneller en krachtiger te remmen vóór
de mogelijke aanrijding.9 Waarschuwing
De actieve noodrem is niet ont‐
worpen voor krachtig autonoom
remmen of het automatisch ver‐
mijden van botsingen. Het is ont‐
worpen om de rijsnelheid vooraf‐
gaand aan een aanrijding te ver‐
lagen. Het systeem reageert mo‐
gelijk niet op stilstaande voertui‐
gen, voetgangers of dieren. Na
een plotselinge verandering van rijstrook, heeft het systeem enige
tijd nodig om de nieuwe voorligger te detecteren.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te remmen en sturen om aanrijdin‐
gen te voorkomen. Het systeem is
ontworpen voor een situatie
waarin alle inzittenden hun veilig‐
heidsgordels dragen.
Systeembeperkingen
De actieve noodrem werkt beperkt of
niet bij regen, sneeuw of modder, om‐ dat de radarsensor door een water‐
film, stof, ijs, of sneeuw bedekt kan
zijn. Bij een vervuilde sensor, de sen‐
sorafdekking reinigen.
In sommige gevallen kan de actieve
noodrem automatisch remmen in si‐
tuaties waarin dat onnodig lijkt te zijn,
bijvoorbeeld in parkeergarages, als er
verkeersborden in een bocht staan of
door auto's die zich in een andere rij‐
strook bevinden. Dit behoort bij de
normale werking van het systeem, de auto behoeft geen onderhoud. Trap
het gaspedaal stevig in om het auto‐
matisch remmen op te heffen.
Instellingen
Instellingen kunnen in het menu Per‐ soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display worden gewijzigd.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Storing
Indien onderhoud aan het systeem
vereist is, verschijnt een bericht op
het Driver Information Center.
Page 200 of 329

198Rijden en bediening
ingeschakeld wanneer de snelheid
van de auto tot onder een bepaalde
waarde daalt.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met akoestische signalen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels vóór of achter de auto. Een gedetecteerd ob‐
stakel wordt aangegeven door piep‐
tonen vanaf de voor- of achterzijde
van de auto. De tussenpozen tussen
de pieptonen worden korter naarmate de auto het obstakel nadert. Bij een
afstand van minder dan 30 cm klinkt
er een ononderbroken pieptoon.De afstand tot een obstakel voor en
achter wordt aangegeven door ver‐
anderende afstandslijnen rondom de
auto.
De parkeerhulppagina op het display
kan worden verborgen door boordin‐
formatie met een hogere prioriteit. Na het overschrijven van de parkeerhulp‐
pagina door boordinformatie wordt er geen afstand meer aangegeven tot‐
dat de parkeerhulp opnieuw wordt ge‐
activeerd.
Deactivering
Toets r indrukken om het systeem
uit te schakelen.
De led in de knop dooft en u ziet Parkeerhulp uit op het Driver Informa‐
tion Centre.
Boven een bepaalde snelheid wordt
het systeem automatisch uitgescha‐
keld.
Storing
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, bijv.door sneeuw op de sensoren, licht
r op of verschijnt er een melding op
het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 123.
Geavanceerde parkeerhulp
De geavanceerde parkeerhulp laat de bestuurder inparkeren door instruc‐
ties te geven op het Driver Informa‐ tion Center en door geluidssignalen.
Het systeem gebruikt de sensoren van de parkeerhulp in combinatie met
twee extra sensoren aan weerskan‐
ten van de voor- en achterbumper.
Page 202 of 329

200Rijden en bediening
De instructies op het display tonen:■ een waarschuwing wanneer u snel‐
ler rijdt dan 30 km/u,
■ het verzoek om te stoppen wan‐ neer een parkeerplek is gevonden,
■ de richting waarin u rijdt om in te parkeren,
■ de stand van het stuurwiel tijdens het inparkeren,
■ bij sommige instructies ziet u een voortgangsbalk.Wanneer het inparkeren is gelukt,
verschijnt er een bevestigingssym‐
bool.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid betekent dat de af‐ stand tot een obstakel minder dan on‐
geveer 30 cm is.
Aan de overkant parkeren
Het systeem is geconfigureerd om
naar parkeerplekken aan de passa‐
gierskant te zoeken. Om parkeerplek‐ ken aan de bestuurderskant te zoe‐
ken, drukt u toets ( ongeveer
2 seconden in.
Weergaveprioriteit
Nadat u de geavanceerde parkeer‐ hulp hebt geactiveerd, verschijnt er
een bericht op het Driver Information
Center. De informatie van de geavan‐ ceerde parkeerhulp op het Driver In‐
formation Center kan worden belem‐
merd door boordinformatie met een hogere prioriteit. Na het bevestigen
van het bericht via de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer of
de toets 9 in de stuurwielknoppen
verschijnen de instructies van de ge‐
avanceerde parkeerhulp weer en
kunt u het inparkeren voortzetten.
Deactivering
Het systeem wordt gedeactiveerd:
■ indrukken van toets (
■ nadat het inparkeren is gelukt
■ wanneer u sneller rijdt dan 30 km/u
■ wanneer u de ontsteking uitscha‐ kelt
Page 204 of 329

202Rijden en bediening
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
Als gevolg van externe akoestische
of mechanische storingen is het mo‐ gelijk dat de sensor een niet-be‐
staand object (echostoring) herkent.
De geavanceerde parkeerhulp rea‐
geert eventueel niet op veranderin‐ gen van de parkeerplek nadat u met het parkeren bent begonnen.
Let op
Na gebruik moet de geavanceerde parkeerhulp worden gekalibreerd.
Voor optimale begeleiding tijdens het parkeren is een rijafstand van
ten minste 10 km, inclusief een aan‐
tal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elkebuitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐
den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
■ Auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen.
■ Voetgangers, fietsers of dieren.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, het oranje waarschuwingssymbool
B in de betreffende buitenspiegel op.
Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
Als de auto met waarschuwing voor
wisselen van rijstrook is uitgerust
3 203 , verschijnt het symbool F op
de spiegels.
Page 205 of 329

Rijden en bediening203
Het systeem kan worden geactiveerdof gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre (DIC).
Detectiezones
De systeemsensor dekt een zone van ong. 3,5 meter aan beide zijden van
de auto. De zone begint bij elke bui‐
tenspiegel en strekt zich ongeveer
3 meter naar achteren uit. De zone is
ongeveer tussen de 0,5 meter en
2 meter hoog, vanaf de grond.
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Onder normale omstandigheden
geeft het systeem soms geen waar‐
schuwing.
Het blindehoeksysteem werkt niet als
de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 272.Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding op het Dri‐
ver Information Centre (DIC). De hulp
van een werkplaats inroepen.
Waarschuwing wisselen
van rijstrook
Naast het blindehoeksysteem 3 202
herkent de waarschuwing wisselen
van rijstrook snel naderende achter‐
liggers op rijstroken naast uw auto.
Als de auto met waarschuwing voor
wisselen van rijstrook is uitgerust,
heeft deze ook altijd een blindehoek‐
systeem.
Het systeem waarschuwt visueel in
elke buitenspiegel bij het detecteren
van snel naderende achterliggers.
De radarafstandssensoren zitten in
de achterbumper.
Page 206 of 329

204Rijden en bediening9Waarschuwing
De waarschuwing wisselen van rij‐
strook vervangt niet het kijken
door de bestuurder.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Wanneer het systeem een aanzinelijk
snellere achterligger detecteert, licht
het oranje waarschuwingssymbool
F in de betreffende buitenspiegel
op. Als de bestuurder vervolgens de
richtingaanwijzer gebruikt, gaat het waarschuwingssymbool F geel
knipperen als waarschuwing om niet
van rijstrook te wisselen.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
Detectiezones
De sensoren van het systeem bestrij‐
ken een zone van ongeveer
3,5 meter parallel aan beide zijden
van de auto en ongeveer 3 meter naar achteren bij het blindehoeksysteem
(A) en ongeveer 70 meter naar ach‐
teren bij waarschuwing wijzigen van
rijstrook (B) op parallelle rijstroken.
De zones beginnen bij elke buiten‐
spiegel. De zone is ongeveer tussen
de 0,5 meter en 2 meter hoog, vanaf
de grond.
Page 207 of 329

Rijden en bediening205
DeactiveringU kunt de waarschuwing voor het wis‐selen van rijstroom in het menu Per‐
soonlijke instellingen op het Colour-
Info-Display in- of uitschakelen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre (DIC).
Let op
Na gebruik moet het systeem wor‐
den gekalibreerd. Rijd voor optimale prestaties zo spoedig mogelijk een
stuk op een rechte snelweg met ob‐
jecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Storing
Onder normale omstandigheden of in
scherpe bochten geeft het systeem
soms geen waarschuwing. Anderskan het systeem vanwege vangrails,
verkeersborden, bomen, struikgewas of andere onbeweeglijke objecten op‐
lichten. Dit is normaal bedrijf en het
systeem hoeft niet te worden nage‐
keken.
Het alarm bij wisselen van rijstrook
werkt wellicht niet als de bumper aan
de linker- of rechterzijde vervuild is
met modder, vuil, sneeuw, ijs of slijk.
Instructies voor reinigen 3 272.
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding op het Dri‐
ver Information Centre (DIC). De hulp
van een werkplaats inroepen.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Activering
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Page 208 of 329

206Rijden en bediening
Werking
De camera bevindt zich tussen de
lampjes van de kentekenverlichting
en heeft een zichthoek van 130°.
Vanwege de hoge positie van de ca‐
mera is, bij wijze van leidraad voor de
positie, de achterbumper op het dis‐
play zichtbaar.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische-geleidingsstrepen zijn
horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van 1 meter, die op de afbeel‐ ding zijn geprojecteerd om de afstand
tot de getoonde objecten te kunnen
bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
De functie kan in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Colour-Info-
Display worden uitgeschakeld.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
Page 209 of 329

Rijden en bediening207
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display met de waar‐ schuwing om de omgeving van de
auto te controleren.
Deactivering De camera wordt gedeactiveerd wan‐ neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐
uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
U kunt de achteruitkijkcamera in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display in- of uitschake‐
len.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 126.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
■ in een donkere omgeving,
■ als de zon of koplampen van an‐ dere auto's direct in de lens van decamera schijnen,
■ als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel deze
af met water en wrijf na met een
zachte doek,
■ de achterklep niet goed gesloten is,
■ de auto een aanhangwagen trekt,
■ de auto een aanrijding aan de ach‐
terzijde heeft gehad,
■ bij extreme temperatuurwisselin‐ gen.
Waarschuwing kruisend verkeer achter
Naast de achteruitkijkcamera 3 205
waarschuwt de waarschuwing krui‐
send verkeer achter bij het achteruit
rijden voor kruisend verkeer van links of rechts. Bij het herkennen van krui‐send verkeer na activeren van de
achteruitkijkcamera, verschijnt er op
het Colour-Info-Display een gevaren‐
driehoek met een pijltje K dat de
richting van het verkeer aangeeft.
Verder klinken er drie pieptonen uit de luidspreker aan de betreffende kant.
De radarafstandssensoren zitten aan
de zijkant in de achterbumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing kruisend ver‐
keer achter vervangt niet het kij‐
ken door de bestuurder. Let op: