ESP OPEL INSIGNIA 2015 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015, Model line: INSIGNIA, Model: OPEL INSIGNIA 2015Pages: 329, PDF Size: 9.06 MB
Page 17 of 329
Kort en bondig15
Achterruitsproeier
Hendel van u af duwen.
Er wordt sproeiervloeistof op de ach‐
terruit gespoten en de ruitenwisser
maakt een paar slagen.
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 91.
Klimaatregeling
Verwarmbare achterruit, verwarmbare buitenspiegels
Ü -toets indrukken om verwarming in
te schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 42.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien, airconditioning
Toets V indrukken.
Draaiknop voor temperatuur in hoog‐
ste stand zetten.
Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
Airconditioning 3 142.
Page 59 of 329
Stoelen, veiligheidssystemen57DriepuntsgordelBevestiging
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Loszittende kleding belemmert het
strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of mo‐
biele telefoons tussen de gordel en
uw lichaam leggen.
9 Waarschuwing
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.
Gordelverklikker X, k 3 105.
Insignia OPC
Steek bij het vastmaken van de gor‐
del deze door de gordelbevestiging
op de rugleuning.
Page 69 of 329
Stoelen, veiligheidssystemen67Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteemGewichts- of leeftijdsgroep
Op passagiersstoelOp buitenste zitplaatsen
achterinOp middelste zitplaats
achteringeactiveerde airbaggedeactiveerde airbagGroep 0: tot 10 kg
of ca. 10 maandenXU 1UUGroep 0+: tot 13 kg
of ca. 2 jaarXU 1UUGroep I: 9 tot 18 kg
of ca. 8 maanden tot 4 jaarXU 1UUGroep II: 15 tot 25 kg
of ca. 3 tot 7 jaarXXUUGroep III: 22 tot 36 kg
of ca. 6 tot 12 jaarXXUU1=Wanneer u het kinderveiligheidssysteem met een driepuntsgordel vastzet, moet u de stoelhoogteverstelling in de
hoogste stand zetten en de gordel vóór het bovenste verankeringspunt langs laten lopen. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat de gordel bij de gesp gespannen is.U=Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.X=Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan.
Page 78 of 329
76Opbergen
Trek de afdekking uit de zijgeleiders.
De afdekking plaatsen
Steek de afdekking in de zijgeleiders en klap deze omlaag. Bevestig despanbanden aan de achterklep.
Sports Tourer, Country Tourer De afdekking sluiten
Trek de afdekking aan de handgreep
zover naar achteren dat deze in de
zijdelingse houders valt.
De afdekking openen
Duw de handgreep aan het uiteinde
van de afdekking omlaag. Deze rolt
automatisch op.
De afdekking verwijderen
Bagageruimte-afdekking openen.
Trek de ontgrendelingshendel aan de rechterkant omhoog en houd deze
vast. Afdekking eerst rechts optillen
en uit de houders verwijderen.
U kunt de verwijderde afdekking on‐
der laadvloer bewaren 3 81.
De afdekking plaatsen
Bagageruimte-afdekking links in de
uitsparing steken, de ontgrendelings‐
hendel omhoogtrekken en vasthou‐
den, de bagageruimte-afdekking
rechts erin steken en vergrendelen.
Page 92 of 329
90Instrumenten en bedieningsorganen
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid in te stellen:
lage gevoelig‐
heid=draai het stelwiel
omlaaghoge gevoelig‐
heid=draai het stelwiel
omhoog
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Regensensorfunctie kan worden ge‐
activeerd of gedeactiveerd in de Per‐
soonlijke instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
Instellingen , I Voertuig op het Colour-
Info-Display.
Colour-Info-Display 3 121.
Persoonlijke instellingen 3 125.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit ge‐
spoten en de ruitenwisser maakt een
paar slagen.
Als de koplampen branden, wordt er
ook sproeiervloeistof op de koplam‐
pen gesproeid als u lang genoeg aan
de hendel trekt. Daarna kan het was‐ systeem van de koplampen niet wor‐
den gebruikt gedurende 5 wascycli of
tot de motor of de koplampen uit- en
opnieuw werden aangezet.
Page 105 of 329
Instrumenten en bedieningsorganen103
Tijdens rijden op vloeibaar gas scha‐
kelt het systeem automatisch naar rij‐
den op benzine als de gastanks leeg
zijn 3 103.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofkeuzeschake‐
laarDoor toets LPG in te drukken kunt u
wisselen tussen het gebruik van ben‐
zine en vloeibaar gas. De status-LED 1 toont de huidige werkingsmodus.1 uit=rijden op benzine1 brandt=rijden op vloeibaar gas1 knippert=omschakelen is niet
mogelijk, een van de
brandstofsoorten is op
Zodra de LPG-tank leeg is, wordt tot
aan het uitschakelen van het contact
automatisch op benzine overgescha‐
keld.
Nadat de motor is gestart, is de LED
1 soms uit. Als de toets LPG in deze
situatie tweemaal wordt ingedrukt,
begint de LED 1 te knipperen.
Brandstof voor het rijden op vloeibaar
gas 3 214.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50°=motor nog niet op be‐
drijfstemperatuur90°
(middelste
gedeelte)=normale bedrijfstem‐
peratuur130°=koelvloeistoftempera‐
tuur te hoog
Page 119 of 329
Instrumenten en bedieningsorganen117
Wanneer het brandstofpeil in de tank
laag is, verschijnt er een bericht op het display en gaat het controle‐
lampje i of Y op de brandstofmeter
branden.
Wanneer er onmiddellijk moet wor‐
den bijgetankt, verschijnt er een
waarschuwingsbericht dat op het dis‐
play blijft staan. Daarbij gaat het con‐
trolelampje i of Y op de brandstof‐
meter knipperen 3 111.
Actieradius brandstof LPG-versie
Weergave van de actieradius brand‐
stof bij benadering met de resterende
brandstof in elke betreffende brand‐
stoftank met benzine en LPG, samen met de totale actieradius van beide
brandstofsoorten samen. Schakel
tussen de modi door op de toets
SET/CLR of de toets 9 te drukken.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
Bij auto's op LPG wordt het momen‐
tele verbruik aangegeven voor de
momenteel geselecteerde modus,
LPG of benzine.Resterende levensduur olie
Geeft een schatting van de levens‐
duur van de olie. Het getal in % staat
voor de resterende levensduur van
de olie 3 104.
Bandenspanning
Controleert de bandenspanning van
alle banden onderweg 3 254.
Benzinebrandstofpeil/LPG- brandstofpeil
Geeft het brandstofpeil weer voor de
brandstof die momenteel niet wordt
gebruikt (Benzine of LPG). Een spe‐
cifieke meter op de DIC-groep geeft
het brandstofpeil weer voor de brand‐
stof die momenteel wordt gebruikt.
Timer
Druk voor starten en stoppen op 9.
Druk voor terugzetten op > en beves‐
tig Terugzetten.
Verbruikte brandstof
Geeft verbruikte brandstof sinds een
bepaald tijdstip aan. Druk voor terug‐ zetten op > en bevestig Terugzetten.Verkeersbordherkenning
Geeft de waargenomen verkeersbor‐
den tijdens het huidige traject weer
3 208.
Afstand tot voorligger
Geeft de afstand tot een rijdende
voorligger weer 3 194. Als de adap‐
tieve cruise control actief is, geeft
deze pagina in plaats daarvan de in‐ gestelde afstand tot voorligger weer.
Koelvloeistoftemperatuur
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
Batterijspanning
Geeft de accuspanning weer.
Grootste verbruikers
Lijst met grootste momenteel inge‐
schakelde comfortgebruikers ver‐
schijnt in aflopende volgorde. De mo‐
gelijke brandstofbesparing wordt
aangegeven. Een uitgeschakelde
verbruiker verdwijnt van de lijst en de verbruikswaarde wordt bijgewerkt.
Page 121 of 329
Instrumenten en bedieningsorganen119
Afhankelijk van de instellingen van
het Uplevel-display worden "Olietem‐ peratuur", "Oliedruk", "Batterijspan‐
ning" of "Temperatuur transmissie‐
olie" ook links of rechts van de snel‐
heidsmeter aangegeven.
Aanduiding G-kracht
Geeft de kracht van de autoprestaties
aan. De hoeveelheid positieve/nega‐
tieve kracht in langsrichting en dwars‐
kracht wordt weergegeven. De een‐
heid voor de G-krachtwaarde wordt
berekend en als een numerieke
waarde weergegeven.
Wrijvingsluchtbel
Een visuele weergave met vier kwa‐
dranten, voor elke hoek van de auto
één, met een "luchtbel" die aangeeft
waar de meeste massatraagheid op
de auto wordt uitgeoefend.
Accelereren en remmen
Toont de hoeveelheid rem- of acce‐
leratiedruk door de bestuurder als
percentage in een balkweergave
rondom de buitenkant van de DIC-
zone. De linkerzijde is voor accelera‐
tie en de rechterzijde is voor remmen.Motorvuldruk
Geeft de huidige absolute hoeveel‐
heid turbolaaddruk aan die wordt toe‐ gevoegd.
Olietemperatuur
Geeft de olietemperatuur in graden Celsius weer.
Oliedruk
Geeft de oliedruk in kPa weer.
Batterijspanning
Geeft de accuspanning weer.
Temperatuur transmissieolie
Geeft de temperatuur van de trans‐
missieolie in graden Celsius weer.
Menu Audio In het menu Audio kunt u naar muziek
zoeken, uit favorieten selecteren of
van audiobron wisselen.
Zie handleiding bij het infotainment-
systeem.Menu Telefoon
In het menu Telefoon kunt u telefoon‐
gesprekken beheren en voeren, door
contactpersonen scrollen of hands‐
free telefoneren.
Zie handleiding bij het infotainment-
systeem.
Menu Navigatie
In het menu Navigatie kunt u route‐
begeleiding inschakelen.
Zie handleiding bij het infotainment-
systeem.
Menu Instellingen
De onderstaande lijst bevat alle mo‐ gelijke pagina's van het menu Instel‐
lingen. Sommige zijn voor uw speci‐
fieke auto wellicht niet beschikbaar.
Afhankelijk van het display zijn som‐
mige functies weergegeven als sym‐
bool.
Draai aan het stelwiel of druk op Q of
P om een pagina te selecteren en
volg de instructies in de submenu's
op:
■ Eenheden
■ Displayonderwerpen
Page 164 of 329
162Rijden en bedieningStop/Start-systeem
Het stop-startsysteem helpt brandstof
te besparen en uitlaatemissies te be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐ tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. bij een verkeers‐
licht of in een file. Het start de motor
automatisch zodra u het koppelings‐
pedaal intrapt. Een accusensor zorgt
ervoor dat een Autostop alleen wordt
uitgevoerd, als de accu voldoende
opgeladen is om opnieuw te kunnen
starten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. De uitschakeling wordt aange‐
duid wanneer de led in de knop uit‐
gaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller. Bij sommige auto's brandt er een controlelamp op
de instrumentengroep als de motor
op Autostop staat.
Page 165 of 329
Rijden en bediening163
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld
■ de motorkap is volledig gesloten
■ het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt
■ de accu is voldoende opgeladen en
in goede staat
■ de motor is opgewarmd
■ de motorkoeltemperatuur is niet te hoog
■ de temperatuur van de uitlaatgas‐ sen is niet te hoog, bv. na het rijden
met hoge motorbelasting
■ de omgevingstemperatuur is hoger
dan -5 °C
■ de klimaatregeling laat een Auto‐ stop toe
■ het remvacuüm is voldoende
■ de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
■ sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets
Anders is een Autostop niet mogelijk. Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Raadpleeg het hoofdstuk
Klimaatregeling voor meer details
3 142.
Onmiddellijk na het rijden op de snel‐
weg kan mogelijk geen Autostop ge‐
beuren.
Nieuwe auto inrijden 3 158.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van
het stop-startsysteem.Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de ex‐ tra elektrische verwarmer of de ach‐
terruitverwarming, uitgeschakeld of in
een stroombesparingsmodus gezet.
De aanjagersnelheid van het airco‐
systeem wordt verlaagd om stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
zet voordat u de koppeling heeft in‐
getrapt, gaat lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven
in het Driver Information Center.
Controlelamp - 3 107.