sensor OPEL INSIGNIA BREAK 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: INSIGNIA BREAK, Model: OPEL INSIGNIA BREAK 2020Pages: 329, PDF Size: 9.37 MB
Page 216 of 329

214Rijden en bedieningparkeren is een rijafstand van ten
minste 10 km, inclusief een aantal
bochten, nodig.
Systeem is gekalibreerd op af
fabriek aangebrachte wielen. Bij
andere banden- of wielmaten veran‐ deren de parkeerprestaties.
Blindehoeksysteem
Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dodehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem geeft een visueel alarm
visueel in elke buitenspiegel bij het
detecteren die in de binnen- en
buitenspiegels mogelijk niet zichtbaar
zijn.
De radarsensoren zitten in de achter‐
bumper.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzers.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden in de dode hoek een
rijdend voertuig detecteert, licht er
zowel bij auto's die worden ingehaald
of die u inhalen, een geel waarschu‐
wingssymbool F in de desbetref‐
fende buitenspiegel op. Als u vervol‐
gens de richtingaanwijzers gebruikt,
gaat het waarschuwingssymbool
F geel knipperen om u te waar‐
schuwen voor het wisselen van
rijstrook.
Het dodehoeksysteem is bij elke snel‐ heid actief.
Uitschakelen
U kunt de dodehoekwaarschuwing in
het menu Persoonlijke instellingen op
het Info-Display in- of uitschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Info-Display 3 120.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Systeembeperkingen
Onder normale omstandigheden of in scherpe bochten geeft het systeemsoms geen waarschuwing. Het
systeem kan bij specifieke weersom‐
standigheden (regen, hagel enz.)
Page 217 of 329

Rijden en bediening215waarschuwen voor obstakels in de
dode hoek. Bij ritten op een nat
wegdek of bij de overgang van droog
naar nat kan controlelampje F
oplichten, omdat opspattend water
als een obstakel kan worden geïnter‐
preteerd. Anders kan controlelampje
F vanwege vangrails, verkeersbor‐
den, bomen, struikgewas of andere
onbeweeglijke objecten oplichten. Dit
is normaal bedrijf en het systeem
hoeft niet te worden nagekeken.
Het systeem werkt mogelijk niet goed
in de volgende gevallen:
● De sensoren geblokkeerd worden door ijs, sneeuw,
modder, stickers, magneten,
metalen plaatjes of iets anders.
● U rijdt in zware regenbuien.
● De auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rondde detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.Bij een storing in het systeem of alshet systeem door tijdelijke omstan‐
digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
Elke nieuwe auto moet worden
gekalibreerd. Rijd voor optimale prestaties zo spoedig mogelijk een
stuk op een rechte snelweg met
objecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Waarschuwing wisselen van rijstrook
Behalve het dodehoeksysteem
3 214 herkent ook de waarschuwing
wisselen van rijstrook snel naderende achterliggers op rijstroken naast uw
auto.
Het systeem waarschuwt visueel in
elke buitenspiegel bij het detecteren
van snel naderende achterliggers.
De radarsensoren zitten in de achter‐ bumper.9 Waarschuwing
De waarschuwing wisselen van
rijstrook vervangt niet het kijken
door de bestuurder.
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Wanneer het systeem een aanzienlijk
snellere achterligger detecteert, licht
het gele waarschuwingssymbool
F in de desbetreffende buitenspie‐
gel op. Als u vervolgens de richting‐
aanwijzers gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool F geel knippe‐
ren om u te waarschuwen voor het
wisselen van rijstrook.
De waarschuwing wisselen van
rijstrook werkt bij alle snelheden.
Page 218 of 329

216Rijden en bediening
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
Detectiezones
De sensoren van het systeem bestrij‐
ken een zone van ongeveer 3,5 m
parallel aan beide zijden van de auto
en ongeveer 3 m naar achteren bij het dodehoeksysteem (A) en ongeveer
50 m naar achteren bij waarschuwing wijzigen van rijstrook (B) op parallelle
rijstroken. De zones beginnen bij elke buitenspiegel. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Uitschakelen
U kunt de waarschuwing voor het
wisselen van rijstrook in het menu
Persoonlijke instellingen op het Info-
Display instellen.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Info-Display 3 120.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Systeembeperkingen
Onder normale omstandigheden of in scherpe bochten geeft het systeemsoms geen waarschuwing. Het
systeem kan bij specifieke weersom‐
standigheden (regen, hagel enz.)
waarschuwen voor obstakels in de
dode hoek. Bij ritten op een nat
wegdek of bij de overgang van droog
naar nat kan controlelampje F
oplichten, omdat opspattend water
als een obstakel kan worden geïnter‐
preteerd. Anders kan controlelampje
F vanwege vangrails, verkeersbor‐
den, bomen, struikgewas of andere
Page 219 of 329

Rijden en bediening217onbeweeglijke objecten oplichten. Dit
is normaal bedrijf en het systeem
hoeft niet te worden nagekeken.
Het systeem werkt mogelijk niet goed
in de volgende gevallen:
● de sensoren worden geblok‐ keerd door ijs, sneeuw, modder,
stickers, magneten, metalen
plaatjes of iets anders
● u rijdt in zware regenbuien
● de auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rond
de detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
● de auto trekt een aanhangwagen
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Let op
Elke nieuwe auto moet worden
gekalibreerd. Rijd voor optimale
prestaties zo spoedig mogelijk eenstuk op een rechte snelweg met
objecten aan de kant van de weg,
bijv. vangrails en afsluitingen.
Panoramazichtsysteem
Met dit systeem ziet u de omgeving
van de auto als een afbeelding van
bijna 360°, als het ware van boven af.
Het systeem gebruikt vier camera's: ● camera achter, in de achterklep
● camera voor, in de voorgrille onder het embleem
● zijcamera's, aan de onderkant van beide buitenspiegelsHet scherm op het Info-Display is
verdeeld in twee delen: links ziet u het
bovenaanzicht van de auto en rechts
het vooraanzicht of achteraanzicht,
afhankelijk van de ingeschakelde
versnelling. De parkeersensoren
completeren de informatie over het aanzicht.
Inschakelen
Het panoramazichtsysteem kan
worden ingeschakeld door d op het
Info-Display aan te raken. Wellicht vindt u deze optie door in het start‐
menu naar de volgende pagina te
schuiven.
Werking
Zicht achter
Bij zicht achter ziet u bij ingescha‐
kelde achteruitversnelling of door
eerst d en dan e aan te raken
rechts op het scherm een beeld van
de zone achter de auto.
Mogelijk verschijnt er een gevaren‐
driehoek 9 op het scherm wanneer
de sensoren achter van de parkeer‐
hulp obstakels detecteren. Naarmate
Page 221 of 329

Rijden en bediening219
Dode hoeken verschijnen als
gearceerde stukken op de lichte
delen. Donkere stukken zijn de beel‐
den van het panoramazichtsysteem.
SysteembeperkingenVoorzichtig
Voor een optimale werking van het systeem is het van belang om de
lenzen van de camera's in de voor‐ grille, de behuizingen van de
buitenspiegels en in de achterklep
tussen de kentekenverlichting
altijd schoon te houden. Spoel de
lenzen met water en veeg deze
met een zachte doek af.
Reinig de lenzen niet met een
stoomcleaner of hogedrukreini‐
ger.
Het panoramazichtsysteem werkt
mogelijkerwijs niet goed wanneer:
● In een donkere omgeving.
● De zon of de straal van koplam‐ pen rechtstreeks op de lenzen
van de camera valt.
● Bij nachtelijke ritten.
● Door weersomstandigheden beperkt zicht, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De lenzen van de camera zijn bedekt met sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil.
● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.
● De auto was betrokken bij een aanrijding.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
Page 222 of 329

220Rijden en bedieningparkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking De camera is gemonteerd tussen de
lampjes van de kentekenverlichting.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand
van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten aan te geven.De baan van de auto wordt afgebeeld overeenkomstig de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen worden op
het scherm weergegeven als drie‐
hoekjes 9 en geven obstakels aan
die door de achtersensoren van de
geavanceerde parkeerhulp zijn
geconstateerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Page 224 of 329

222Rijden en bediening
De radarsensoren zitten in de achter‐bumper.
9 Waarschuwing
De waarschuwing kruisend
verkeer achter vervangt niet het
kijken door de bestuurder. Let op:
objecten buiten het bereik van de
sensoren, bijv. onder de bumper
of onder de auto, worden niet
weergegeven.
Voetgangers, kinderen of dieren
worden niet gedetecteerd.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt bij inschakeling van de
achteruitversnelling automatisch
samen met de achteruitkijkcamera
geactiveerd.
Detectiezones
De radarsensoren aan de achterzijde van de auto bestrijken zones van ca.
20 m 90° naar links en naar rechts. De
waarschuwing voor kruisend verkeer
achter is actief tot snelheden van
10 km/h en waarschuwt bij kruisend
verkeer achter de auto met een snel‐
heid tot 36 km/h.
Uitschakelen
De waarschuwing kruisend verkeer
achter wordt gedeactiveerd bij het
overschrijden van een bepaalde snel‐
heid voorwaarts of als de achteruit‐
versnelling gedurende ongeveer
10 seconden niet wordt ingeschakeld.
U kunt de waarschuwing kruisend
verkeer achter in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Info-Display
in- of uitschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Info-Display 3 120.
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Page 225 of 329

Rijden en bediening223SysteembeperkingenHet systeem werkt mogelijk niet goed
in de volgende gevallen:
● de sensoren worden geblok‐ keerd door ijs, sneeuw, modder,
stickers, magneten, metalen
plaatjes of iets anders
● u rijdt in zware regenbuien
● de auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rond
de detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
● de auto trekt een aanhangwagen
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. De hulp van een
werkplaats inroepen.Verkeersbordherkenning
Werking
De verkeersbordherkenning herkent
bepaalde borden via een frontcamera en toont deze op het Driver Informa‐
tion Center.
Als de auto over een ingebouwd navi‐ gatiesysteem beschikt, kunnen er ook
verkeersborden van datakaarten zijn
opgenomen.
Verkeersborden die worden herkend, zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen enverboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● stadsregio's (landspecifiek)
● snelwegen
● rijkswegen
● woonervenOnderborden ● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers
● bij natheid
● bij ijs
● tijdsbeperkingen
● afstandsbeperkingen
● richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en
inhaalverbod worden getoond op het
Driver Information Center, tot het
Page 231 of 329

Rijden en bediening229gedetecteerd dat de auto een strook‐
markering nadert zonder gebruik van
de desbetreffende richtingaanwijzer.
Als het systeem ingrijpt met een
stuurmanoeuvre, verschijnt er een
korte oranje lijn aan de linkerkant van de auto. Zie de afbeelding hierboven.
Uitschakelen
U deactiveert het systeem door a in
te drukken. De led in de knop gaat
dan uit.
Bij het detecteren van een aanhanger wordt het systeem automatisch uitge‐
schakeld.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen:
● de rijsnelheid ligt buiten het bereik van 60 tot 180 km/u
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij nachtelijke ritten
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw● de sensor in de voorruit wordt geblokkeerd door sneeuw, ijs,
slijk, modder, vuil, schade aan de
voorruit of werkt slechter door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
● de zon valt rechtstreeks in de lens van de camera
● voorliggers vlakbij
● overhellende wegen
● bermen
● wegen met slechte rijstrookmar‐ keringen
● plotselinge veranderingen in de lichtsterkte
● wijzigingen aan de auto, bijv. banden
Schakel het systeem uit als het wordt verstoord door teersporen, schadu‐
wen, scheuren in het wegdek, tijde‐
lijke rijstrookmarkeringen, wegwerk‐
zaamheden of andere onregelmatig‐
heden in het wegdek.9 Waarschuwing
Let altijd op de weg en houd de
auto op de juiste plaats op de
rijstrook. Doet u dit niet, dan kan
dit leiden tot schade aan de auto,
of letsel of de dood.
Lane Keep Assist stuurt de auto
niet continu.
Het systeem houdt de auto niet
noodzakelijkerwijs op de rijstrook.
Het hoeft ook geen waarschuwing te geven, zelf als worden er rijst‐
rookmarkeringen waargenomen.
De stuurbekrachtiging van de
Lane Keep Assist is mogelijk
ontoereikend om te voorkomen
dat de rijstrook wordt verlaten.
Het systeem neemt door invloe‐
den van buitenaf (staat van de
weg, type wegdek, het weer enz.)
wellicht niet waar dat u de handen
van het stuurwiel hebt. De
bestuurder is volledig verantwoor‐ delijk voor het besturen van de
Page 265 of 329

Verzorging van de auto263
Bij rechtsgestuurde auto's zit de
zekeringenkast achter een deksel in
het handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje en verwijder het deksel.
Nr.Stroomkring1Elektrisch bediende ruit links2Elektrisch bediende ruit rechts3Carrosserieregelmodule4Aircoventilator5Carrosserieregelmodule6Aanhangervoorzieningen7Elektrisch neerklapbare achter‐
bank8Carrosserieregelmodule9Motorregelmodule10Head-updisplay11NO x-reductie / leidingverwar‐
ming12NO x-reductie / roetsensor13AdBlue-module14Verwarmd stuurwiel15Transmissieregelmodule16Versterker17Alarm18CarrosserieregelmoduleNr.Stroomkring19AdBlue-module20Carrosserieregelmodule21Carrosserieregelmodule22Carrosserieregelmodule23Elektrisch stuurslot24Airbag25Diagnosestekker26Stroomaansluiting bagage‐
ruimte27EBCM-klep28Politievoorziening29–30–31Stuurbedieningsknoppen32Contactslot33Verwarming en ventilatie34Centrale gateway-module35AUX- / USB-stekker36Draadloze oplader37Achterruitenwisser