OPEL KARL 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: KARL, Model: OPEL KARL 2019Pages: 201, PDF Size: 5.43 MB
Page 161 of 201

Verzorging van de auto159Laat de compressor niet langer
dan 10 min werken.
13. Maak de bandenreparatieset los. Borglipje op houder indrukken omfles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. Bandenvulslang
op de vrije aansluiting van de fles
met afdichtmiddel schroeven. Zo
voorkomt u dat er afdichtmiddel
uit de fles stroomt. Berg de bandenreparatieset op in de
bagageruimte.
14. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ middel met een doek verwijderen.
15. Het op de fles met afdichtmiddel aanwezige etiket met de maxi‐
maal toelaatbare snelheid in het
gezichtsveld van de bestuurder
aanbrengen.
16. De rit onmiddellijk voortzetten, zodat het afdichtmiddel zich
gelijkmatig in de band kan
verspreiden. Na ca. 10 km rijden
(uiterlijk na 10 minuten) stoppen
en de bandenspanning controle‐
ren. Hiervoor de luchtslang van de compressor rechtstreeks op
bandventiel en compressor
schroeven.
Bij een bandenspanning hoger
dan 1,3 bar, de bandenspanning
op de voorgeschreven waarde
brengen. Procedure herhalen
totdat de bandenspanning niet
meer afneemt.
Bij een bandenspanning lager
dan 1,3 bar, de auto niet meer
gebruiken. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
17. Bandenreparatieset in de baga‐ geruimte opbergen.
Breng de vloerafdekplaat weer
aan.
Vloerafdekking bagageruimte
3 56.
Let op
De rijeigenschappen van de
herstelde band zijn veel minder
goed, daarom deze band laten
vervangen.
Bij abnormale geluiden of sterke
verhitting van de compressor, moet
u deze minimaal 30 min. lang
uitschakelen.
Het ingebouwde veiligheidsventiel
opent bij een druk van 7 bar.
Let op de vervaldatum van de set.
Na deze datum is niet meer gega‐
randeerd dat het middel nog goed
afdicht. Let op de bewaarinstructies op de fles met afdichtmiddel.
Gebruikte fles met afdichtmiddel
vervangen. Afvoeren volgens de
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ten.
De compressor en het afdichtmiddel zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken.
De bijgeleverde adapters zijn te
gebruiken om andere voorwerpen,
bijv. voetballen, luchtbedden,
opblaasbare bootjes enz., op te
pompen. Ze zitten aan de onderkant
van de compressor. Om deze te
Page 162 of 201

160Verzorging van de autoverwijderen, schroeft u de compres‐sorluchtslang erop en trekt u de
adapter eruit.
Wiel verwisselen
De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Schakel de parkeerrem in, eerste
versnelling of achteruitversnel‐
ling inschakelen.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielmoeren en schroefdraad met een schone
doek voordat u het wiel monteert.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
Kriksteunpunten
De getoonde kriksteunpunten gelden bij het gebruik van opnamearmen en kriks voor het vervangen van winter-/
zomerbanden.
De positie van de achterste krikarm,
recht onder de uitsparing in de dorpel.
De positie van de voorste arm van het
hefplatform aan de onderzijde van de auto.
Reservewiel
Compact reservewiel
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Page 163 of 201

Verzorging van de auto161Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Het reservewiel ligt in de bagage‐
ruimte onder de vloerafdekplaat. Het
wordt in de kuip vastgezet met een
vleugelbout.
Slechts één compact reservewiel
monteren. De toegestane maximum‐
snelheid op het label op het tijdelijke
reservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Reservewiel monterenDe onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Schakel de parkeerrem in, eerste
versnelling of achteruitversnel‐
ling inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 160.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.
● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van
bandenpech en niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten. ● Reinig de wielmoeren en schroefdraad met een schone
doek voordat u het wiel monteert.9 Waarschuwing
Vet de wielbout, de wielmoer en
de conus van de wielmoer niet in.
1. Stalen velgen:
Verwijder de wieldop.
Lichtmetalen velgen met
boutdoppen
Klik de wielboutdoppen met een
schroevendraaier los en verwijder
ze. Ter bescherming een zachte
doek tussen de schroevendraaier en de lichtmetalen velg aanbren‐
gen.
Page 164 of 201

162Verzorging van de autoLichtmetalen velgen met
wieldoppen
Steek de trekker in de open sleuf
van de wieldop en trek de dop van de velg af.
Boordgereedschap 3 149.
2. Plaats de wielsleutel stevig op de
wielbouten en draai elke bout een
halve slag los.
De wielen zijn mogelijk beveiligd met wielborgbouten. Zet voor het
losdraaien van deze specifieke
bouten eerst de adapter voor de
wielborgbouten op de boutkop
voordat u de wielsleutel erop zet.
De adapter ligt in het handschoe‐
nenkastje.
3. Zorg ervoor dat de krik goed onder het voorziene kriksteunpuntstaat.
4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
Zet deze zo onder het krikpunt dat losschieten onmogelijk is.
Bevestig de slinger en draai met
de krik recht onder het kriksteun‐
punt aan de slinger totdat het wiel van de grond komt.
5. Draai de wielbouten los.
6. Verwissel het wiel.
7. Draai de wielmoeren erop.
8. Laat de auto neer en verwijder de
krik.
9. Plaats de wielsleutel, let er hierbij op dat deze stevig vastzit en haal
de bouten kruislings aan. Het
aanhaalmoment bedraagt
140 Nm.
10. Verdraai de wieldop van de stalen
velg vóór het aanbrengen zo dat
de ventielopening over het band‐
ventiel valt.
Monteer de wielboutdoppen of de
wieldop op de lichtmetalen velg.
Page 165 of 201

Verzorging van de auto16311. Breng het verwisselde wiel, hetboordgereedschap 3 149 en de
adapter voor de wielborgbouten
3 52 op en zet deze vast.
12. Controleer de bandenspanning en het aanhaalkoppel van de wiel‐bouten van het gemonteerde wiel
zo spoedig mogelijk.
Beschadigd wiel met een
bevestigingsband opbergen in de
bagageruimte
Gebruik de band uit het boordgereed‐
schap.
Boordgereedschap 3 149.
De reservewielkuip is niet geschikt voor alle toegestane bandenmaten.
Wilt u een verwisseld wiel met een
bredere band in de reservewielkuip
plaatsen, dan kunt u de vloerplaat op het uitstekende wiel laten rusten.
1. Verwijder de bagageruimte- afdekking en til de vloer van de
bagageruimte op. Plaats de
gereedschapskoffer en het
beschadigde wiel rechtop in de
ruimte voor de gereedschapskof‐
fer.2. Trek aan de ontgrendelknop boven op de rugleuning van de
achterbank en klap de rugleuning naar voren.
3. Plaats het lusuiteinde van de band van de gereedschapskoffer
door de rugleuningvergrendeling.
4. Plaats de haak van de band door de lus en trek eraan totdat de
band stevig op de rugleuningver‐
grendeling is vastgezet.
5. Trek de rugleuningen terug.
6. Monteer de haak op de achter‐ klepvergrendeling.
7. Trek de riem strak en borg deze met de gesp.
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of
Page 166 of 201

164Verzorging van de autoeen botsing kunnen inzittenden
door voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffende
opbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de
bagageruimte wordt geplaatst,
moet altijd met een band worden
vastgezet.9 Gevaar
Rijd na het opslaan van een
beschadigd reservewiel in de
bagageruimte altijd met opge‐
klapte en vastgeklikte achterbank‐ rugleuningen.
Starthulp gebruiken
Niet starten met een snellader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de
uiterste voorzichtigheid gebrui‐
ken. Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat
zwavelzuur, dat bij direct contact
letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit van de hulpaccu (Ah)
mag niet veel minder zijn dan die van de lege accu.
● Gebruik hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en
een diameter van minstens
16 mm 2
.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
Page 167 of 201

Verzorging van de auto165● Schakel de parkeerrem in,versnellingsbak in neutrale
stand.
● Open de pluspoolbeschermkap‐ pen van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Kies een aansluitpunt
dat zover mogelijk van de ontla‐
den accu ligt; minimaal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. 3 minuten stationair
laten draaien.4. Elektrische verbruikers (bijv. koplampen, achterruitverwar‐
ming) van de stroom ontvan‐
gende auto inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
Page 168 of 201

166Verzorging van de autoTrekkenAuto slepen
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 149.
1. Wikkel een doek rond de punt van
een platte schroevendraaier om
schade aan de lak te voorkomen.
Afdekking losmaken door de
afdekking met een schroeven‐
draaier te verwijderen.
2. Sleepoog inschroeven en tot aan de aanslag in horizontale stand
vastdraaien.
3. Sleepkabel – beter is een sleep‐ stang – aan sleepoog bevestigen.
Algemeen
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Contact inschakelen om het stuurslot op te heffen en remlichten, claxon en
voorruitwisser te kunnen bedienen.
Zet de keuzehendel in neutraal.
De handrem loszetten.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Recirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
De auto moet voorwaarts worden
gesleept, niet sneller dan 88 km/u.
Anders of ingeval de transmissie
defect is, moet de vooras worden
opgetild.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
Plaats de kap en klik deze vast in de
voorbumper.
Page 169 of 201

Verzorging van de auto167Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Een ontdooimiddel alleen in drin‐
gende gevallen gebruiken, omdat het ontvettend werkt en de werking van
de sloten belemmert. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto zoals een
dakdragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat de scharnieren van alle portieren smeren door een werkplaats.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en
afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken: wasresten op de ruiten belemmerenhet zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting
De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Breng op het lakwerk van de auto
regelmatig was aan (uiterlijk wanneer het water geen parels meer vormt).
Anders zal het lakwerk uitdrogen.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Page 170 of 201

168Verzorging van de autoAutopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Ongelakte kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmid‐ delen worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Schakel de wissers vóór het werken
in hun bereik uit.
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en
insectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een ijskrabber met een scherpe rand
gebruiken. IJskrabber stevig tegen de ruit drukken, zodat er geen vuil onderde krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Wisserbladen die strepen trekken,
met een zachte doek en een ruiten‐
reiniger reinigen.Zonnedak
Voor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐
gers, acetonhoudende oplossingen
etc.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Behandel het zonne‐
dak niet met was of polijstmiddelen.
Wielen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met
dezelfde middelen worden behandeld als de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift
herstellen. Grotere lakschade of
roestvorming door een werkplaats
laten herstellen.Onderstel
Sommige delen van de bodemplaat
zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende
waslaag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze / rubber materialen
kunnen de pvc-laag aantasten. Werk‐ zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de
beschermende waslaag laten contro‐
leren.
Verzorging interieur Interieur en bekleding
Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.