OPEL MERIVA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: MERIVA, Model: OPEL MERIVA 2015.5Pages: 251, PDF Size: 7.87 MB
Page 121 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen119
■Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal : verandert
het volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder : acti‐
veert of deactiveert de persoonlijke instellingen.
Wis auto. achter in achteruit : acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche inschakeling achterruitwisser
bij inschakelen achteruitversnel‐
ling.
■ Aanrijdings-detectiesystemen
Parkeerhulp : activeert of deacti‐
veert de ultrasoonsensoren.
■ Buitenverlichting
Buitenverlichting bij ontgr. : acti‐
veert of deactiveert de instapver‐
lichting.
Duur tijdens uitstappen : activeert of
deactiveert en verandert de duur
van de uitstapverlichting.
■ Vergr., ontgr., start op afstand
Portier ontgrendelen op afstand :
verandert de configuratie om alleenhet bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen.
■ Fabrieksinstellingen herstellen :
stelt alle functies opnieuw in op de standaardinstellingen.
Page 122 of 251

120VerlichtingVerlichtingRijverlichting.............................. 120
Binnenverlichting .......................126
Verlichtingsfuncties ....................127Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7=verlichting uit8=zijmarkeringslichten9=dimlicht
Controlelamp 8 3 102.
Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO=automatische verlichting:
De rijverlichting wordt auto‐
matisch in- en uitgescha‐
keld, afhankelijk van het om‐
gevingslichtm=activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO8=zijmarkeringslichten9=dimlicht
Page 123 of 251

Verlichting121
Op het Driver Information Center metUplevel-display of Uplevel-Combi-
display ziet u de huidige status van de automatische verlichting.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer het dimlicht aan is, brandt
8 . Controlelamp 8 3 102.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐ ten.
Automatische verlichtingBij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem in functie van het omgevingslicht tussen het
dagrijlicht en het dimlicht.
Dagrijlicht 3 123.
Dimlicht automatisch
inschakelen
Bij weinig licht wordt het dimlicht in‐
geschakeld.
Tunneldetectie Bij het ingaan van een tunnel wordt
het dimlicht ingeschakeld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 123.Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Page 124 of 251

122VerlichtingKoplampverstelling
Handmatige
koplampverstelling
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwieltje
in ? de gewenste stand.
0=zitplaatsen voorin bezet1=alle zitplaatsen bezet2=alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3=bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimteKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht verbetert
het zicht op de rand van de weg aan
de passagierszijde voor.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Modellen zonder adaptief rijlicht (AFL)
Draai de stelbouten met een schroe‐
vendraaier een halve slag rechtsom.
De stelbouten zitten boven de dim‐
lichtkappen in de koplampen 3 182.
Draai de stelbouten een halve slag
linksom om te deactiveren.Voorzichtig
Laat de koplamphoogte na het
deactiveren controleren.
Wij bevelen aan een monteur te
raadplegen.
Page 125 of 251

Verlichting123
Modellen met adaptief rijlicht
(AFL)
1. Sleutel in contactschakelaar.
2. Trek aan de richtingaanwijzerhen‐
del en houd deze vast (lichtsig‐
naal).
3. Ontsteking inschakelen.
4. Na ca. 5 seconden gaat controle‐ lampje f knipperen en klinkt er
een geluidssignaal.
Controlelamp f 3 102.
Telkens wanneer u de ontsteking in‐ schakelt, knippert controlelamp f ter
herinnering ong. 4 seconden lang.
Ga voor het deactiveren op dezelfde
wijze te werk als bovenstaand om‐
schreven. Controlelamp f knippert bij
het deactiveren van de functie niet.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Adaptief rijlicht (AFL)
Adaptief rijlicht (AFL) zorgt voor een
betere verlichting van bochten, kruis‐
punten en nauwe bochten.
Dynamische bochtverlichting
De lichtbundel draait, afhankelijk van
de stuurhoek en de rijsnelheid, waar‐ door bochten beter worden verlicht.
Afslagverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in de rijrichting verlicht. Wordt geactiveerd tot een snelheid van
40 km/u.
AchteruitrijfunctieWanneer u de achteruitversnelling in‐
schakelt terwijl het dimlicht brandt,
worden beide afslaglichten geacti‐
veerd. Deze blijven 20 seconden
branden nadat u de auto uit de ach‐
teruitversnelling hebt gezet of tot u
sneller dan 17 km/u vooruitrijdt.
Page 126 of 251

124VerlichtingAlarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
De alarmlichten worden automatisch
ingeschakeld wanneer de airbags bij
een ongeval in werking treden.
Richtingaanwijzershendel omhoog=rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag=linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Is er een aanhanger aangesloten, ge‐
bruik dan de richtingaanwijzer zes
maal terwijl u de hendel tot tegen het
weerstandspunt duwt en vervolgens
loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Page 127 of 251

Verlichting125
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
wordt het dimlicht automatisch inge‐
schakeld.
Mistachterlichten
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het achterlicht
wordt het dimlicht automatisch inge‐ schakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht van de auto wordt bij het aankoppelen van een aanhan‐
ger uitgeschakeld.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten links).
Bevestiging door een geluidssignaal
en de bijbehorende controlelamp van
de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer de ontsteking is ingescha‐
keld en de auto in de achteruitver‐
snelling staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na
korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de rijverlichting inschakelen.
Page 128 of 251

126VerlichtingBinnenverlichtingRegelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
■ instrumentenverlichting
■ Info-Display
■ verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Aan het duimwiel A draaien totdat de
gewenste lichtsterkte verkregen is.
Bij modellen met een lichtsensor kan
de helderheid alleen worden versteld
als de rijverlichting aan is en de licht‐
sensor nachtzicht registreert.
Binnenverlichting De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichtingBedien de wipschakelaar:w=automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u=aandruk op v=uit
Achterste interieurverlichting
Brandt in combinatie met de voorste
interieurverlichting, afhankelijk van
de stand van de wipschakelaar.
Page 129 of 251

Verlichting127Leeslampen
Om in te schakelen s en t in de
voorste en achterste interieurverlich‐ ting indrukken.
Verlichting zonneklepBranden wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole
Bij het inschakelen van het dimlicht
gaat het leeslicht in de interieurver‐
lichting branden.
Instapverlichting Welkomstverlichting De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
■ rijverlichting
■ instrumentenverlichting
■ binnenverlichting
Sommige functies werken alleen wanneer als het donker is en helpen
u om de auto te lokaliseren.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra u de contactsleutel in
stand 1 3 140 draait.
U kunt deze functie in- of uitschakelen
in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 115.U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
De volgende verlichting gaat ook branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
■ alle schakelaars
■ Driver Information Center
Uitstapverlichting
De volgende verlichting gaat branden wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
■ binnenverlichting
■ instrumentenverlichting (alleen wanneer het donker is)
Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Beide lichten wor‐
den weer ingeschakeld als het be‐
stuurdersportier wordt geopend.
Na het uitstappen verlicht de rijver‐
lichting de omgeving gedurende een
instelbare tijd.
Page 130 of 251

128Verlichting
Inschakelen
1. Contact uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na
2 minuten uit.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het
bestuurdersportier geopend is.
U kunt deze functie in- of uitschakelen en de duur ervan veranderen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 115.
U kunt de instellingen opslaan voor
de gebruikte sleutel 3 22.
Ontlaadbeveiliging accu Uitschakeling van de verlichting Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld, wordt de binnenverlichting
na enige tijd automatisch uitgescha‐
keld.