OPEL MERIVA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: MERIVA, Model: OPEL MERIVA 2015.5Pages: 251, PDF Size: 7.87 MB
Page 101 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen99Rem- en
koppelingssysteem
Rem- en koppelingsvloeistofpeil R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is
te laag 3 178.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Pedaal intrappen
- brandt of knippert geel.
Brandt Rempedaal moet worden ingetrapt
om de elektrische handrem los te zet‐
ten 3 151.
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in de stand Autostop te starten.
Stop/Start-systeem 3 142.
Knippert
Trap het koppelingspedaal in om de
motor in het algemeen te starten 3 17,
3 140.
Elektrische handrem m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische handrem is aangetrokken
3 151.
Knippert Elektrische handrem is niet helemaal
aangetrokken of losgezet. Schakel de ontsteking in, trap het rempedaal in
en probeer het systeem te resetten
door de elektrische handrem eerst los
te zetten en daarna aan te trekken.
Blijft m knipperen, rijd dan niet door
en roep de hulp van een werkplaats
in.
Elektrische handrem
defect j brandt of knippert geel.Brandt
De elektrische handrem werkt niet op‐
timaal 3 151.
Knippert
De elektrische handrem zit in de ser‐
vice-modus. Stop de auto, trek de
elektrische handrem aan en zet deze
los om de rem te resetten.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Antiblokkeersysteem
(ABS) u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als deze tijdens de rit
gaat branden, dan zit er een storing in
Page 102 of 251

100Instrumenten en bedieningsorganen
het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 150.
Opschakelen
[ gaat groen branden wanneer voor
zuinig rijden opschakelen wordt aan‐
bevolen.
Bij auto's met Uplevel-display of Uple‐
vel-Combi-display verschijnt [ met
het nummer van de aanbevolen ver‐
snelling op de onderste regel van het Driver Information Center.
Variabele
stuurbekrachtiging
c brandt geel.
Storing in het variabele stuurbekrach‐
tigingssysteem. Hierdoor kan de auto zwaarder of lichter gaan sturen. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Stop-startsysteem 3 142.Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Storing in het systeem
of
Storing door vervuilde of met sneeuw of ijs bedekte sensoren
of
Storingen door externe bronnen van
ultrasoon geluid. Als de storingsbron
wordt verwijderd, dan werkt het sys‐
teem weer normaal.
Oorzaak van de systeemstoring on‐
middellijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Ultrasoonparkeerhulp 3 156.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
n brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.Elektronische
stabiliteitsregeling en
Traction Control
b brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Ver‐
der rijden is mogelijk. De rijstabiliteit
kan echter afhankelijk van de staat
van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden be‐
grensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 154, Traction Control 3 153.
Traction Control-systeem
UIT
k brandt geel.
Het systeem wordt gedeactiveerd.
Page 103 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen101Voorverwarming
! brandt geel.
De voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt
Banden verliezen spanning. Meteen
stoppen en bandenspanning contro‐
leren.
Knippert
Storing in het systeem of montage
van een wiel zonder druksensor (bijv. reservewiel). Na 60–90 seconden
brandt de controlelamp continu. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Bandenspanningscontrolesysteem
3 200.
Motoroliedruk
I brandt rood.Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Contact uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 175.
Te laag brandstofpeil i brandt of knippert geel.
Brandt
Peil in brandstoftank is te laag.
Bovendien wordt een waarschu‐
wingsbericht weergegeven op auto's met Uplevel-display.
Page 104 of 251

102Instrumenten en bedieningsorganen
Knippert
Brandstofvoorraad opgebruikt. On‐
middellijk bijtanken. Tank nooit leeg‐
rijden.
Bovendien wordt een waarschu‐
wingsbericht weergegeven op auto's
met Midlevel- en Uplevel-display.
Katalysator 3 146.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 181.
Startbeveiliging d knippert geel.
Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Motorvermogen
verminderd # brandt geel.
Het motorvermogen is beperkt. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Rijverlichting 8 brandt groen.De rijverlichting is ingeschakeld
3 120.
Grootlicht C brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht en
bij lichtsignaal 3 121.
Adaptive Forward Lighting
f brandt of knippert geel.
Brandt
Storing in het systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert
Systeem overgeschakeld op symme‐
trisch dimlicht.
Controlelamp f knippert na het in‐
schakelen van de ontsteking ca. 4 se‐ conden om u eraan te herinneren dat
het systeem is geactiveerd 3 122.
Automatische verlichting 3 121.Mistlamp
> brandt groen.
De voorste mistlampen zijn ingescha‐ keld 3 124.
Mistachterlicht
r brandt geel.
Het mistachterlicht is ingeschakeld
3 125.
Cruise control
m brandt wit of groen.
Brandt wit
Het systeem is ingeschakeld.
Brandt groen
Een bepaalde snelheid wordt opge‐
slagen.
Cruise control 3 155.
Portier open h brandt rood.
Een portier of de achterklep is ge‐
opend.
Page 105 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen103Automatisch vergrendelen^ brandt oranje.
Storing in de automatische vergren‐
deling.
Wellicht zijn de achterportieren niet
tegen openen beveiligd.9 Waarschuwing
Stop onmiddellijk! Volg de instruc‐
ties onder het kopje "Storing in de
automatische vergrendeling"
voordat u uw reis vervolgt 3 25.
Raadpleeg een werkplaats.
Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Centre (DIC)
zit in de instrumentengroep tussen
snelheidsmeter en toerenteller. Be‐
schikbaar als Midlevel-, Uplevel- of
Uplevel-Combi-display.
Midlevel-display geeft aan:
■ algemene kilometerteller
■ dagteller
■ een aantal controlelampen
■ boordinformatie
■ reis-/brandstofinformatie
■ boordinformatie, in de vorm van cij‐
fercodes 3 109
In het Uplevel-display kunnen via de
knop MENU op de richtingaanwijzer‐
hendel de volgende hoofdmenu's worden geselecteerd:
■ Informatie- menu voertuig
■ Informatiemenu dagteller/brandst.
Page 106 of 251

104Instrumenten en bedieningsorganen
In het Uplevel-Combi-display kunnen
menupagina's worden geselecteerd
door op MENU op de richtingaanwij‐
zerhendel te drukken; er verschijnen
menusymbolen op de bovenste regel
van het display:
■ X Informatie- menu voertuig
■ W Informatiemenu dagteller/
brandst.
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐ ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.
Persoonlijke instellingen 3 115, op‐
geslagen instellingen 3 22.
Menu's en functies selecteren
U selecteert de menu's en functies
met de toetsen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Druk op MENU om tussen de menu's
te schakelen of om vanuit een sub‐ menu één niveau terug te gaan.
Draai aan het stelwiel om een menu-
optie te markeren of om een nume‐
rieke waarde in te stellen.
Page 107 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen105
Druk op de toets SET/CLR om een
functie te kiezen of om een melding te
bevestigen.
Informatie- menu voertuig
Druk op MENU om de Informatie-
menu voertuig te selecteren of selec‐
teer X op het Uplevel-Combi-dis‐
play.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk ter bevesti‐
ging op de toets SET/CLR.
Volg de instructies in de submenu’s. Mogelijke submenu's zijn, afhankelijk
van de versie:
■ Eenheid : U kunt de eenheden op
de displays veranderen.
Op auto's met Midlevel-display
kunnen de volgende instellingen
worden geselecteerd:
◆ Eenheid1 : Groot-Brittannië
◆ Eenheid2 : Verenigde Staten
◆ Eenheid3 : Europa
■ Band.span.controle : Controleert de
bandenspanning van alle banden
onder het rijden 3 200.■ Bandenbelasting : Selecteer de
bandenspanningscategorie vol‐
gens de huidige bandenspanning
3 200.
■ Resterende levensduur olie : Geeft
aan wanneer de motorolie ververst
en het filter vervangen moet wor‐
den 3 93.
■ Snelheidswaarschuwing : Bij over‐
schrijden van de ingestelde snel‐ heidslimiet klinkt een geluidssig‐
naal.
■ Spraak : De getoonde taal kan wor‐
den veranderd als de auto niet is uitgerust met een radio.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel-, Uplevel-, en Uplevel-
Combi-display.
Page 108 of 251

106Instrumenten en bedieningsorganen
Informatiemenu dagteller/brandst.
Druk op MENU om de
Informatiemenu dagteller/brandst. te
selecteren of selecteer W op het
Uplevel-Combi-display.
Draai aan het stelwiel om een sub‐
menu te selecteren. Druk ter bevesti‐ ging op de toets SET/CLR.
■ dagteller 1
■ dagteller 2
■ digitale snelheid
Dagteller 2 en digitale snelheid zijn
alleen beschikbaar bij auto’s met een Uplevel- of Uplevel-Combi-display.
Zet de dagteller terug door gedu‐
rende enkele seconden op de knop
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel te drukken of door met inge‐ schakeld contact op de terugzetknop
tussen de snelheidsmeter en het Dri‐
ver Information Center te drukken.
Bij auto’s met een boordcomputer zijn
meer submenu’s beschikbaar.
Selectie en aanduiding kunnen afwij‐
ken in Midlevel-, Uplevel-, en Uplevel-
Combi-display.
Informatiemenu dagteller/brandstof,
tripcomputer 3 112.
Graphic-Info-Display,
Color-Info-Display Afhankelijk van de configuratie is de
auto uitgevoerd met een
■ Graphic-Info-Display
of
■ Colour-Info-DisplayHet Info-Display bevindt zich in het in‐
strumentenbord boven het "Infotain‐
ment"-systeem.
Graphic-Info-Display
Afhankelijk van het
infotainment-systeem, is het
Graphic-Info-Display in twee versies
leverbaar.
Page 109 of 251

Instrumenten en bedieningsorganen107
Graphic-Info-Display geeft aan:■ tijd 3 88
■ buitentemperatuur 3 88
■ datum 3 88
■ instellingen elektronische klimaat‐ regeling 3 132
■ Infotainmentsysteem, zie beschrij‐ ving in de handleiding van het Info‐
tainmentsysteem
■ persoonlijke instellingen 3 115
Colour-Info-Display
Het Colour-Info-Display geeft in kleur
weer:
■ tijd 3 88
■ buitentemperatuur 3 88
■ datum 3 88
■ instellingen elektronische klimaat‐ regeling 3 132
■ achteruitkijkcamera 3 158
■ Infotainmentsysteem, zie beschrij‐ ving in de handleiding van het Info‐
tainmentsysteem
■ navigatie, zie beschrijving voor het Infotainmentsysteem in de handlei‐ding van het Infotainmentsysteem
■ systeeminstellingen
■ boordinformatie 3 109
■ persoonlijke instellingen 3 115
De getoonde informatie en de weer‐
gave ervan hangen af van de uitvoe‐
ring van de auto en de geselecteerde instellingen.
Menu's en instellingen
selecteren
Via het display krijgt u toegang tot de menu's en instellingen.
Page 110 of 251

108Instrumenten en bedieningsorganen
U maakt uw selecties via:■ de menu's
■ de functietoetsen en de multifuncti‐
onele toets van het infotainment-systeem
Selecteren met het infotainment-
systeem
Selecteer een functie via de knoppen
van het infotainment-systeem. Het menu van de geselecteerde functie
wordt weergegeven.
U gebruikt de multifunctionele toets
voor het selecteren en bevestigen
van een item.
Multifunctionele toets
De multifunctionele toets is het cen‐
trale bedieningselement voor de
menu's:
Draaien ■ een menuoptie markeren
■ voor het instellen van een nume‐ rieke waarde of het weergeven vaneen menuoptie
Drukken (op de buitenste ring) ■ de gemarkeerde optie selecteren of
inschakelen
■ een ingestelde waarde bevestigen
■ een systeemfunctie in- of uitscha‐ kelen
BACK knop
Druk op BACK om:
■ een menu te verlaten zonder de in‐
stellingen te wijzigen
■ vanuit een submenu naar een ho‐ ger menuniveau terug te keren
■ het laatste van een serie tekens te wissen
Houd BACK enkele seconden inge‐
drukt om de gehele invoer te wissen.Persoonlijke instellingen 3 115, op‐
geslagen instellingen 3 22.