OPEL MOKKA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: MOKKA, Model: OPEL MOKKA 2016.5Pages: 239, PDF Size: 6.58 MB
Page 111 of 239

Verlichting109VerlichtingRijverlichting.............................. 109
Lichtschakelaar .......................109
Automatische verlichting .........110
Grootlicht ................................. 110
Lichtsignaal ............................. 111
Koplampverstelling ..................111
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 111
Dagrijlicht ................................. 112
Adaptief rijlicht (AFL) ...............112
Alarmknipperlichten .................114
Richtingaanwijzers ..................115
Mistlampen voor ......................115
Mistachterlicht ......................... 115
Achteruitrijlichten .....................115
Beslagen lampglazen ..............116
Binnenverlichting .......................116
Regelbare instrumentenverlichting .........116
Leeslampen ............................. 117
Verlichting handschoenenkastje ..............117
Verlichting zonneklep ..............117
Verlichtingsfuncties ....................117
Instapverlichting ......................117Uitstapverlichting .....................118
Ontlaadbeveiliging accu ..........118Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7:verlichting uit8:zijmarkeringslichten9:dimlicht
Controlelamp 8 3 88.
Page 112 of 239

110VerlichtingLichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm:activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO8:zijmarkeringslichten9:dimlichtAchterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem automa‐
tisch tussen het dagrijlicht en het dim‐ licht, afhankelijk van het omgevings‐
licht.
Dagrijlicht 3 112.
Automatische
koplampinschakeling
Bij weinig licht wordt het dimlicht in‐
geschakeld.
Tunneldetectie
Bij het ingaan van een tunnel wordt
het dimlicht ingeschakeld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 112.
Grootlicht
Omschakelen van dimlicht naar
grootlicht door de hendel van u af te
duwen.
Page 113 of 239

Verlichting111Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt
eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Koplampverstelling Handmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐
tje ? in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:alle zitplaatsen bezet2:alle zitplaatsen bezet en bagage
in de bagageruimte3:bestuurdersstoel bezet en ba‐
gage in de bagageruimte
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Auto’s met halogeenkoplampen
De stelschroeven zitten boven de
koplamp.
Draai de stelbouten met een schroe‐
vendraaier een halve slag rechtsom.
Draai de stelbouten een halve slag
linksom om te deactiveren.
Voorzichtig
Laat de koplamphoogte na het
deactiveren controleren.
Wij bevelen aan een monteur te
raadplegen.
Page 114 of 239

112VerlichtingAuto’s met adaptief rijlicht
1. Sleutel in contactschakelaar.
2. Trek de richtingaanwijzerhendel naar u toe en houd deze vast
(lichtsignaal).
3. Ontsteking inschakelen.
4. Na ongeveer drie seconden klinkt
een geluidssignaal.
De koplampen worden automatisch
gericht.
Telkens wanneer u de ontsteking in‐
schakelt, knippert controlelamp f ter
herinnering ongeveer vier seconden
lang.
Ga voor het deactiveren op dezelfde
wijze te werk als bovenstaand om‐
schreven. Controlelamp f knippert bij
het deactiveren van de functie niet.
Controlelamp f 3 88.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Deze gaat bij het inschakelen van het
contact automatisch branden.
Adaptief rijlicht (AFL)
De functies voor adaptief rijlicht (AFL) zijn alleen aanwezig in combinatie
met bi-xenonkoplampen. De reik‐
wijdte, lichtverdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld, afhankelijk
van het omgevingslicht, het weer en
het soort weg.
Woonerfverlichting
Automatisch geactiveerd bij lage
snelheden tot ca. 30 km/u. De licht‐
bundel wordt onder een hoek van
-5°/3° naar de rand van de weg ge‐
richt.Stadsverlichting
Automatisch geactiveerd bij een snel‐ heden tot ca. 50 km/u en wanneer de
lichtsensor straatverlichting herkent.
De reikwijdte wordt beperkt door een
brede lichtverdeling.
Buitenwegverlichting Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 50 en 115 km/u. De
lichtbundel en de lichtsterkte zijn links
en rechts verschillend.
SnelwegverlichtingAutomatisch geactiveerd bij snelhe‐
den boven ca. 115 km/u en minimale
stuurbewegingen. Wordt na een
pauze of direct ingeschakeld wan‐
neer de auto krachtig optrekt. De
lichtbundel is langer en sterker.
Page 115 of 239

Verlichting113Slecht weer-verlichtingAutomatisch geactiveerd tot snelhe‐
den van ca. 70 km/u, wanneer de re‐
gensensor condens constateert of
wanneer de ruitenwisser continu wist.
De reikwijdte, verdeling en licht‐
sterkte worden variabel geregeld
afhankelijk van het zicht.
Dynamische bochtverlichting
De lichtbundel draait, afhankelijk van
de stuurhoek en de rijsnelheid, waar‐ door bochten beter worden verlicht.
Controlelamp f 3 88.
Afslagverlichting
In scherpe bochten of bij het afslaan,
afhankelijk van de stuurhoek of de
richtingaanwijzer, wordt een extra
lamp links of rechts bijgeschakeld, die
de weg in een rechte hoek in de rij‐
richting verlicht. Wordt geactiveerd tot
een snelheid van 40 km/u.
Controlelamp f 3 88.
Achteruitrijfunctie Wanneer u de achteruit inschakelt
terwijl de koplampen aanstaan, wor‐
den beide afslaglichten geactiveerd.
Deze blijven 20 seconden branden
nadat u de auto uit de achteruitver‐
snelling hebt gezet of tot u sneller dan 17 km/u vooruitrijdt.
Grootlichtassistentie Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 40 km/u als hoofdrij‐
verlichting kan worden gebruikt.Het systeem schakelt naar dimlicht
als:
● De camera in de voorruit de lich‐ ten van tegemoetkomende voer‐
tuigen of voorliggers detecteert.
● De snelheid minder dan 20 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Activering
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
Page 116 of 239

114VerlichtingDe groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld grootlicht.
Controlelamp l 3 88.
Deactivering
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd wan‐
neer u de mistlampen of het mistach‐
terlicht aanzet.
Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐
geven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie ge‐
deactiveerd.
Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐
geven als het grootlicht uit it, blijft de
grootlichtassistentie geactiveerd.
Grootlichtassistentie is altijd actief na‐
dat het contact ingeschakeld is.Dynamische automatische
koplampverstelling
Om te voorkomen dat tegenliggers
worden verblind, wordt de lichtbun‐
delhoogte automatisch versteld op
basis van de hellingshoek, gemeten
door de voor- en achteras, de ver‐
snelling of vertraging en de rijsnel‐
heid.
Fout in adaptief rijlichtsysteem Wanneer het systeem een storing in
het adaptief rijlichtsysteem herkent, gaat het naar een vooraf ingestelde
positie om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen. Laat de oorzaak van de storing zo snel mogelijk ver‐helpen in een werkplaats.Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Page 117 of 239

Verlichting115Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ draaien van het stuurwiel gaat derichtingaanwijzer automatisch uit.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten.
Is er een aanhanger aangesloten,
knippert de richtingaanwijzer
zes keer en de toonfrequentie veran‐
dert wanneer u de hendel tot tegen
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de oor‐
spronkelijke stand te zetten.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van het mistachter‐
licht worden de koplampen automa‐
tisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Achteruitrijlichten Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Page 118 of 239

116VerlichtingBeslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij he‐
vige regen of na een wasbeurt korte
tijd beslaan. De condens verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te versnellen
de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● stuurbedieningsknoppen
Draai aan het kartelwiel A en houd dit
vast totdat de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
Interieurverlichting
Voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op v:uitw:automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u:aan
Page 119 of 239

Verlichting117Achter
Bedien de wipschakelaar:
⃒:aanw:automatisch in- en uitschakelen§:uitLeeslampen
De leeslampen voor zitten in de dak‐
console.
Druk op s en t om elk licht in of uit
te schakelen
Verlichting
handschoenenkastje
Brandt wanneer u het handschoenen‐ kastje opent.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De volgende verlichting wordt korte
tijd ingeschakeld door de auto te ont‐ grendelen met de handzender:
● dimlicht
● zijmarkeringslichten ● achterlichten
● kentekenplaatverlichting
● instrumentenverlichting
● binnenverlichting
Deze functie werkt alleen wanneer
als het donker is en helpt u om de auto
te lokaliseren.
In- of uitschakelen van deze functie
kunt u wijzigen in de boordinstellin‐
gen. Persoonlijke instellingen 3 100.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● sommige interieurlampjes
Page 120 of 239

118VerlichtingUitstapverlichting
Het dimlicht, de zijmarkeringslichten
en de achterlichten zullen de directe
omgeving een instelbare tijd verlich‐
ten terwijl u de auto verlaat.
Inschakelen
Aan- en uitzetten van deze functie en de verlichtingsduur kunnen worden
gewijzigd in de boordinstellingen.
Persoonlijke instellingen 3 100.
1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Bestuurdersportier openen.
4. Richtingaanwijzerhendel naar u toe trekken.
5. Bestuurdersportier sluiten.
Wordt het bestuurdersportier niet ge‐
sloten, dan gaat de verlichting na een
paar seconden uit.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld als u de richtingaanwijzer‐
hendel naar u toe trekt, terwijl het be‐
stuurdersportier geopend is.
Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.