OPEL VIVARO B 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2016.5Pages: 219, PDF Size: 4.88 MB
Page 81 of 219

Instrumenten en bedieningsorganen79Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers7:uitAUTO of K:intervalwissen of au‐
tomatisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand AUTO of P.
Draai aan het stelwiel om het gewen‐
ste wisinterval in te stellen:
kort interval:stelwiel omhoog‐
draaienlang interval:stelwiel omlaag‐
draaien
Automatische wisfunctie met
regensensor
Wisserhendel in stand AUTO of P.
De regensensor registreert de hoe‐
veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwisser aan.
Na het uitschakelen van het contact
moet automatisch wissen steeds op‐
nieuw worden geselecteerd.
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:geringe gevoe‐
ligheid:stelwiel omhoog‐
draaienhoge gevoelig‐
heid:stelwiel omlaag‐
draaien
De regensensor zit op de voorruit.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Page 82 of 219

80Instrumenten en bedieningsorganenHendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.kort trekken:wisser maakt één
slaglang trekken:wisser maakt
meerdere slagen
Wis-/wasinstallatie
achterruit
Aan hendel draaien:
7:uite:wisser werktf:er wordt sproeiervloeistof tegen
de achterruit gespotenAls de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Bij buitentemperaturen tot 3 °C knip‐ pert °C op het Driver Information Cen‐
ter (DIC) om voor gladheid te waar‐
schuwen. Het lampje blijft knipperen
totdat de temperatuur 3 °C over‐ schrijdt.
9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de actuele tijd verschijnen op het
centrale informatiedisplay en/of het
Driver Information Center (DIC).
Infodisplay:
Page 83 of 219

Instrumenten en bedieningsorganen81De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Raadpleeg voor meer informatie de handleiding van het infotainmentsys‐ teem.
DIC:
De klokinstelfunctie weergeven door
de knop aan het uiteinde van de wis‐
serhendel meerdere malen in te druk‐
ken.
Houd de knop gedurende ongeveer
5 seconden ingedrukt:
● uren knipperen
● knop meerdere malen indrukken om uren te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de uren in te stellen
● minuten knipperen
● knop meerdere malen indrukken om minuten te wijzigen
● wacht ongeveer 5 seconden om de minuten in te stellen
Driver Information Centre (DIC)
3 93.Elektrische aansluitingen
Er zitten 12 V-aansluitingen op het in‐
strumentenbord en achter in de auto.
Klap de afdekking op.
Afhankelijk van de auto kunnen er
nog meer aansluitingen aan de bui‐
tenkant van de bijrijdersbank zitten.
Bij aansluiting van elektrische acces‐
soires terwijl de motor stilstaat, raakt
de accu ontladen. Het maximaal op‐
genomen vermogen mag niet meer
bedragen dan 120 watt. Geen acces‐
soires aansluiten die stroom leveren,
zoals laadtoestellen of accu's.
Page 84 of 219

82Instrumenten en bedieningsorganenAangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
voorschriften die zijn vastgelegd in
DIN VDE 40 839.Voorzichtig
Sluit geen apparatuur aan die
stroom levert, zoals elektrische
laadapparatuur of accu's.
Aansluitbussen niet beschadigen
door het gebruik van ongeschikte
stekkers.
Aansteker
Er zit een aansteker op het instru‐
mentenbord.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker uit‐ trekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Verplaatsbare asbak
Asbak voor gebruik op verschillende
plaatsen in de auto. Voor gebruik,
deksel openen.
Er kunnen asbakken in de bekerhou‐
ders aan beide uiteinden van het in‐
strumentenpaneel, centraal onder in
het instrumentenpaneel en, afhanke‐
lijk van de versie, in de deurholtes of
bij de achterbank worden geplaatst.
Bekerhouders 3 70.
Page 85 of 219

Instrumenten en bedieningsorganen83Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien denaalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Snelheidsbegrenzer Maximumsnelheid kan door een snel‐ heidsbegrenzer beperkt zijn. In dat
geval zit er een waarschuwingslabel
op het instrumentenpaneel.
Er klinkt elke 40 seconden gedurende
10 seconden een waarschuwings‐
zoemer bij kort overschrijden van de
ingestelde snelheid.
Let op
Onder bepaalde omstandigheden
(bijv. steile hellingen) kan de snel‐
heid van de auto de ingestelde limiet overschrijden.
Snelheidsbegrenzer 3 141, snel‐
heidsbegrenzer cruise control 3 138.Kilometerteller
Geeft de gemeten afstand aan.
Dagteller
De dagteller verschijnt onder de kilo‐
meterteller op het Driver Information
Center (DIC) en toont de afstand die
sinds de laatste reset is afgelegd.
Bij weergegeven dagteller terugzet‐
ten door de knop aan het uiteinde van
de wisserhendel gedurende enkele
seconden met ingeschakeld contact
ingedrukt te houden. Het display zal
knipperen en de waarde wordt op nul teruggezet.
Page 86 of 219

84Instrumenten en bedieningsorganenDriver Information Centre (DIC)
3 93.
Toerenteller
Weergave van het motortoerental.
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het gele gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Controlelamp Y brandt ook op de in‐
strumentengroep 3 85 wanneer het
brandstofpeil laag is (bereik van on‐
geveer 50 km): onmiddellijk tanken
3 146.
Tank nooit leegrijden.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 158.
Let op
Om er zeker van te zijn dat het juiste brandstofpeil wordt weergegeven,
moet het contact worden uitgescha‐
keld voordat wordt bijgetankt. Ver‐
mijd bijvullen met kleine hoeveelhe‐
den (bijv. minder dan 5 liter), om ze‐
ker te zijn van een nauwkeurige af‐ lezing.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Brandstofverbruikmeter
De brandstofverbruikmeter berekent
meteen het brandstofverbruik op ba‐
sis van de huidige rijstijl.
Page 87 of 219

Instrumenten en bedieningsorganen85De meter geeft het huidige brandstof‐
verbruik aan met kleuren:Groen:u rijdt optimaal zuinigGeel:rijstijl te agressiefOranje:u rijdt uiterst onzuinig
De brandstofverbruikmeter is stan‐
daard ingeschakeld. U kunt deze uit‐ schakelen via het Infotainmentsys‐
teem. Raadpleeg de handleiding van
het Infotainmentsysteem voor nadere
informatie.
Service-display Na het inschakelen van het contact
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
op het Driver Information Center
(DIC) verschijnen. Afhankelijk van de
rijomstandigheden kan een onder‐
houdsbeurt met aanzienlijk varië‐ rende tussenpozen worden gemeld.
U kunt de afstand tot de volgende on‐
derhoudsbeurt bekijken door de knop op het uiteinde van de wisserhendel
gedurende ongeveer 5 seconden in
te drukken.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 1500 km of 1 maand is, verschijnt
er een bericht op het DIC.
Als de afstand op 0 km komt of de on‐ derhoudsdatum daar is, gaat contro‐
lelamp F op de instrumentengroep
resp. het DIC branden en verschijnt er
een bijbehorend bericht op het DIC.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na de onderhoudsbeurt moet het ser‐ vice-display worden gereset:
Selecteer de afstand tot de volgende
onderhoudsbeurt op het DIC en houd vervolgens de knop op het uiteinde
van de wisserhendel gedurende on‐
geveer 10 seconden ingedrukt.
Boordcomputer 3 96.
Driver Information Centre (DIC)
3 93.
Service-informatie 3 187.Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de apparatuur kan de
plaats van de Controlelampen varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen
korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Page 88 of 219

86Instrumenten en bedieningsorganenControlelampen in de instrumentengroep
Page 89 of 219

Instrumenten en bedieningsorganen87Controlelampen in de dakconsole
Overzicht
ORichtingaanwijzer 3 87XGordelwaarschuwing
3 88vAirbags en gordelspanners
3 88Ó AANAirbag activeren 3 88* UITAirbag deactiveren 3 88pLaadsysteem 3 89ZStoringsindicatielamp
3 89FLaat auto spoedig nakijken
3 89CSchakel motor uit 3 89RRemsysteem 3 89uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 90k jOpschakelen, terugscha‐
kelen 3 90RElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) 3 90ØElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP) uit 3 90WKoelvloeistoftemperatuur
3 91!Voorverwarmen 3 91YAdBlue 3 91wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 91IMotoroliedruk 3 91ECOBrandstofbesparingsmodus
3 92YTe laag brandstofpeil
3 92DAutostop 3 92\Autostop geblokkeerd
3 929Rijverlichting 3 928Rijverlichting 3 92CGrootlicht 3 92>Mistlamp 3 93øMistachterlicht 3 93mCruise control 3 93USnelheidsbegrenzer cruise‐
control 3 93&Tachograaf 3 93yPortier open 3 93
Richtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar.
Vervangen van lampen 3 160.
Zekeringen 3 165.
Page 90 of 219

88Instrumenten en bedieningsorganenRichtingaanwijzers 3 102.
Gordelverklikker X brandt of knippert rood.
Als de veiligheidsgordel wordt losge‐
maakt, zal controlelamp X knipperen
wanneer de rijsnelheid boven onge‐ veer 16 km/u komt. Ook klinkt er ge‐
durende maximaal 2 minuten een ge‐
luidssignaal.
Als de veiligheidsgordel wordt vast‐ gemaakt, dooft de controlelamp.
Let op
Bij zware voorwerpen op de voor‐
stoelen kan controlelamp X oplich‐
ten. Voorwerp van de stoel halen of
veiligheidsgordel vastmaken.9 Waarschuwing
Veiligheidsgordel vóór elke rit om‐
doen.
Inzittenden die geen gebruik ma‐
ken van de veiligheidsgordel bren‐ gen bij eventuele aanrijdingen me‐
depassagiers en zichzelf in ge‐
vaar.
Driepuntsveiligheidsgordels 3 52.
Airbag en gordelspanners v brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt de lamp niet of dooft deze tij‐ dens het rijden, dan is er sprake van
een storing in de gordelspanners of
de airbags. Het is mogelijk dat de air‐ bags en gordelspanners bij een aan‐
rijding niet in werking treden.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 51, 3 55.
Airbag-deactivering
Ó AAN brandt geel.
De passagiersairbag voor is geacti‐
veerd.
* UIT brandt geel.
De passagiersairbag voor is gedeac‐
tiveerd 3 60.
Als beide controlelampen ÓAAN en
* UIT tegelijk branden, is er een sys‐
teemstoring. De systeemstatus wordt
niet aangeduid; er mag niemand op
de passagiersstoel worden vervoerd.
Onmiddellijk contact opnemen met
een werkplaats.
Indien verlicht in combinatie met v of
F , de hulp van een werkplaats inroe‐
pen.