OPEL VIVARO B 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2019Pages: 241, PDF Size: 5.61 MB
Page 131 of 241

Klimaatregeling129Afstandsbediening (type B) inleren
Er kunnen ook vier bijkomende
afstandsbedieningen worden gecon‐
figureerd. Tijdens het extra inleren wordt elke keer de oudste zender
gewist.
Verwarmingszekering gedurende
5 seconden eruit trekken en de zeke‐
ring weer aanbrengen. Druk binnen
2–6 seconden op UIT gedurende
1 seconde. Het inleren is voltooid.
Druk als de afstandsbediening gedu‐
rende langere tijd niet is gebruikt zes
keer op UIT met tussenpozen van
2 seconden, houd deze dan gedu‐
rende nog eens 2 seconden ingedrukt en wacht 2 minuten.Handbediening
Afhankelijk van de versie kan de hulp‐
verwarming ook worden ingescha‐
keld voor de duur van de laatste
periode of standaard gedurende
30 minuten of meteen worden geblok‐ keerd, met behulp van de knop op het
onderste gedeelte van instrumenten‐
paneel, naast het stuurwiel.
Het ledje in de knop bevestigt dat het systeem werkt.
Vervangen van de accu
Vervang de accu wanneer het bereik
van de afstandsbediening afgeno‐ men is of wanneer het symbool voor
het opladen van de accu knippert.
Open het klepje en vervang de batterij (type A: CR 2430, type B:
2CR 11108 of gelijkwaardig). Breng
de nieuwe batterij goed aan met de
plus ( <) kant naar de pluscontacten.
Zet de afdekking weer stevig op zijn
plaats.
Verwijder oude accu's volgens de
milieureglementering.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Bediening (type A)
Verwarming Y
Selecteer Y op de menubalk en druk
op G om te bevestigen. De vooraf
bepaalde verwarmingstijd, bijv. L 30
knippert op het display. De fabrieks‐ instelling is 30 minuten.
Page 132 of 241

130KlimaatregelingStel de verwarmingstijd af met k of
l en bevestig. De waarde kan
worden ingesteld van tien tot
120 minuten. Noteer vanwege het
stroomverbruik de verwarmingstijd.
Om uit te schakelen, selecteert u
opnieuw Y op de menubalk en drukt
u op d.
Programmeren P
U kunt maximaal drie vooraf inge‐
stelde vertrektijden programmeren,
ofwel gedurende één dag of gespreid
over één week.
● Selecteer P op de menubalk en
druk op G om te bevestigen.
● Selecteer het gewenste vooraf ingestelde geheugennummer
P1 , P2 of P3 en bevestig.
● Selecteer F en bevestig.
● Selecteer de weekdag of groep weekdagen en bevestig.
● Selecteer het uur en bevestig.
● Selecteer de minuten en beves‐ tig.
● Selecteer Y en bevestig.● Selecteer ECO of HIGH en
bevestig.
● Selecteer de duur en bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
Herhaal zo nodig de procedure om de andere vooraf ingestelde geheugen‐nummers te programmeren.
Selecteer voor het activeren van een gewenst vooraf ingesteld geheugen‐
nummer P1, P2 of P3, selecteer On
en bevestig.
Wanneer een programma is geacti‐ veerd, verschijnen P en Y samen.
Selecteer voor het deactiveren van
een vooraf ingesteld geheugennum‐
mer P1, P2 of P3, selecteer Off en
bevestig.
De verwarming stopt automatisch 5 minuten na de geprogrammeerde
vertrektijd.
Let op
Het afstandsbedieningssysteem is
voorzien van een temperatuursen‐
sor die de looptijd berekent volgens
de omgevingstemperatuur en het
gewenste verwarmingsniveau
(ECO of HIGH). Het systeem startautomatisch tussen de vijf en
60 minuten die voorafgaan aan de geprogrammeerde starttijd.
Tijd en weekdag Þ instellen
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of als de spanning ervan te laag is, moet de eenheid opnieuw worden inge‐steld.
● Selecteer F in de menubalk en
bevestig.
● Selecteer Þ in de menubalk en
bevestig.
● Wijzig de uren met k of l en
bevestig.
● Wijzig de minuten met k of l en
bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
● Selecteer F in de menubalk en
bevestig.
● Selecteer Mo in de menubalk en
bevestig.
● Wijzig de weekdag met k of l
en bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
Page 133 of 241

Klimaatregeling131Verwarmingsniveau
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld op ECO of
HIGH.
● Selecteer Y in de menubalk en
bevestig.
● Selecteer ECO of HIGH en bevestig.
● Druk op d om af te sluiten.
Bediening (type B)
Verwarming Y
Selecteer zo nodig de bedrijfsmodus
Y .
● Druk driemaal op l.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Y knippert.
● Stel af met k of l om Y te selec‐
teren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op Y gedurende één seconde
om in te schakelen. De vooraf
bepaalde verwarmingsduur, bijv. 30,
verschijnt. De fabrieksinstelling is
30 minuten.De verwarmingsduur kan worden
ingesteld in stappen van
tien minuten. Noteer vanwege het
stroomverbruik de verwarmingstijd.
● Druk viermaal op l.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Y knippert.
● Stel af met k of l om de gewen‐
ste verwarmingsduur te selecte‐
ren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op UIT om uit te schakelen.
Programmeren y
Het systeem berekent de bedrijfstijd
van de verwarming afhankelijk van de
temperatuur in de auto.
● Tweemaal op k drukken.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
y knippert.
● Stel af met k of l om de vertrek‐
tijd te selecteren.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Druk op Y gedurende één seconde
om in te schakelen, HTM verschijnt.Verwarming stopt automatisch na de
geprogrammeerde vertrektijd of kan
handmatig worden uitgeschakeld.
● Tweemaal op k drukken.
● Druk gedurende één seconde op
UIT , HTM gaat uit.
Tijd instellen
Als de voertuigaccu afgekoppeld is of
als de spanning ervan te laag is, moet de tijd opnieuw worden ingesteld.
● Eenmaal op l drukken.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Ö knippert.
● Stel af met k of l om de tijd in
te stellen.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Verwarmingsniveau
Het gewenste verwarmingsniveau
voor geprogrammeerde vertrektijden
kan worden ingesteld tussen C1 en
C5.
● Druk driemaal op k.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT,
Y knippert.
Page 134 of 241

132Klimaatregeling● Stel af met k of l om het
verwarmingsniveau in te stellen.
● Druk tegelijkertijd op Y en UIT om
te bevestigen.
Om de interieurtemperatuur weer te
geven, twee keer op l drukken.Luchtroosters
Verstelbare luchtroosters Bij ingeschakelde koeling moet er
minimaal één luchtrooster geopend
zijn, om te voorkomen dat de verdam‐ per door gebrek aan luchtcirculatie
bevriest.9 Waarschuwing
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk.
Middelste luchtroosters
Kantel voor het openen of sluiten van de middelste luchtroosters en het
richten van de luchtstroom de lamel‐
len omhoog of omlaag en draai het
stelwiel naar links of naar rechts.
Zijdelingse luchtroosters
Kantel voor het openen of sluiten van de zijluchtroosters de lamellen
omhoog of omlaag.
Luchtstroom door draaien van de
roosters richten.
Afhankelijk van de positie van de
temperatuurknop komt er via de zijde‐ lingse uitstroomkanalen lucht van
buiten de auto in.
Page 135 of 241

Klimaatregeling133Luchtroosters achteraanAfhankelijk van de auto bevinden zich extra verstelbare luchtroosters in de
passagiersruimte achter.
Vaste luchtroosters
Tussen de voorruit en de deurruiten,
in de beenruimtes en, afhankelijk van
de auto, achterin bevinden zich extra
luchtroosters.
Koeling
handschoenenkastje
De airconditioning kan ook objecten
in het handschoenenkastje koelen.Onderhoud
Luchtinlaat
De luchtinlaat vóór de voorruit in de motorruimte schoon houden om lucht te laten instromen. Eventuele blade‐
ren, vuil of sneeuw verwijderen.
Airconditioning regelmatig aanzetten
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐ keld. Bij te lage buitentemperaturenkan de koeling niet worden ingescha‐
keld.
Service Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐
leren, te beginnen 3 jaar na aflevering van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en verdamper reinigen
● prestatietest
Let op
Koelmiddel R-134a bevat gefluo‐
reerde broeikasgassen met een
factor wereldwijde opwarming van
1430.
De airconditioning voorin is gevuld
met 0,58 kg en heeft een CO 2-equi‐
valent van 0,83 ton, de airconditio‐
ning voor- en achterin is gevuld met
0,88 kg en heeft een CO
2-equivalent
van 1,26 ton.
Afhankelijk van de auto staat er
mogelijk informatie over het airco‐
koelmiddel op een label in de motor‐
ruimte.
Page 136 of 241

134Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 134
Economisch rijden ...................134
Controle over de auto ..............135
Sturen ...................................... 135
Starten en bediening .................136
Nieuwe auto inrijden ................136
Contactslotstanden ..................136
Aan/Uit-knop ............................ 136
Motor starten ........................... 138
Regeling stationair toerental ....139
Motor afzetten ......................... 139
Uitrol-brandstofafsluiter ...........140
Stop/Start-systeem ..................140
Parkeren .................................. 143
Uitlaatgassen ............................. 144
Roetfilter .................................. 144
Katalysator .............................. 145
AdBlue ..................................... 145
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 151
Remmen .................................... 152
Antiblokkeersysteem ...............152
Handrem .................................. 153
Remassistentie ........................153
Hellingrem ............................... 153Rijregelsystemen.......................154
Traction Control .......................154
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 155
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 157
Cruisecontrol ........................... 157
Snelheidsbegrenzer ................159
Parkeerhulp ............................. 160
Achteruitkijkcamera .................164
Brandstof ................................... 166
Brandstof voor dieselmotoren . 166
Tanken .................................... 167
Trekhaak .................................... 169
Algemene informatie ...............169
Rijgedrag en aanhangertips ....169
Aanhanger trekken ..................169
Aanhangerstabilisatie ..............170Rijtips
Economisch rijden
Modus ECO De ECO-modus is een functie voor
een optimaal brandstofverbruik. Deze
is van invloed op het motorvermogen
en het koppel, het acceleratievermo‐
gen, de schakelindicatie, de verwar‐ ming, de airconditioning en de
stroomverbruikers.
Inschakelen
Page 137 of 241

Rijden en bediening135Druk op ECO. Controlelamp ECO op
de instrumentengroep gaat na het
inschakelen branden.
Let op
Als u in de modus ECO rijdt, werkt
de klimaatregeling mogelijk minder
goed 3 120.
Onderweg kunt u de ECO-modus
tijdelijk uitschakelen, bijv. voor meer
motorvermogen, door het gaspedaal
stevig in te trappen.
De ECO-modus wordt weer inge‐
schakeld zodra het gaspedaal minder diep wordt ingetrapt.
Uitschakelen
Toets ECO nogmaals indrukken.
Controlelamp ECO dooft op de instru‐
mentengroep.
Controle over de auto
Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer(bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Wanneer u op deze manier
rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en
anderen. Alle systemen werken
tijdens een Autostop, maar er is
wellicht een gecontroleerde vermin‐
dering in de stuurbekrachtiging en de
rijsnelheid is verlaagd.
Stop-startsysteem 3 140.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Afrijden van hellingen
Schakel een versnelling in bij het afrij‐
den van hellingen om zeker te zijn dat
voldoende remdruk beschikbaar is.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging wegvalt
omdat de motor afslaat of wegens
een defect in het systeem, kunt u de
auto blijven besturen, maar kost dat
wellicht meer kracht.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Page 138 of 241

136Rijden en bedieningStarten en bedieningNieuwe auto inrijden
De eerste paar ritten tijdens de inrij‐
periode en ook na het aanbrengen
van nieuwe remblokken niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het roetfilter wellicht vaker gereinigd. Autostop is wellicht niet
mogelijk wanneer de accu wordt
opgeladen.
Stop-startsysteem 3 140.
Roetfilter 3 144.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:0:contact uit: Sommige functies blij‐
ven actief totdat de sleutel eruit
wordt getrokken of het bestuur‐
dersportier wordt geopend, mits
het contact van tevoren aan was1:accessoirestand: Stuurslot
losgezet, sommige elektrische
functies werken, contact is uit2:contact is aan, dieselmotor gloeit voor. De controlelampen bran‐
den en de meeste elektrische
functies werken3:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart isStuurslot
Trek de sleutel uit het contactslot en
draai aan het stuurwiel totdat het vastklikt.9 Gevaar
Neem de sleutel tijdens het rijden
nooit uit het contactslot omdat
hierdoor het stuurslot wordt inge‐
schakeld.
Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
Page 139 of 241

Rijden en bediening137Als de elektronische sleutel niet in de
auto ligt, verschijnt er een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information
Center 3 105.
Let op
Leg de elektronische sleutel onder‐
weg niet in de bagageruimte, aange‐ zien deze buiten de detectiezone
(aangegeven door een geluidssig‐
naal bij lage snelheid 3 107 en een
bericht op het Driver Information Center 3 106) ligt.
Let op
Als de elektronische sleutel in het interieur voorin wordt bewaart en er
een bericht op het Driver Information
Center verschijnt (waarbij er moge‐
lijk een geluidssignaal klinkt) ter indi‐
catie dat deze buiten het ontvangst‐
bereik is, adviseren we de elektroni‐ sche sleutel in de kaartlezer te
steken.
Sommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, zijn beschikbaar voor
gebruik zodra u instapt.Accessoirestand
Druk op START/STOP zonder het
koppelings- of rempedaal in te trap‐ pen om verdere elektrische functies
te kunnen bedienen.
Deze functies worden automatisch
uitgeschakeld na een vertraging.
Motor starten Trap het koppelings- en rempedaal in
en druk op START/STOP . Laat de
toets los zodra het starten begint.
Als er een versnelling ingeschakeld
is, kan de motor alleen worden
gestart door het koppelingspedaal in
te trappen en op de knop
START/STOP te drukken.
Soms kan het nodig zijn om bij het
indrukken van START/STOP iets aan
het stuurwiel te draaien om het stuur‐
slot te ontgrendelen. Er verschijnt een bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 105.
Houd bij zeer lage buitentemperatu‐ ren (bijv. lager dan -10 °C) het koppe‐ lingspedaal ingetrapt en druk op
START/STOP totdat de motor start.Als er aan een van de startvoorwaar‐
den niet is voldaan, verschijnt er een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 105.
Boordinformatie 3 106.
Motor afzetten De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
U schakelt de motor uit door in stil‐ stand op START/STOP te drukken.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto
wordt het stuurslot ingeschakeld.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, verschijnt er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center 3 105. Druk in dat geval
gedurende 2 seconden op START/STOP om de motor te stop‐
pen.
Centrale vergrendeling 3 27.
Behouden stroom uit Druk gedurende meer dan
2 seconden op START/STOP. De
motor wordt uitgeschakeld, maar
Page 140 of 241

138Rijden en bedieningsommige functies, bijv. Infotainment‐
systeem, kunnen nog ongeveer
10 minuten worden gebruikt.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto
werken deze functies niet meer.
Let op
Neem bij het uitstappen altijd de
elektronische sleutel mee.
Bij het achterlaten van de elektroni‐
sche sleutel in de kaartlezer klinkt er een geluidssignaal 3 107 en
verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center 3 106 bij
het openen van de bestuurdersdeur.9 Gevaar
Laat nooit een elektronische sleu‐
tel achter in de auto bij kinderen of dieren, om onbedoeld bedienen
van ruiten, deuren of motor te
voorkomen. Kans op fataal letsel.
Storing
Als de motor niet kan worden gestart, kan dit de volgende oorzaken
hebben:
● Storing in elektronische sleutel.
● Elektronische sleutel buiten het ontvangstbereik.
● Batterijspanning te laag.
● Overbelasting van de centrale vergrendeling door herhaalde,
snel opeenvolgende activering
van de handzender, waardoor de
stroomvoorziening voor korte tijd
wordt onderbroken.
● Storing door radiogolven afkom‐ stig van externe zenders met eenhoog vermogen.
Vervangen van de accu 3 22.
Centrale vergrendeling 3 27.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Geef geen gas.
Dieselmotoren: sleutel naar stand 2
draaien om voor te verwarmen totdat
controlelamp ! op de instrumenten‐
groep dooft 3 103.
Draai de sleutel naar stand 3 en laat
deze los.
Het verhoogde motortoerental wordt
automatisch verlaagd tot het normaal stationaire toerental naarmate de
motortemperatuur stijgt.