OPEL VIVARO C 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: VIVARO C, Model: OPEL VIVARO C 2020Pages: 297, PDF Size: 10.28 MB
Page 131 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen129● Selecteer de te wijzigen snel‐heidsinstelling.
● Voer de nieuwe snelheidswaarde
in via het toetsenblok en bevestig deze met A/OK .
● Bevestig nogmaals met A/OK
om het menu af te sluiten.
Instellingen van de auto.
_ indrukken.
Selecteer Instellingen van de auto. .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeren
Blokkering inklappen
buitenspiegels : Activeert of deac‐
tiveert het automatisch uit-/
inklappen van de buitenspiegels.
Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit : Activeert
of deactiveert automatische
inschakeling achterruitwisser bij
inschakelen achteruitversnelling.
● Verlichting
Follow me home-verlichting : Acti‐
veert of deactiveert de functie en
past de duur aan.Instapverlichting : Activeert of
deactiveert de functie en past de
duur aan.
Bochtverlichting : Activeert of
deactiveert de bochtverlichting.
● Comfort
Sfeerverlichting : Past de helder‐
heid van de sfeerverlichting aan.
● Beveiliging
Herkenning/advies
snelheidslimiet : Activeert of
deactiveert de snelheidslimietin‐
formatie middels verkeersbord‐
herkenning.
Active safety brake : Activeert of
deactiveert de actieve noodrem,
de waarschuwingsafstand voor
een dreigende botsing kan
worden geselecteerd.
Buitensp. afstellen bij
inschakelen achteruit : Past de
buitenspiegels aan bij inschake‐ ling van de achteruitversnelling
voor een beter zicht op het trot‐
toir.
Driver Alert : Activeert of deacti‐
veert de vermoeidheidsdetectie.Multimedia Navi
Druk op : om het menu Instellingen
te openen.
Eenheidsinstellingen
Selecteer Systeemparam. in het
menu Opties.
Verander de eenheden voor Afstand
en verbruik en Temperatuur .
Bevestig met A/OK .
Taalinstellingen
Selecteer Talen.
Wijzig de taal door de optie van uw
keuze aan te raken.
Bevestig met A/OK .
Page 132 of 297

130Instrumenten en bedieningsorganenBesturingsfuncties
_ indrukken.
Selecteer Besturingsfuncties .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Automatic headlamp dipping :
Activeert of deactiveert de groot‐ lichtassistentie.
● Lane departure warning system :
Activeert of deactiveert de Lane
Departure Warning.
● Stop and start : Activeert of deac‐
tiveert het Stop/Start-systeem
● Cruise control active : Activeert of
deactiveert de adaptieve cruise‐
control.
● Parkeerhulp : Activeert of deacti‐
veert de parkeerhulpsensoren.
● Dodehoekbewaking : Activeert of
deactiveert de dodehoekdetec‐
tie.
● Traction control : Activeert of
deactiveert het Traction Control-
systeem.● Bandenspan.contr. : Initialiseert
het detectiesysteem voor
bandenspanningsverlies.
● Diagnose : Toont waarschu‐
wingsberichten voor het diagno‐ sesysteem.
Vooraf ingestelde snelheden opslaan
in geheugen
Met deze functies kunt u maar liefst zes snelheidsinstellingen voor decruisecontrol en de snelheidsbegren‐
zer instellen. Er zijn standaard al
enkele snelheden in het geheugen
opgeslagen.
● _ indrukken.
● Selecteer Snelheden
aanpassen .
● Selecteer Cruisecontrol of
Snelheidsbegrenzer .
● Selecteer de te wijzigen snel‐
heidsinstelling.
● Voer de nieuwe snelheidswaarde
in via het toetsenblok en bevestig deze met A/OK .
● Bevestig nogmaals met A/OK
om het menu af te sluiten.
Instellingen van de auto.
_ indrukken.
Selecteer Instellingen van de auto. .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeren
Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit : Activeert
Page 133 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen131of deactiveert automatische
inschakeling achterruitwisser bij
inschakelen achteruitversnelling.
Vergrendeling inklapmecha‐
nisme buitenspiegels : Activeert
of deactiveert het automatisch
uit-/inklappen van de buitenspie‐
gels.
● Verlichting
Follow me home-verlichting : Acti‐
veert of deactiveert de functie en
past de duur aan.
Instapverlichting : Activeert of
deactiveert de functie en past de
duur aan.
Bochtverlichting : Activeert of
deactiveert de bochtverlichting.
● Toegang tot de auto
Handsfree automatisch
vergrendelen : Activeert of deac‐
tiveert de functie.
● Comfort
Sfeerverlichting : Past de helder‐
heid van de sfeerverlichting aan.
● Beveiliging
Verkeersbordherkenning : Acti‐
veert of deactiveert de snelheids‐limietinformatie middels
verkeersbordherkenning.
Active safety brake : Activeert of
deactiveert de actieve noodrem, de waarschuwingsafstand voor
een dreigende botsing kan
worden geselecteerd.
Buitensp. afstellen bij
inschakelen achteruit : Past de
buitenspiegels aan bij inschake‐
ling van de achteruitversnelling
voor een beter zicht op het trot‐
toir.
Driver Alert : Activeert of deacti‐
veert de vermoeidheidsdetectie.Telematicaservices
Opel Connect
Opel Connect is een nieuwe manier
met goede verbindingen en veilig te reizen.
Tot de functies van Opel Connect
behoren:
● noodoproepfunctie
● pechmeldingsfunctie
Wanneer de auto is uitgerust met Opel Connect, worden deze functies
automatisch ingeschakeld. De Alge‐
mene Voorwaarden zijn van toepas‐
sing.
Opel Connect werkt met de knoppen
in de dakconsole.
Let op
Opel Connect is niet op alle markten verkrijgbaar. Neem contact op met
uw werkplaats voor meer informatie.
Noodoproepfunctie
Auto's met de noodoproepfunctie
hebben een rode SOS-knop in de
dakconsole.
Page 134 of 297

132Instrumenten en bedieningsorganenDe noodoproepfunctie maakt verbin‐
ding met de dichtstbijzijnde meldka‐
mer (PSAP). Het systeem verzendt
een minimale set gegevens met auto- en locatiegegevens aan de PSAP.
Let op
Een noodoproep doen is wellicht
niet mogelijk in gebieden met onvol‐ doende netwerkdekking of als
gevolg van schade aan hardware tijdens een ongeluk.
Automatische botsingsmelding
Bij een ongeval waarbij de airbags
ontplooien, doet het systeem een
automatische noodoproep en wordt
er een automatische botsingsmelding verzonden naar de dichtstbijzijnde
meldkamer.
Noodhulp
In een noodsituatie kunt u ook hand‐
matig een noodoproep doen door
gedurende meer dan twee seconden
op de rode SOS-knop te drukken. De
led knippert ter bevestiging dat er
verbinding met de dichtstbijzijnde
meldkamer wordt gemaakt. De led
brandt ononderbroken zo lang als de
oproep actief is.Wanneer u meteen nog eens op de
SOS -knop drukt, beëindigt u de
oproep. De led schakelt uit.
Status-LED
Brandt gedurende drie seconden
groen bij het inschakelen van het
contact: het systeem werkt goed.
Brandt rood: storing in het systeem.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert rood: reserveaccu moet
worden vervangen.
PechmeldingsfunctieWanneer u langer dan twee secon‐
den op . drukt, wordt u verbonden
met een pechhulpverlener.
Raadpleeg het Service- en garantie‐
boekje voor de dekking en de omvang
van de dienstverlening van de pech‐
hulp.
Page 135 of 297

Verlichting133VerlichtingRijverlichting.............................. 133
Lichtschakelaar .......................133
Automatische verlichting .........134
Grootlicht ................................. 134
Grootlichtassistentie ................134
Lichtsignaal ............................. 135
Koplampverstelling ..................135
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 136
Dagrijlicht ................................. 136
Bochtverlichting .......................136
Alarmknipperlichten .................136
Richtingaanwijzers ..................137
Mistlampen voor ......................137
Mistachterlicht ......................... 137
Achteruitrijlichten .....................138
Beslagen lampglazen ..............138
Binnenverlichting .......................138
Regelbare instrumentenverlichting .........138
Leeslampen ............................. 139
Verlichting zonneklep ..............140
Verlichtingsfuncties ....................140
Verlichting middenconsole ......140
Instapverlichting ......................140Uitstapverlichting .....................140
Autozoekverlichting .................141
Wegverlichting ......................... 141
Ontlaadbeveiliging accu ..........141Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting
schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en
koplampF:zijmarkeringslichtenD:koplamp
Wanneer u het contact inschakelt, is
de automatische verlichting actief.
Controlelamp F 3 117.
Page 136 of 297

134VerlichtingAchterlichtenDe achterlichten branden samen met
het dimlicht / groot licht en de zijmar‐
keringslichten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het wissersysteem.
Dagrijlicht 3 136.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Grootlicht
Om het grootlicht in te schakelen, de
hendel tot voorbij het weerstandspunt
trekken.
Grootlichtassistentie
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. De grootlicht‐
assistentie blijft geactiveerd en scha‐
kelt het grootlicht automatisch in en
uit. De laatste instelling van de groot‐ lichtassistentie blijft gehandhaafd
wanneer het contact weer wordt inge‐ schakeld.
Deze functie activeert 's nachts auto‐
matisch het groot licht bij een rijsnel‐ heid van meer dan 25 km/u.
Het systeem schakelt automatisch
terug op dimlicht wanneer:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● In stadsverkeer wordt gereden.
● De snelheid minder dan 15 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het grootlicht weer in.
Page 137 of 297

Verlichting135Inschakelen
Afhankelijk van de versie kunt u de
grootlichtassistentie activeren door
één keer op B te drukken of in de
Persoonlijke instellingen 3 127.
De groene controlelamp B brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp C brandt bij
ingeschakeld grootlicht.
Controlelamp B 3 117.
Uitschakelen
Afhankelijk van de versie kunt u de
grootlichtassistentie deactiveren door
één keer op B te drukken of in de
Persoonlijke instellingen 3 127.
Trek met het grootlicht ingeschakeld
eenmaal aan de richtingaanwijzer‐
hendel om de grootlichtassistentie uit
te schakelen.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
het grootlicht uit.
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwieltje
X in de gewenste stand.
0:zitplaatsen voorin bezet1:maximaal vijf mensen of gedeel‐
telijke belasting2:alle zitplaatsen bezet of bestuur‐
der en gemiddelde belasting3:bestuurder en max. toelaatbare
belasting
Page 138 of 297

136VerlichtingKoplampinstelling in hetbuitenland
Bij het rijden in landen waar het
verkeer aan de tegenovergelegen
richting rijdt, moeten de koplampen
anders worden afgesteld om verblin‐
ding van tegenliggers te voorkomen.
Neem contact op met uw dealer of
een erkende werkplaats.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
Ze worden automatisch ingeschakeld
wanneer de motor loopt of door 0 of
AUTO aan te passen.
Het systeem schakelt automatisch tussen dagrijlicht en dimlicht, afhan‐
kelijk van het lichtomstandigheden.Bochtverlichting
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. Afhankelijk van
de stuuruitslag of het inschakelen van de richtingaanwijzers schijnen de
mistlampen voor in de rijrichting.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 127.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ç indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld in de volgende
situaties:
● Bij het remmen in een noodgeval
(afhankelijk van de vertragings‐
kracht).
● Bij een ongeluk.
Ze worden uitgeschakeld zodra u
weer accelereert of als u op ç drukt.
Page 139 of 297

Verlichting137Richtingaanwijzersomhoog:richtingaanwijzer rechtsomlaag:richtingaanwijzer rechts
Bij het verplaatsen van de rich‐
tingaanwijzerhendel voelt u een
weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel tot voorbij het weer‐
standspunt wordt verplaatst. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de richtingaan‐
wijzerhendel met de hand wordt
teruggezet in de neutraalstand.
Druk kort op de richtingaanwijzerhen‐ del zonder het weerstandspunt te
passeren om drie knippersignalen te
geven.
Mistlampen voor
Eén keer aan de draaiknop draaien
om de mistlamp voor in of uit te scha‐
kelen.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Eén keer aan de draaiknop draaien
om het mistachterlicht in of uit te
schakelen.
Page 140 of 297

138VerlichtingTwee keer aan de draaiknop draaienom het mistachterlicht in of uit te
schakelen.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Achteruitrijlichten Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt vanzelf. Om dit te bespoe‐
digen kunt u de koplampen inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
De lichtsterkte kan bij ingeschakelde
buitenverlichting worden ingesteld.
Afhankelijk van de versie kunt u de
helderheid instellen door 0 of ß
ingedrukt te houden totdat de gewen‐ ste helderheid is verkregen of in de
Persoonlijke instellingen 3 127.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Voorste en achterste
interieurverlichting
Bedien de wipschakelaar:
;:automatisch in- en
uitschakelendruk op §:aandruk op 2:uit