stop start OPEL VIVARO C 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: VIVARO C, Model: OPEL VIVARO C 2020Pages: 297, PDF Size: 10.28 MB
Page 226 of 297

224Verzorging van de autoRemmen
Wanneer de remvoering een mini‐
male dikte heeft, hoort u een piepend geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de remblokken zo spoedig mogelijk
vervangen.
Na de montage van nieuwe remblok‐
ken de eerste paar ritten niet onnodig hard remmen.
Remvloeistof9 Waarschuwing
Remvloeistof is giftig en bijtend.
Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.
De remvloeistof moet tussen de
merktekens DANGER en MAX staan.
Raadpleeg een werkplaats als het
vloeistofpeil lager dan DANGER is.
Rem- en koppelingsvloeistof 3 271.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐
vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
weken achtereen stilstaat, kan de
accu ontladen raken. Poolklem van
de minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en
loskoppelen.
Ontlaadbeveiliging van accu 3 141.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk gegeven instructies kan leiden tot
een tijdelijke uitschakeling of versto‐
ring van het stop-start-systeem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een uitstroomkanaal open is, moet dit
Page 227 of 297

Verzorging van de auto225met een afdekkap worden afgeslotenen moet de ventilatie bij de minpool
worden geopend.
Zorg dat de accu altijd wordt vervan‐
gen door hetzelfde type accu.
Laat de accu van de auto vervangen
door een werkplaats.
Stop-startsysteem 3 160.
Accu opladen9 Waarschuwing
Voorkom bij auto's met Stop/Start-
systeem dat het oplaadpotentieel
niet hoger wordt dan 14,6 V bij
gebruik van een acculader.
Anders kan de accu van de auto
beschadigd raken.
Starthulp gebruiken 3 259.
Ontlaadbeveiliging
Accuspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt op het Driver Information Center.
Wanneer de auto rijdt, deactiveert de
stroomverbruiksreductie bepaalde
functies zoals de airconditioning, de
achterruitverwarming, de stuurwiel‐
verwarming et cetera.
De gedeactiveerde functies worden
zodra de omstandigheden dat toela‐
ten automatisch weer ingeschakeld.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te
laden wegens een probleem met de
accu, moet het vermogen van de
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Er verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Stekkerdoos
De elektrische aansluitingen worden
gedeactiveerd wanneer de accu‐
spanning te laag is.Waarschuwingslabel
Betekenis van symbolen:
● Geen vonken of open vlammen en niet roken.
● Bescherm de ogen altijd. Explo‐ sieve gassen kunnen blindheid of
letsel veroorzaken.
● Houd de accu buiten het bereik van kinderen.
● De accu bevat zwavelzuur dat blindheid of ernstige brandwon‐
den kan veroorzaken.
Page 249 of 297

Verzorging van de auto247de bandenspanningentabel verwijzen
naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
Drukverliesdetectiesysteem
De spanningsverliesdetectie contro‐
leert voortdurend de rotatiesnelheid van alle vier de wielen en waarschuwt
voor een lage bandenspanning
tijdens het rijden. Dit wordt bereikt
door de afrolomtrek van de band te
vergelijken met referentiewaarden en andere signalen.
Als een band aan spanning verliest,
gaat het controlelampje q branden,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwingsbe‐ richt op het Driver Information Center.
Verlaag in dat geval de rijsnelheid en vermijd scherpe bochten en krachtige
remmanoeuvres. Stop zo spoedig
mogelijk om de bandenspanning te controleren.Controlelamp q 3 116.
Initialiseer het systeem na aanpas‐
sing van de bandenspanning om het
controlelampje te laten doven en het
systeem opnieuw in te schakelen.Voorzichtig
De spanningsverliesdetectie
waarschuwt alleen bij een te lage
bandenspanning en is geen
vervanging voor regulier onder‐
houd van de banden door de
bestuurder.
Bij een systeemdefect lichten de
controlelampen q en R tegelij‐
kertijd op of verschijnt er een bericht
op het Driver Information Center. Stel
de juiste bandenspanning in en initia‐
liseer het systeem opnieuw. Neem
contact op met een werkplaats, als
het storingsbericht niet van het
display verdwijnt. Het systeem werkt
niet, wanneer ABS of ESC een
storing vertoont of wanneer u een
reservewiel gebruikt. Controleer na
terugplaatsing van een standaardwiel de koude bandenspanning en initiali‐
seer het systeem.
Systeem initialiseren
Na aanpassing van de bandenspan‐
ning of het verwisselen van een
wielen moet u het systeem opnieuw
initialiseren zodat het de nieuwe afro‐
lomtrek kan inleren:
1. Zorg er altijd voor dat alle vier de banden de juiste bandenspanning
hebben 3 280.
2. Trek de handrem aan.
3. De initialisatieprocedure starten:
a) Auto's zonder Infotainmentsys‐
teem: Druk gedurende 3 secon‐
den op de toets q. Een geluids‐
signaal bevestigt de start.
Page 255 of 297

Verzorging van de auto2532. Ontkoppel de aansluiting van depatroon door deze een kwartslag
linksom te draaien.
3. Trek de leiding als geheel iets eruit en ontkoppel de aansluiting
van de luchtslang door deze een
kwartslag linksom te draaien.
4. Verwijder de luchtslang.
Houd de set verticaal en schroef
de patroon los van de onderkant.
5. Ga voor het aanbrengen van de nieuwe patroon en leiding in
omgekeerde volgorde te werk.
Wiel verwisselen De onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Handrem aantrekken en eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielbouten voordat u ze erin schroeft.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
Page 258 of 297

256Verzorging van de auto
5. Reservewiel verwijderen.
6. Wiel verwisselen.
7. Plaats het beschadigde wiel met de buitenkant omlaag in de reser‐vewielhouder.
8. Reservewielhouder omhoogdu‐ wen en in de haak vastmaken. De
geopende zijde van de haak moet
hierbij naar de voorkant van de
auto wijzen.
9. Sluit de reservewielhouder door de zeskantbout met de wielsleutelrechtsom te draaien.
10. Leg de wielsleutel in de opberg‐ ruimte.
11. Sluit de achterklep of de achter‐ deuren.
Slechts één compact reservewiel monteren. De toegestane maximum‐
snelheid op het label op het tijdelijke
reservewiel geldt alleen voor de
bandenmaat af fabriek.
Reservewiel monterenDe onderstaande voorbereidingen
treffen en de instructies opvolgen:
● Auto op een vlakke, stevige en slipvrije ondergrond parkeren.
Voorwielen in de rechtuitstand
draaien.
● Zet zo nodig een stopblok onder het wiel schuin tegenover het te
vervangen wiel.
● Handrem aantrekken en eerste versnelling, achteruitversnelling
of P inschakelen.
● Reservewiel verwijderen 3 254.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
tijd vervangen.● Gebruik de krik alleen om een wiel te wisselen in geval van
bandenpech en niet voor de jaar‐
lijkse montage van winter- of
zomerbanden.
● De krik is onderhoudsvrij.
● Bij een zachte ondergrond, een stevige plank (max. 1 cm dik)
onder de krik leggen.
● Haal vóór het opkrikken van de auto altijd eventuele zware objec‐
ten eruit.
● In de op te krikken auto mogen zich geen personen of dieren
bevinden.
● Nooit onder een opgekrikte auto kruipen.
● Opgekrikte auto niet starten.
● Reinig de wielbouten voordat u ze erin schroeft.9Waarschuwing
Smeer de wielbouten niet.
Page 270 of 297

268Service en onderhoudAlgemene informatieService-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐
veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Neem voor het gedetailleerde, bijge‐
werkte onderhoudsschema contact
op met uw werkplaats.
Er is sprake van zware bedrijfsom‐
standigheden als een of meer van de volgende situaties vaak voorkomt-/
en: Koude starts, frequent stoppen en optrekken zoals bij taxi's en politie‐
voertuigen, ritten met een aanhanger,
ritten in de bergen, ritten op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
lucht, ritten op grote hoogte en grote
temperatuurschommelingen.
In deze zware omstandigheden
moeten bepaalde onderhoudswerk‐ zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval dat op
het service-display verschijnt wordenverricht. Raadpleeg een werkplaats
voor aangepaste onderhoudssche‐
ma's.
Service-display 3 111.
Page 295 of 297

293Panoramazichtsysteem..............203
Parkeerhulp ............................... 198
Parkeerverwarming ....................150
Parkeren .............................. 20, 163
Park pilot met ultrasoonsensoren 198
Partikelfilter ................................. 164
Pechhulp..................................... 131
Peilsensor motorolie ...................111
Persoonlijke instellingen ............127
Portieren ................................. 31, 34
Portier open ............................... 118
Profieldiepte ............................... 248
R Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 289
Radio (Infotainmentsysteem)...... 127
REACH ....................................... 285
Regelbare instrumentenverlichting ...........138
Regensensor .............................. 117
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 286
Remassistentie .......................... 175
Rem- en koppelingsvloeistof ......271
Remmen ............................ 174, 224
Remsysteem .............................. 114
Remvloeistof .............................. 224
Reservewiel ............................... 254
Richtingaanwijzers ............112, 137Richtingaanwijzers vooraan ......233
Rolschermen ............................... 47
Rugleuning neerklappen .............52
Ruiten ........................................... 43
Rijgedrag en aanhangertips ......212
Rijregelsystemen ........................175
Rijverlichting ........................ 12, 117
S Schakelen ........................... 114, 170
Schakel motor uit ........................114
Scharnierdeuren ........................... 34
Schuifdeuren ............................... 31
Selectieve katalysatorreductie ....165
Selective Ride Control ................176
Service ............................... 154, 268
Service-display .......................... 111
Service-indicatie ........................114
Service-informatie ...................... 268
Sjorogen ...................................... 84
Sleutels ........................................ 22
Sleutels, sloten ............................. 22
Sneeuwkettingen .......................249
Snelheidsbegrenzer ...........118, 182
Snelheidsmeter .......................... 107
SOS ............................................ 131
Spiegelverstelling ..........................9
Sproeiervloeistof ........................223
Startbeveiliging ............................ 40
Starten en bediening ..................156Starthulp gebruiken ...................259
Stoelpositie .................................. 49
Stoelverstelling .............................. 7
Stoelverwarming ........................... 54
Stop/Start-systeem .....................160
Storing ....................................... 172
Storingsindicatielamp ................113
Sturen ......................................... 156
Stuurbedieningsknoppen .............96
Stuurwiel ....................................... 97
Stuurwiel instellen .......................... 9
Stuurwielverstelling ...................... 96
Symbolen ....................................... 4
Systeemcontrole .........................114
T
Tafeltje .......................................... 89
Tanken ....................................... 211
Te laag brandstofpeil .................116
Toerenteller ............................... 109
Trekhaak .................................... 214
Trekken............................... 212, 260
Trekstang.................................... 212
Typeplaatje ................................ 273
U Uitlaatfilter........................... 115, 164
Uitlaatgassen ............................. 164
Uitrol-brandstofafsluiter .............160
Uitstapverlichting .......................140