OPEL ZAFIRA C 2016 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016, Model line: ZAFIRA C, Model: OPEL ZAFIRA C 2016Pages: 313, PDF Size: 9.24 MB
Page 211 of 313

Rijden en bediening209Let op
Na de fabricage moet de geavan‐
ceerde parkeerhulp worden gekali‐
breerd. Voor optimale begeleiding
tijdens het parkeren is een rijafstand
van ten minste 35 km, inclusief een
aantal bochten, nodig.
Blindehoeksysteem
Het blindehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke blindehoekzone, aan
weerszijden van de auto bevinden.
Het systeem alarmeert visueel in elke buitenspiegels bij het detecteren die
in de binnen- en buitenspiegels wel‐
licht niet zichtbaar zijn.
De sensoren van het systeem bevin‐
den zich in de bumper aan de linker-
en rechterzijde van de auto.9 Waarschuwing
Het blinde-hoeksysteem vervangt
het zicht van de bestuurder niet.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de blinde hoeken bevinden, en die mo‐
gelijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de blindehoekzone een voer‐
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's
die worden ingehaald of die u inhalen, een geel waarschuwingssymbool B
in de betreffende buitenspiegel op. Als de bestuurder vervolgens de rich‐
tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐
schuwingssymbool B geel knipperen
als waarschuwing om niet van rij‐
strook te wisselen.
Let op
Als de passerende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de gepas‐
seerde auto, wordt het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel niet verlicht.
Het blindehoeksysteem werkt bij
snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u
wordt het systeem inactief, aangege‐
ven door de verlichte waarschuwings‐
symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de blinde
zone wordt waargenomen, worden de waarschuwingssymbolen B als nor‐
maal verlicht aan de betreffende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het sys‐
teem operationeel is.
Page 212 of 313

210Rijden en bedieningU kunt het systeem activeren of deac‐tiveren in het menu Instellingen op het
Info-display, persoonlijke instellingen
3 131.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De systeemsensor dekt een zone van
ong. 3 meter aan beide zijden van de
auto. De zone begint bij elke buiten‐
spiegel en strekt zich ongeveer
3 meter naar achteren uit. De zone is
ongeveer tussen de 0,5 meter en
2 meter hoog, vanaf de grond.
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.
Het blindehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.Storing
Het kan soms voorkomen dat het sys‐ teem geen signaal afgeeft, bij natte
weersomstandigheden zal dit vaker optreden.
Het blindehoeksysteem werkt niet als
de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde vervuild is met modder, vuil,
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige re‐ genval. Instructies voor reinigen
3 273.
Bij een storing in het systeem of als het systeem door tijdelijke omstan‐digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. Roep de hulp van een werkplaats in bij een permanente storing.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐
bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐ matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Page 213 of 313

Rijden en bediening211Werking
De camera bevindt zich in de hand‐
greep van de achterklep en heeft een zichthoek van 130°.
Vanwege de hoge positie van de ca‐
mera is, bij wijze van leidraad voor de
positie, de achterbumper op het dis‐
play zichtbaar.
De camera bestrijkt slechts een be‐
perkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de wer‐
kelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische-geleidingsstrepen zijn
horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van 1 meter, die op de afbeel‐ ding zijn geprojecteerd om de afstand
tot de getoonde objecten te kunnen
bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
U kunt de functie deactiveren in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 131.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Display-instellingen
Page 214 of 313

212Rijden en bedieningNavi 650/Navi 950: De helderheid
kan worden ingesteld via de toetsen
omhoog/omlaag op de multifunctio‐
nele knop.
CD 600 : De helderheid kan worden
ingesteld door de multifunctionele
knop eerst in te drukken en dan te
draaien.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd wan‐ neer een bepaalde snelheid vooruitwordt overschreden of als de achter‐
uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
U kunt de achteruitkijkcamera in- of
uitschakelen in het menu Instellingen
op het Info-display. Persoonlijke in‐
stellingen 3 131.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● Wanneer de zon of de straal van koplampen rechtstreeks op de
lens van de camera valt.
● Als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders isvervuild. Reinig de lens, spoel
deze met water en veeg deze
met een zachte doek af.
● Wanneer de achterklep niet goed
gesloten is.
● Wanneer de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Verkeersbordherkenning
Werking Het verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze op het
Driver Information Centre.
Verkeersborden die worden herkend
zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen en verboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
begin en einde van:
● snelwegen
● rijkswegen
● woonerven
Page 215 of 313

Rijden en bediening213Onderborden● aanvullingen op verkeersborden
● aanhanger trekken verboden
● bij natheid
● bij ijs
● richtingspijlen
Borden maximumsnelheid worden getoond in het Driver Information
Center, tot het volgende bord maxi‐
mumsnelheid of einde maximumsnel‐
heid of als er gedurende een be‐
paalde periode geen ander bord
wordt geconstateerd.
In het display zijn combinaties van
meerdere borden mogelijk.
Een uitroepteken in een kader bete‐
kent dat er een bijkomend bord werd
gedetecteerd dat niet door het sys‐
teem kan worden herkend.
Het systeem is actief tot een snelheid
van 200 km/u afhankelijk van de ver‐
lichtingsomstandigheden. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid
van 160 km/u.
Zodra de rijsnelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met verkeersborden gewist, bijv. bij het
betreden van een bebouwde kom. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.
Displayweergave
De verkeersborden worden getoond
op de pagina
Verkeersbordherkenning op het Dri‐
ver Information Center. Dit kunt u se‐ lecteren met het stelwiel op de rich‐
tingaanwijzerhendel 3 119.
Wanneer u een andere functie in het
menu Driver Information Center hebt
geselecteerd en u daarna weer de
pagina Verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende ver‐
keersbord getoond.
Na het wissen van de verkeersbor‐
denpagina door het systeem ver‐
schijnt het volgende symbool:
Page 216 of 313

214Rijden en bediening
De inhoud van de pagina met ver‐
keersborden wordt ook gewist wan‐
neer u tijdens het rijden SET/CLR op
de richtingaanwijzerhendel ingedrukt houdt.
Popup-functie
Maximumsnelheden en inhaalverbo‐
den verschijnen als pop-up op elke
pagina van het Driver Information
Center.
De pop-upfunctie kan worden uitge‐
zet op de verkeersbordenpagina door op SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel te drukken.
Zodra de pagina Instellingen wordt
verschijnt, moet u Uit selecteren om
de pop-upfunctie uit te schakelen.
Schakel de functie weer in door te
kiezen voor Aan. Bij inschakeling van
het contact is de pop-upfunctie ge‐
deactiveerd.
Het pop-upvenster wordt
ca. 8 seconden lang weergegeven op het Driver Information Centre.
Page 217 of 313

Rijden en bediening215Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed wanneer:
● De voorruit ter hoogte van de frontcamera niet schoon is.
● Verkeersborden geheel of ge‐ deeltelijk bedekt zijn of lastig
waarneembaar zijn.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
duwen. In dat geval verschijnt Geen verkeersbordherk. door het
weer op het Driver Information
Center.
● De verkeersborden incorrect ge‐ monteerd of beschadigd zijn.
● Verkeersborden niet voldoen aan
het Verdrag van Wenen inzake
de verkeerstekens (Wiener Übe‐ reinkommen über Straßenver‐
kehrszeichen).Voorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐ stuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐
geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat
van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarin u rijdt. Het systeem detecteert
veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
● Geen bediening van de richting‐ aanwijzers.
● Geen bediening van het rempe‐ daal.
● Geen bediening van het gaspe‐ daal of snelheidsverhoging.
● Geen actieve stuurbeweging.
Wanneer de bestuurder actief is,
waarschuwt het systeem niet.
Page 218 of 313

216Rijden en bedieningInschakelen
U activeert het Lane Departure War‐
ning-systeem door ) in te drukken.
De brandende led in de knop geeft
aan dat het systeem is ingeschakeld. Wanneer de controlelamp ) in de in‐
strumentengroep groen brandt, is het
systeem klaar voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 56 km/u en wanneer
wegbelijning aanwezig is.
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door ) in te drukken; de led in de toets
gaat uit.
Bij snelheden lager dan 56 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
● De voorruit niet schoon is.
● De omgevingsomstandigheden ongunstig zijn, zoals harde re‐
gen, sneeuw, direct zonlicht of
schaduwen.
Het systeem kan niet werken als geen
rijbaanmarkering wordt gedetec‐
teerd.
Page 219 of 313

Rijden en bediening217Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 286.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren
Alleen dieselbrandstof gebruiken die
voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐ mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet toe‐
gestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemoto‐
ren.
Brandstof voor het rijden op aardgas
Aardgas met een methaangehalte
van ong. 78–99 % gebruiken. L-gas
(Low) bevat ong. 78–87 % en H-gas
(High) bevat ong. 87–99 %. Er kan ook biogas met hetzelfde methaan‐
gehalte worden gebruikt mits het che‐ misch geraffineerd en ontzwaveld
werd.
Alleen aardgas of biogas gebruiken
dat voldoet aan DIN 51624.
Page 220 of 313

218Rijden en bedieningGeen vloeibaar gas of LPG-autogas
gebruiken.
Brandstofkeuzeschakelaar
Door Y in te drukken kunt u wisselen
tussen het gebruik van benzine en
aardgas. Wisselen is niet mogelijk bij
zware belading (bijv. krachtig accele‐ reren, rijden met plankgas). De led-
status toont de huidige werkingsmo‐ dus.
1 uit:rijden op aardgas1 brandt:rijden op benzine1 knippert:omschakelen is niet
mogelijk, één van de
brandstofsoorten is
leegZodra de aardgastank leeg is, wordt
tot aan het uitschakelen van de ont‐
steking automatisch op benzine over‐
geschakeld.
Als daarna de aardgastank niet wordt
bijgevuld, moet bij de volgende keer
opnieuw starten handmatig worden
overgeschakeld op benzine als
brandstof. Dit is nodig om schade aan de katalysator (oververhitting door
onregelmatige brandstoftoevoer) te
voorkomen.
Als de keuzeschakelaar binnen korte
tijd meerdere keren wordt bediend,
treedt er een overschakelblokkering
in werking. De motor blijft rijden op de
eerder geselecteerde brandstof. De
blokkering is actief totdat de ontste‐ king wordt uitgeschakeld.
Bij rijden op benzine rekeningen hou‐
den met een gering verlies van ver‐
mogen en draaimoment. Daarom rij‐
stijl (bijv. bij inhaalmanoeuvres) en
zware belasting van de auto (bijv.
door een aanhanger) overeenkom‐
stig aanpassen.
De benzinetank om de zes maanden
leegrijden totdat controlelampje Y op‐
licht en weer bijtanken. Dit is nodigom de voor het rijden op benzine ver‐
eiste systeemfunctie en brandstof‐ kwaliteit te handhaven.
De auto regelmatig voltanken om cor‐
rosie in de tank tegen te gaan.
Brandstof voor rijden opLPG
Vloeibaar gas is bekend als LPG (Li‐
quefied Petroleum Gas) of onder de
Franse benaming GPL (Gaz de Pé‐
trole Liquéfié). LPG wordt ook wel Au‐ togas genoemd.
LPG bestaat voornamelijk uit propaan
en butaan. Afhankelijk van het aan‐
deel butaan ligt het octaangetal tus‐
sen 105 en 115. LPG wordt vloeibaar bij een druk van ongeveer 510 bar
opgeslagen.
Het kookpunt hangt af van de druk en
de mengverhouding. Bij omgevings‐
druk ligt dit tussen -42 °C (pure pro‐
paan) en -0,5 °C (pure butaan).