PEUGEOT 2008 2021 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2021Pages: 260, PDF Size: 7.71 MB
Page 151 of 260

149
Praktische informatie
7In de auto, met PEUGEOT Connect Nav
Afhankelijk van de uitvoering kan het menu Energie als
volgt worden geopend:
– direct, door op de toets bij het touchscreen
te drukken (bij het touchscreen van 10").
– via het menu Applicaties.
► Selecteer de pagina Laden in het menu
Energie van het touchscreen.
►
Stel de begintijd voor het laden in.
►
Druk op
OK.
De instelling wordt in het systeem opgeslagen.
Activering
Geprogrammeerd laden is alleen mogelijk met Mode 2 en 3.
►
Na het instellen van het geprogrammeerd laden
sluit
u uw auto aan op de gewenste laadapparatuur.
► Druk binnen een minuut op deze toets in de klep
om het systeem te activeren (bevestigd door een blauw
controlelampje voor het laden).
Loskoppelen
Voordat u de laadstekker loskoppelt van de
laadaansluiting:
►
Als de auto is ontgrendeld, moet u deze
vergrendelen en vervolgens ontgrendelen.
►
Als de auto is vergrendeld, moet u deze
ontgrendelen.
Het rode lampje in de klep gaat uit om aan te geven dat
de laadstekker is ontgrendeld.
►
V
erwijder de laadstekker binnen 30 seconden.
Het controlelampje voor het laden gaat wit branden.
Druk met de selectieve ontgrendeling van de portieren geactiveerd twee keer op de
ontgrendelknop om de laadstekker los te koppelen.
Wanneer het laden is voltooid, gaat het groene controlelampje voor het laden in de klep na
ongeveer 2 minuten uit.
Laden via een normaal stopcontact, Mode 2
Als het laden is beëindigd, gaan het groene
controlelampje CHARGE op de regeleenheid en
het groene controlelampje voor het laden in de klep
permanent branden.
►
Plaats de beschermkap terug op de laadstekker en
sluit de laadklep.
► Haal de laadkabel aan de zijde van de regeleenheid
uit het stopcontact.
Versneld laden, Mode 3
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de
laadregeleenheid en door het permanent branden van
het groene lampje in de klep.
►
Hang de laadstekker aan de wallbox en sluit de
laadklep.
Snelladen, Mode 4
Als het laden is voltooid, wordt dit aangegeven door de
lader en door het permanent branden van het groene
lampje in de klep.
► U kunt het laden ook onderbreken door op
deze toets in de klep te drukken (alleen bij
Mode 4).
►
Hang de laadstekker aan de lader
.
►
Afhankelijk van de uitvoering moet u de
beschermkap terug op het onderste gedeelte plaatsen
en de laadklep sluiten.
Wanneer de laadstekker wordt losgekoppeld, verschijnt er een melding op het
instrumentenpaneel dat het laden is voltooid, ook al
was de laadstekker losgekoppeld voordat de auto
volledig is opgeladen.
Trekhaak
Verdeling van de lading
► V erdeel het gewicht in de aanhanger gelijkmatig,
plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
Page 152 of 260

150
Praktische informatie
probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht
mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties
van de motor af als men op grotere hoogte boven de
zeespiegel komt. Trek daarom voor elke 1000 m hoogte
10% van het maximale aanhangergewicht af.
Gebruik een trekhaak en de betreffende bedrading die door PEUGEOT zijn
goedgekeurd. Laat de trekhaak door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats monteren.
Als de trekhaak niet door een PEUGEOT-dealer
wordt gemonteerd, moet de montage altijd
volgens de voorschriften van de fabrikant worden
uitgevoerd.
Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden
automatisch uitgeschakeld wanneer er een
goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Zie het betreffende deel voor meer informatie
over het rijden met een aanhanger en de functie
Aanhangerstabiliteitscontrole.
Houd u aan het maximale aanhangergewicht dat op het kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in het deel Technische
gegevens van dit boekje wordt vermeld.
Wanneer u accessoires aan de trekhaak bevestigt (zoals een fietsendrager of
bagageplateau):
–
Houd u aan de maximaal toegestane kogeldruk.
– Vervoer niet meer dan 4 gewone fietsen of 2
elektrische fietsen.
Wanneer u fietsen op een fietsendrager op een
trekhaak laadt, plaats dan de zwaarste fietsen het
dichtst bij de auto.
Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving.
ElektromotorEen elektrische auto mag nooit met een
trekhaak worden uitgerust.
U kunt dus geen aanhanger of caravan trekken met
een dergelijke auto.
Trekhaak met afneembare kogel
Overzicht
Deze door de fabrikant geleverde trekhaak kan zonder
gereedschap worden gemonteerd en verwijderd.
1. Bevestigingssteun
2. Beschermdop
3. Aansluiting
4. Veiligheidsoog
5. Afneembare kogel
6. Draaiknop voor vergrendeling / ontgrendeling
7. Slot met sleutel
8. Label voor het noteren van belangrijke referenties
A. Vergrendelde stand (groene markeringen staan
tegenover elkaar); de draaiknop maakt contact met
de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering staat tegenover groene markering); de draaiknop maakt
geen contact met de kogel (speling van ongeveer
5 mm).
Bevestig het bijgevoegde label op een goed zichtbare plaats, in de buurt van de steun of in
de bagageruimte.
De bedrading van dit systeem is niet geschikt voor gebruik met aanhangers met
ledverlichting.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Vóór elk gebruikControleer of de kogel goed is vergrendeld.
Doe dit door het volgende te controleren:
– het groene merkteken van de draaiknop valt
samen met het groene merkteken van de kogel;
– de draaiknop maakt contact met de kogel (stand
A );
– het slot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd;
de draaiknop kan niet meer worden bediend;
– de kogel mag absoluut niet in de
bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en trek
eraan om dit te controleren.
Page 153 of 260

151
Praktische informatie
7A. Vergrendelde stand (groene markeringen staan tegenover elkaar); de draaiknop maakt contact met
de kogel (geen speling).
B. Ontgrendelde stand (rode markering staat tegenover groene markering); de draaiknop maakt
geen contact met de kogel (speling van ongeveer
5
mm).
Bevestig het bijgevoegde label op een goed zichtbare plaats, in de buurt van de steun of in
de bagageruimte.
De bedrading van dit systeem is niet geschikt voor gebruik met aanhangers met
ledverlichting.
Zie het betreffende deel voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak.
Vóór elk gebruikControleer of de kogel goed is vergrendeld.
Doe dit door het volgende te controleren:
–
het groene merkteken van de draaiknop valt
samen met het groene merkteken van de kogel;
–
de draaiknop maakt contact met de kogel (stand
A );
–
het slot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd;
de draaiknop kan niet meer worden bediend;
–
de kogel mag absoluut niet in de
bevestigingssteun kunnen bewegen: duw en trek
eraan om dit te controleren.
Als de kogel niet is vergrendeld, kan de aanhanger
loskomen. Kans op een ongeval!
Tijdens het gebruik Ontgrendel nooit het systeem terwijl een
aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau
op de trekhaakkogel is gemonteerd.
Overschrijd nooit het maximaal toelaatbare
treingewicht van de auto.
Neem altijd de maximaal toegestane belasting
op de trekhaak in acht; als deze belasting wordt
overschreden, kan de trekhaak losraken van de
auto - kans op een ongeval!
Controleer voordat u gaat rijden de afstelling van de
koplampen en controleer of de verlichting van de
aanhanger correct functioneert.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de hoogteverstelling van de
koplampen.
Na het gebruik Wanneer u zonder aanhanger of
bagageplateau rijdt, verwijder dan de trekhaakkogel
en plaats de beschermdop op de steun, zodat de
kentekenplaat en/of de verlichting goed zichtbaar
zijn.
Onderhoud
De correcte werking van het systeem is alleen
gegarandeerd als de kogel en de steun schoon blijven.
Voordat de auto met een hogedrukreiniger wordt
schoongemaakt, moet de kogel worden verwijderd en
moet de beschermdop op de steun zijn aangebracht.
Werkzaamheden aan de trekhaak Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Monteren van de kogel
► Verwijder onder de achterbumper de beschermdop
( 2 ) van de steun (1 ).
►
Steek het uiteinde van de trekhaakkogel (
5) in de
steun (1 ) en beweeg deze omhoog; de kogel wordt
automatisch vergrendeld.
Page 154 of 260

152
Praktische informatie
► De draaiknop (6) draait een kwart slag linksom;
houd uw handen uit de buurt van de knop!
► Controleer of het mechanisme correct is
vergrendeld (stand A ).
►
V
ergrendel het slot (7 ) met de sleutel.
►
V
erwijder de sleutel. De sleutel kan niet worden
verwijderd als het slot is ontgrendeld.
►
Klem het kapje op het slot.
► Verwijder de beschermkap van de trekhaakkogel.
► Maak de aanhanger vast aan de trekhaakkogel.
►
Maak de kabel van de aanhanger vast aan het
veiligheidsoog (4 ) van de steun.
►
Steek de stekker van de aanhanger in de
aansluiting en draai de stekker een kwart omwenteling
om hem op de aansluiting (3 ) van de steun aan te
sluiten.
Verwijderen van de kogel
► Pak de stekker van de aanhanger , draai hem een
kwart slag en trek hem uit de aansluiting (3 ) van de
steun.
►
Maak de veiligheidskabel van de aanhanger los uit
het veiligheidsoog (4 ) van de steun.
►
Maak de aanhanger los van de trekhaakkogel.
►
Plaats de beschermkap terug over de
trekhaakkogel.
►
V
erwijder het kapje van het slot en zet het kapje
vast op de kop van de sleutel.
► Steek de sleutel in het slot ( 7).
► Ontgrendel het slot met de sleutel.
► Houd de trekhaakkogel ( 5) stevig met één hand
vast; trek met uw andere hand aan de draaiknop (6 ) en
draai hem zo ver mogelijk rechtsom; laat de draaiknop
niet los.
►
V
erwijder de kogel via de basis van de steun (1 ).
►
Laat de draaiknop los; deze wordt automatisch
geblokkeerd in de ontgrendelde stand (stand B ).
► Plaats de beschermdop (2 ) terug op de steun (1).
► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de
kogel geen beschadigingen kan oplopen en niet vuil
kan worden.
Dakdragers
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam om uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde dakdragers te
gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in
de handleiding die bij de dakdragers wordt
meegeleverd.
Maximale belasting op de dakdragers, bij een maximale laadhoogte van 40 cm: 70 kg.
Deze waarde kan veranderen; controleer de
maximaal toegestane belasting in de handleiding
van de dakdragers.
Page 155 of 260

153
Praktische informatie
7
► Plaats de beschermdop (2) terug op de steun (1 ).
► Berg de kogel zorgvuldig op in de hoes, zodat de
kogel geen beschadigingen kan oplopen en niet vuil
kan worden.
Dakdragers
Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto
beschadigd raakt, is het raadzaam om uitsluitend
voor uw auto goedgekeurde dakdragers te
gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en de
gebruiksvoorwaarden die staan vermeld in
de handleiding die bij de dakdragers wordt
meegeleverd.
Maximale belasting op de dakdragers, bij een maximale laadhoogte van 40 cm: 70 kg.
Deze waarde kan veranderen; controleer de
maximaal toegestane belasting in de handleiding
van de dakdragers.
Pas de rijsnelheid bij een belading hoger dan 40 cm
aan de rijomstandigheden aan om schade aan de
dakdragers en de bevestigingspunten op het dak te
voorkomen.
Raadpleeg de landelijke wetgeving met betrekking
tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn
dan de auto.
Voorschriften Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen
dat een van de zijden wordt overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het
dak.
Zet de lading goed vast.
Rijd voorzichtig: de auto reageert sneller op zijwind
en de stabiliteit van de auto kan door de belading
worden beïnvloed.
Controleer regelmatig of de dakdragers goed zijn
geplaatst en bevestigd, in ieder geval voor elke rit.
Verwijder de dakdragers zodra deze niet meer
nodig zijn.
Schuif- / kanteldak Controleer of de lading niet onder de
dakdragers uitsteekt en daardoor in contact kan
komen met het schuif- / kanteldak als dit wordt
bediend - Kans op ernstige schade!
Bevestigen op de dakrails
U moet de dakdragers bevestigen ter hoogte van de
merktekens op de dakrails.
Op het dak bevestigen
Bevestig de dakdragers uitsluitend op de vier
bevestigingspunten in het dakframe. Als de portieren
zijn gesloten, zijn deze punten niet zichtbaar.
De bevestigingen van de dakdragers hebben een
bout die in de opening van elk bevestigingspunt moet
worden gestoken.
Page 156 of 260

154
Praktische informatie
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden verbeteren
sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een
noodreservewiel mag niet worden voorzien van een
sneeuwketting.
Neem de geldende wetgeving in uw land in acht met betrekking tot het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal toegestane
snelheid.
Gebruik alleen kettingen die zijn bedoeld voor montage
op het type wiel van de auto:
Maat van de af fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R16 9 mm (Polaire
XP9)
215/60 R17 9 mm (Polaire
XP9)
215/55 R18 10 mm (Polaire
0112)
Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Montagetips
► Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren,
zet de auto dan langs de kant van de weg op een
vlakke ondergrond stil.
► Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen
dat de auto wegglijdt.
►
Monteer de sneeuwkettingen en volg daarbij de
aanwijzingen van de fabrikant.
►
Rijd voorzichtig weg en blijf kort met een snelheid
van maximaal 50
km/h rijden.
►
Zet de auto stil en controleer of de sneeuwkettingen
goed zijn gespannen.
We raden u aan om het monteren van sneeuwkettingen altijd op een vlakke, droge
ondergrond te oefenen voordat u op reis gaat.
Rijd niet met de sneeuwkettingen op wegen zonder sneeuw, omdat de banden van de auto
en het wegdek dan beschadigd raken. Als de auto
lichtmetalen velgen heeft, controleer dan of geen
enkel deel van de kettingen of bevestigen de velg
raakt.
Sneeuwscherm
(Afhankelijk van het land waar de auto is verkocht)
Deze afneembare voorziening voorkomt opeenhoping
van sneeuw rond de koelventilator van de radiateur.
Het bestaat uit een eerste deel voor het bovenste
gedeelte van de grille en een tweede deel voor het
onderste gedeelte.
Bij problemen met monteren/verwijderen Neem contact op met een PEUGEOT-dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voordat u begint of de motor is uitgeschakeld en de koelventilator is gestopt.
Het is belangrijk dat u ze verwijdert bij:– een buitentemperatuur hoger dan 10 °C.
–
het trekken van een aanhanger
.
–
een snelheid hoger dan 120
km/h.
Bevestigen
► Houd het zijrooster voor de ondergrille van de
bumper.
►
Plaats eerst de onderste bevestigingssteunen in de
bumper.
►
Kantel het zijrooster omhoog totdat de zij- en
daarna de bovenste bevestigingssteunen in de bumper
klikken.
►
Controleer of de eenheid goed is bevestigd door op
de hoeken ervan te drukken.
Herhaal hetzelfde proces om het middelste rooster in
de bovengrille van de bumper te monteren.
Verwijderen
Voor het zijrooster
► Steek uw vinger in de uitsparing in het onderste
gedeelte van het zijrooster.
► Trek het rooster naar u toe om het los te maken.
Voor het middelste rooster met horizontale grille
► Druk op de bovenste bevestigingssteunen om deze
uit de grille te halen.
► Kantel het middelste rooster voorzichtig omhoog.
► Trek het rooster naar u toe om het los te maken.
Page 157 of 260

155
Praktische informatie
7Verwijderen
Voor het zijrooster
► Steek uw vinger in de uitsparing in het onderste
gedeelte van het zijrooster.
►
T
rek het rooster naar u toe om het los te maken.
Voor het middelste rooster met horizontale grille
► Druk op de bovenste bevestigingssteunen om deze
uit de grille te halen.
►
Kantel het middelste rooster voorzichtig omhoog.
►
T
rek het rooster naar u toe om het los te maken.
Voor het middelste rooster met verticale grille
► Steek een platte schroevendraaier in de gaten om
bij de bovenste bevestigingssteunen van het middelste
rooster te komen.
►
Druk op elke bovenste bevestigingssteun om deze
uit de grille te halen.
►
T
rek het rooster naar u toe om het los te maken.
Eco-mode
Dit systeem regelt de maximale gebruiksduur van
bepaalde functies bij afgezet contact om te voorkomen
dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische
functies zoals het audio- en telematicasysteem,
het dimlicht en de interieurverlichting in totaal nog
maximaal ongeveer 30 minuten gebruiken.
Activering van de modus
Er wordt een melding weergegeven als de eco-mode
wordt geactiveerd: de actieve functies worden in
stand-by gezet.
Als u op dat moment aan het telefoneren bent, kunt u het gesprek nog ongeveer 10 minuten
via het handsfree systeem van het audiosysteem
voortzetten.
Afsluiten van de eco-mode
De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden
automatisch weer ingeschakeld als de motor wordt
gestart.
Als u de functies direct weer wilt gebruiken, start dan
de motor en laat deze draaien:
–
Minder dan 10 minuten om de functies ongeveer 5
minuten te kunnen gebruiken.
–
Meer dan 10 minuten om de functies ongeveer 30
minuten te kunnen gebruiken.
Laat de motor de aangegeven tijd draaien om er zeker
van te zijn dat de accu voldoende is opgeladen.
Vermijd het herhaaldelijk of continu starten van de
motor om de accu bij te laden.
Als de accu leeg is, kan de motor niet gestart worden.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie
over de 12V-accu.
Spaarfase
Dit systeem regelt het gebruik van bepaalde functies
van de auto afhankelijk van de laadtoestand van de
accu.
Tijdens het rijden kunnen enkele functies, zoals de
airconditioning en achterruitverwarming, tijdelijk worden
uitgeschakeld in verband met de laadtoestand van de
accu.
Page 158 of 260

156
Praktische informatie
Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld
zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.
Motorkap
Stop & StartVoordat u werkzaamheden onder de motorkap
uitvoert, moet u het contact afzetten om te
voorkomen dat de motor automatisch weer wordt
gestart.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans op
verstikking en ernstig letsel!
Elektromotor Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding
die in de bladen van de koelventilator of in bepaalde
bewegende componenten kunnen komen - kans op
verstikking en ernstig letsel!
Voordat er werkzaamheden onder de motorkap
worden uitgevoerd, moet u het contact afzetten,
controleren of het controlelampje READY op
het instrumentenpaneel uit is en de laadstekker
loskoppelen als deze is aangesloten.
Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het voorportier
links is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de
motorkapsteun (kans op brandwonden). Gebruik de
beschermde zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen
de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
Koelen van de motor als deze wordt afgezet De koelventilator van de motor kan starten
nadat de motor is afgezet.
Wees voorzichtig met voorwerpen of kleding die
in de propeller van de ventilator kunnen komen!
Openen
► Open het portier linksvoor.
► Trek de binnenhendel aan de onderzijde van de
portiersponning naar u toe.
► Duw de externe veiligheidsvergrendeling omhoog
en breng de motorkap omhoog.
►
Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig
deze in de uitsparing om de motorkap geopend te
houden.
Sluiten
► Houd de motorkap vast en trek de steun uit de
houder.
► Bevestig de motorkapsteun in de houder.
► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze
aan het einde van de slag in het slot vallen.
► Trek aan de motorkap om te controleren of deze
goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten onder de motorkap,
wordt geadviseerd om blootstelling aan water
(regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De afgebeelde motor dient slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende componenten kan
verschillen:
– Luchtfilter.
– Oliepeilstok.
– Olievuldop.
Benzinemotor
Page 159 of 260

157
Praktische informatie
7► Bevestig de motorkapsteun in de houder.
► Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze
aan het einde van de slag in het slot vallen.
►
T
rek aan de motorkap om te controleren of deze
goed vergrendeld is.
In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten onder de motorkap,
wordt geadviseerd om blootstelling aan water
(regen, wassen,enz.) te beperken.
Onder de motorkap
De afgebeelde motor dient slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende componenten kan
verschillen:
–
Luchtfilter
.
–
Oliepeilstok.
–
Olievuldop.
Benzinemotor
Dieselmotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu / zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Luchtfilter
8. Olievuldop
9. Oliepeilstok
Dieselbrandstofsysteem
Dit systeem staat onder zeer hoge druk.
Laat alle werkzaamheden alleen door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Elektromotor
1. Reservoir ruitensproeiervloeistof
2. Reservoir motorkoelvloeistof (alleen peil)
3. Reservoir remvloeistof
4. Accu/zekeringen
5. Afzonderlijk massapunt (-)
6. Zekeringkast
7. Elektrisch circuit van 400 V
8. Stroomonderbreker voor noodgevallen voor
nooddiensten en onderhoudsmonteurs
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer informatie over
het laadsysteem (elektrische auto).
Niveaus controleren
Controleer regelmatig alle hieronder aangegeven
niveaus volgens het onderhoudsschema van
de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders
aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het
desbetreffende circuit controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Page 160 of 260

158
Praktische informatie
De vloeistoffen moeten voldoen aan de eisen die de fabrikant stelt aan vloeistoffen voor de
motor van de auto.
Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor
kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de
koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij
afgezet contact).
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en
schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde
containers bij het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Motorolie
Het peil moet worden gecontroleerd nadat de motor minimaal 30 minuten uitgeschakeld is
geweest en op een vlakke ondergrond staat. Controleer
het peil met de oliepeilindicator op het
instrumentenpaneel terwijl het contact is ingeschakeld
(bij auto's met elektrische meter) of met de peilstok.
Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten
door olie moet bijvullen. Er wordt geadviseerd om het
oliepeil elke 5000 km te controleren en, waar nodig, olie
bij te vullen.
Gebruik nooit additieven in de motorolie om te voorkomen dat de motor en emissieregeling
minder betrouwbaar werken.
Controle met de oliepeilstok
Zie de afbeelding van onder de motorkap voor de
locatie van de peilstok.
►
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde
helemaal naar buiten.
►
V
eeg het uiteinde van de peilstok af met een
schone, niet-pluizende doek.
► Steek de oliepeilstok weer volledig in de buis en
trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het
oliepeil is juist als het tussen de merktekens A (max)
en B (min) ligt.
Start de motor niet wanneer het peil staat:
–
boven markering
A; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
–
onder markering
B; vul onmiddellijk motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Wanneer u motorolie bijvult of ververst,
controleer dan of de olie geschikt is voor de
motor en voldoet aan de aanbevelingen in het
onderhoudsschema dat bij de auto is geleverd
(of verkrijgbaar is bij uw PEUGEOT-dealer en bij
gekwalificeerde werkplaatsen).
Wanneer er niet-aanbevolen olie wordt gebruikt, kan
de garantie bij een defecte motor vervallen.
Motorolie bijvullen
Zie de betreffende afbeelding van de motorruimte voor
de locatie van de motorolievuldop.
►
Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen
op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand
veroorzaken).
►
W
acht enkele minuten en controleer vervolgens
nogmaals het oliepeil met de peilstok.
►
V
ul indien nodig bij.
►
Draai, nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd, de motorolievuldop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.
De indicatie van het oliepeil dat op het instrumentenpaneel wordt weergegeven
wanneer het contact wordt aangezet, is de eerste
30 minuten na het bijvullen van olie niet geldig.
Remvloeistofniveau
Het niveau van deze vloeistof dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te
bevinden. Wanneer dit niet het geval is, controleer of de
remblokken van uw auto zijn versleten.
Zie het onderhoudsschema van de fabrikant om vast te
stellen hoe vaak de remvloeistof moet worden ververst.
Reinig de dop voordat u deze verwijdert om bij te vullen. Gebruik alleen DOT4-remvloeistof
die in een ongeopende verpakking zit.
Koelvloeistof
(Benzine of diesel)
Het is normaal dat tussen twee onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet
worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het peil controleert en
koelvloeistof bijvult.
Bij te weinig koelvloeistof kan er grote schade aan de
motor ontstaan, dus zorgt dat het peil bij de markering
" MAX" staat, maar nooit erboven.
Als het peil zich dicht bij of onder de markering "MIN"
bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de
koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Het koelsysteem staat onder druk. Wacht daarom na
het afzetten van de motor ten minste één uur voordat u
er werkzaamheden aan uitvoert.
Wanneer u met spoed moet bijvullen, neem dan om
brandwonden te voorkomen een doek en draai de dop
twee slagen los om de druk te laten dalen.
Als de druk is gedaald, verwijder de dop en vul bij tot
het vereiste peil.