reset Peugeot 308 2014 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2014, Model line: 308, Model: Peugeot 308 2014Pages: 400, PDF Size: 10.15 MB
Page 14 of 400
12
Controle tijdens het rijden
308_nl_Chap01_controle de marche_ed02-2013
Instrumentenpaneel
1. Brandstofniveaumeter. 2. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). 3. Motorolieniveaumeter. 4. Opschakelindicator. Ingeschakelde versnelling automatische transmissie. 5. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
6. Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer.
A. Dimmer verlichting. B. Resetten van de dagteller. Tijdelijk weergegeven informatie: - onderhoud, - actieradius brandstofadditief.
7. Onderhoudsindicator en vervolgens kilometerteller (km of miles). Deze functies worden achtereenvolgend weergegeven na het aanzetten van het contact. 8. Dagteller (km of miles). 9. Toerenteller (x 1000 t /min of rpm),
schaalverdeling afhankelijk van de motoruitvoering (benzine of diesel). 10. Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Meters en displays Bedieningstoetsen
Page 30 of 400
28
Controle tijdens het rijden
308_nl_Chap01_controle de marche_ed02-2013
De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden. Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende mogelijk uitgevoerd moeten worden. u hebt de afstand tot de eerstvolgende mogelijk uitgevoerd moeten worden.
onderhoudsbeurt met 300 km overschreden. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:
De sleutel kan gaan branden als het interval in tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje, is overschreden. Bij de Blue HDi-uitvoeringen met dieselmotor kan de sleutel afhankelijk van de mate van vervuiling van de motorolie ook eerder gaan branden, wat afhankelijk is van de rijomstandigheden van de auto.
5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden . Bij de Blue HDi-uitvoeringen met dieselmotor gaat bij het aanzetten van het contact ook het verklikkerlampje Service branden.
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.
Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie
U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven. Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller. De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.
De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden. Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: zet het contact af, druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt, zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, laat de knop los als het display "=0"aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Page 35 of 400
33
1
Controle tijdens het rijden
308_nl_Chap01_controle de marche_ed02-2013
Traject resetten
Druk zodra het gewenste traject wordt aangegeven de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan twee seconden in. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
Page 36 of 400
34
Controle tijdens het rijden
308_nl_Chap01_controle de marche_ed02-2013
Boordcomputer
De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).
Weergave van de informatie
op het touchscreen
Permanente weergave: Selecteer het menu "Rijhulpsysteem". De informatie van de boordcomputer wordt weergegeven op de hoofdpagina van het menu. Druk op een van de toetsen om het gewenste tabblad te bekijken.
Actuele informatie: - actieradius, - huidig brandstofverbruik, - de teller van het Stop & Start-systeem.
Traject "1" : - afgelegde afstand, - gemiddeld brandstofverbruik, - gemiddelde snelheid, voor het eerste traject.
Traject "2" :
- afgelegde afstand, - gemiddeld brandstofverbruik, - gemiddelde snelheid, voor het tweede traject.
Traject resetten
Druk, zodra het gewenste traject wordt weergegeven, op de toets voor
het resetten of op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar. De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen. Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.
De gegevens zijn toegankelijk via het menu "Rijhulpsysteem".
Tijdelijke weergave in een specifiek venster: Druk op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar om de informatie te bekijken en de verschillende tabbladen weer te geven.
Touchscreen
Page 40 of 400
38
Controle tijdens het rijden
308_nl_Chap01_controle de marche_ed02-2013
Menu "Rijhulpsystemen"
De te configureren functies zijn in de volgende tabel weergegeven.
To e t sDesbetreffende functieAanwijzingen
Inst. snelheden Opslaan van de snelheden voor de snelheidsbegrenzer en de snelheidsregelaar.
Initialisatie bandensp.controle Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
Dodehoekdetectie Inschakelen van de functie.
Page 64 of 400
62
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2013
Batterij vervangen
Batterij ref.: CR2032 / 3 V. Deze batterij is via het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar. Als de batterij vervangen moet worden, wordt u gewaarschuwd door een melding op het display van het instrumentenpaneel. Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los. Verwijder het deksel. Ver wijder de lege batterij. Plaats een nieuwe batterij in de juiste richting in de houder. Druk het deksel vast.
Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.
Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld
en gelokaliseerd worden.
Steek eerst de mechanische sleutel (ondergebracht in de afstandsbediening) in het slot om de auto te ontgrendelen. Verwijder de bekleding onder de 12V-aansluiting. Plaats de elektronische sleutel in de desbetreffende houder. Zet het contact aan door op de knop "START/STOP" te drukken. De elektronische sleutel werkt nu weer.
Storing in en resetten van
de afstandsbediening
Raadpleeg zo snel mogelijk het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de storing niet is verholpen.
Page 72 of 400
70
Toegang tot de auto
308_nl_Chap02_ouvertures_ed02-2013
Resetten van de
ruitbediening
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.
Als de accu is losgekoppeld geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld:
- open de ruit volledig en sluit de ruit. Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters. Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten, - houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde omhoog getrokken.
Druk, voor de veiligheid van uw kinderen, op de schakelaar 5 om de ruitbediening achter, ongeacht de stand van de ruiten, te blokkeren.
Blokkering van de
ruitbediening achter
Als het lampje brandt, is de ruitbediening achter geblokkeerd. Als het lampje is gedoofd, is de ruitbediening achter niet geblokkeerd.
Page 142 of 400
140
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
De actieve snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld , daarbij moet de wagensnelheid tussen 40 km/h en 150 km/h liggen.
Algemeen
Het onderbreken van de actieve snelheidsregelaar kan handmatig (met de toets) of automatisch worden uitgevoerd: - door het rem- of koppelingspedaal in te trappen, - om veiligheidsredenen bij een ingreep van het ESP-systeem, - als de elektrische parkeerrem wordt bediend, - als een grenswaarde voor de afstand in tijd tot de voorligger wordt bereikt (berekend op basis van het snelheidsverschil tussen uw auto en uw voorligger en de ingestelde afstand in tijd tot de voorligger), - als de afstand tussen uw auto en uw voorligger te klein wordt, - als de snelheid van uw voorligger te laag is, - als de snelheid van uw auto te laag wordt.
Bij het gebruik van de actieve snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen. Houd uw voeten altijd in de buurt van de pedalen.
Als het contact wordt afgezet, worden alle ingestelde waarden gewist en wordt de afstand in tijd tot de voorligger automatisch gereset op de standaardtijd van 2 seconden.
Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak moet ook minimaal de derde of vierde versnelling (afhankelijk van de motoruitvoering) zijn ingeschakeld.
Bij een auto met automatische transmissie moet ook minimaal de tweede versnelling (volgens motoruitvoering) zijn ingeschakeld.
Als de ingestelde snelheid hoger is dan 150 km/h, gaat de actieve snelheidsregelaar automatisch over op een conventionele snelheidsregeling (zonder automatische regeling van de afstand tot de voorligger).
Page 152 of 400
150
Rijden
308_nl_Chap04_conduite_ed02-2013
Onder bepaalde omstandigheden is het mogelijk dat de gevolgde auto niet kan worden gedetecteerd, bijvoorbeeld: - als u in een bocht rijdt, - als u van rijstrook wisselt, - als de voorligger zich buiten het bereik van de sensor bevindt (maximaal bereik: ongeveer 100 m),
Beperkingen van de
werking
In het geval van een storing in het systeem wordt dit pictogram weergegeven in combinatie met een melding.
Storing
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als u het systeem na een reparatie voor het eerst gebruikt, kan een melding worden weergegeven die aangeeft dat het systeem bezig is met resetten. De functie is dan niet beschikbaar. Zodra deze melding is verdwenen, is het systeem weer klaar voor gebruik. Als de melding niet verdwijnt, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
De werking van de radar, die achter de voorbumper is gemonteerd, kan verstoord worden door bepaalde weersomstandigheden, die een opeenhoping van sneeuw, ijs, modder enz. veroorzaken. Reinig de voorbumper door de sneeuw of de modder te ver wijderen.
Page 191 of 400
189
6
Veiligheid
308_nl_Chap06_securite_ed02-2013
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt permanent de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden. Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset. Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet door het systeem kunnen worden vervangen. Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken. Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen. Zie de rubriek "Identificatie". De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid). Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage bandenspanning veroorzaakt bovendien een hoger brandstofverbruik.