sensor PEUGEOT 308 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2022, Model line: 308, Model: PEUGEOT 308 2022Pages: 260, PDF Size: 8 MB
Page 52 of 260

50
Ergonomie en comfort
Handmatig inklappen
De spiegels kunnen handmatig worden ingeklapt 
(parkeren, smalle garage, enz.).
► 
Kantel de spiegel richting de auto.
Elektrisch inklappen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de buitenspiegels 
elektrisch inklapbaar.
► Zorg dat het contact is aangezet 
en zet schakelaar A  vanuit de auto 
in de middelste stand.
►
 
Beweeg schakelaar 
 A naar 
achteren.
►
 
V
ergrendel de auto van buitenaf.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met  behulp van schakelaar A , worden ze niet 
automatisch uitgeklapt als de auto wordt 
ontgrendeld.
Elektrisch uitklappen
► Van buitenaf: ontgrendel de auto.
►  V an binnenuit: zet schakelaar A  met aangezet 
contact in de middelste stand en beweeg deze 
daarna naar achteren.
Het automatisch inklappen / uitklappen van  de buitenspiegels kan worden ingesteld in 
de app Instellingen
  > Voertuig   van het 
touchscreen.
Klap de spiegels in voordat u de auto laat 
wassen in een automatische wasstraat.
Automatisch kantelen van  buitenspiegels bij achteruitrijden
Afhankelijk van de uitvoering kan met deze functie 
het spiegelglas van de spiegels automatisch omlaag 
worden gekanteld om het achteruit inparkeren te 
vereenvoudigen.
Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld 
terwijl de motor draait, wordt het spiegelglas van de 
spiegels naar de grond gericht.
Het spiegelglas van beide spiegels keert terug naar 
de oorspronkelijke stand:
–
 
Enkele seconden nadat er uit de
  
achteruitversnelling is geschakeld.
–
 
W
 anneer er sneller dan 10   km/h wordt gereden.
–
 
Als de motor wordt afgezet.
Het systeem kan in de app Instellingen > 
V oertuig   van het touchscreen worden 
ingeschakeld / uitgeschakeld.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een 
antiverblindingsstand waardoor de spiegel 
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder 
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de 
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediend model
Dag-/nachtstand 
 
► Trek aan het hendeltje om de spiegel in de 
antiverblindingsstand (nachtstand) te zetten.
►
 
Duw het hendeltje naar voren om de spiegel
  
zetten in de normale dagstand te zetten.
Afstellen
►
 
Stel de spiegel af in de normale dagstand.
Automatisch "elektrochroom" model 
 
Het elektrochroomsysteem gebruikt een sensor voor 
het detecteren van het niveau van het buitenlicht 
en van het licht dat van achteren op de auto valt 
zodat er automatisch en geleidelijk tussen dag- en 
nachtstand kan worden geschakeld.    
Page 55 of 260

53
Ergonomie en comfort
3► Controleer of de buitenste veiligheidsgordels niet 
klem zitten.
Let op: als de rugleuning niet goed is  vergrendeld, komt de veiligheid van de 
passagiers bij een noodstop of een aanrijding in 
gevaar.
Voorwerpen in de bagageruimte kunnen naar 
voren worden geslingerd - kans op ernstig letsel!
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd en van 
buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de 
voorruit, of in het interieur gerecirculeerd.
Bedieningselementen
Afhankelijk van de uitvoering zijn bepaalde  bedieningselementen beschikbaar in de app 
Klimaat op het touchscreen en / via het 
bedieningspaneel op de middenconsole.
Luchtverdeling 
 
1. Ventilatieroosters voor het ontdooien / 
ontwasemen van de voorruit
2. Ventilatieroosters voor het ontdooien / 
ontwasemen van de zijruiten vóór
3. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters
4. Verstelbare en afsluitbare middelste 
ventilatieroosters
5. Ventilatieroosters voetenruimte bestuurder en 
voorpassagier
6. Ventilatieroosters voetenruimte achterpassagiers
7. Verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters
Advies
Het ventilatie- en 
airconditioningssysteem gebruiken
►
 
Let erop dat de uitstroomopening onder
  
de voorruit, de verschillende luchtkanalen, 
ventilatieroosters, overige uitstroomopeningen en 
ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven 
voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar 
het interieur.
►
 
Dek de zonnesensor op het dashboard niet
  
af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het 
automatische airconditioningssysteem.
►
 
Zet de airconditioning minstens één tot twee
  
keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het 
systeem in goede staat te houden.
►
 
Gebruik de airconditioning niet als deze niet
  
koelt en neem contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Wanneer er een zware lading op een steile 
helling bij een hoge buitentemperatuur wordt 
gesleept, kan de airconditioning tijdelijk worden 
uitgeschakeld, zodat de motor meer vermogen 
heeft en meer sleepkracht biedt.
Rijd niet te lang met de ventilatie  uitgeschakeld of terwijl de luchtrecirculatie in 
het interieur langere tijd is ingeschakeld. Kans op 
beslaan en verslechtering van de luchtkwaliteit!
Als de auto lange tijd in de zon heeft  gestaan en de temperatuur in het interieur     
Page 58 of 260

56
Ergonomie en comfort
► Druk op een van de toetsen (2) om de 
luchtstroom te verhogen of te verlagen.
►
 
Druk op een van de toetsen (
 2) (ventilator) of 
beweeg uw vinger horizontaal over het scherm om 
de luchtstroom te verhogen of te verlagen.
Het is ook mogelijk om rechtstreeks op een van de 
waarden te drukken.
Het airconditioningssysteem  uitschakelen
Als de luchtstroom tot een minimum is beperkt, 
stopt de ventilatie.
" OFF" wordt naast de ventilator weergegeven.
Regeling van de luchtverdeling
► Druk op de toetsen  3 om de luchtstroomverdeling 
in het interieur aan te passen.
Voorruit en zijruiten  
Middelste ventilatieroosters en 
zijventilatieroosters
Voetenruimte  
Er wordt een animatie geactiveerd om de 
aanwezigheid van geblazen lucht in de aangegeven 
richting weer te geven.
U kunt de drie toetsen tegelijkertijd indrukken voor 
een gelijkmatige luchtverdeling in het interieur.
Clean Cabin-functie
Omvat de functies AQS (Air Quality System) en 
Clean Air. ►
 
Druk op toets 
 7
 om de functie in / uit te 
schakelen.
AQS-functie
Deze functie gebruikt een 
buitenluchtvervuilingssensor en activeert 
automatisch de luchtrecirculatie in het interieur 
wanneer een bepaald vervuilingsniveau in de 
buitenlucht wordt gedetecteerd.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt 
de recirculatie van de interieurlucht automatisch 
uitgeschakeld.
Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes 
te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als 
de ruitensproeiers van de voorruit worden gebruikt of 
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur lager 
is dan 5 °C om te voorkomen dat de voorruit en 
zijruiten beslaan.
Clean Air-functie
Deze functie gebruikt een 
interieurluchtvervuilingssensor en detecteert fijnstof 
(bijvoorbeeld sigarettenrook, schimmel of bacteriën).
Het regelen van de luchtrecirculatie in het interieur 
zorgt ervoor dat de lucht in het interieur binnen 
slechts een paar minuten wordt gezuiverd door de 
lucht door een hoogwaardig interieurfilter te laten 
stromen.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of een 
gekwalificeerde werkplaats om het hoogwaardig 
interieurfilter te laten vervangen wanneer de 
luchtkwaliteit lijkt te zijn verminderd.
Airconditioning aan / uit
De airconditioning werkt in elk jaargetijde efficiënt, 
maar alleen als de ruiten zijn gesloten:
–
 
Het systeem verlaagt 's zomers de temperatuur in
  
het interieur.
–
 
Het systeem zorgt er in de winter voor dat de
  
ruiten bij temperaturen hoger dan 3 °C sneller 
worden ontwasemd.
►
 
Druk op toets 
 4-A/C om de airconditioning in of 
uit te schakelen.
Wanneer het systeem wordt ingeschakeld, gaat 
het controlelampje in de toets branden of verandert 
" A/C" van kleur (afhankelijk van de uitvoering).
De airconditioning werkt niet als de 
luchtstroom is uitgeschakeld.
U kunt de luchtrecirculatie korte tijd inschakelen 
om de lucht sneller af te koelen. Schakel daarna 
de toevoer van buitenlucht weer in.
Het uitschakelen van de airconditioning kan 
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van 
de ruiten).
Maximale stand van de 
airconditioning
Deze functie stelt automatisch de temperatuur op 
de laagste stand in, stuurt de luchtstroom naar de 
middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters, 
stelt de luchtopbrengst op maximaal in en schakelt, 
indien nodig, de luchtrecirculatie in het interieur in.     
Page 73 of 260

71
Verlichting en zicht
4Hoogteverstelling van de 
koplampen
Handmatige verstelling van de 
koplampen
 
 
 
 
Stel de hoogte van de koplampen af op basis van 
de belading van uw auto om verblinding van andere 
weggebruikers te voorkomen.
0 (Basisinstelling)
Alleen bestuurder of bestuurder + 
voorpassagier
1 5 personen
2 5 personen + lading in de bagageruimte
3 Alleen bestuurder + lading in de 
bagageruimte
4 5 6 Niet gebruikt
Automatische Peugeot 
Matrix LED Technology 
2.0koplampverstelling
Dit systeem past automatisch de hoogte van de 
koplampen aan de lading van de auto aan.
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje 
op het instrumentenpaneel branden, in 
combinatie met een melding en een geluidssignaal.
Het systeem zet de koplampen in de laagste stand.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Raak de Peugeot Matrix LED Technology  2.0-koplampen niet aan - gevaar van 
elektrocutie!
Automatische verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de stand "AUTO" 
staat en de regen- / zonnesensor weinig buitenlicht 
detecteert, dan worden de parkeerlichten en het 
dimlicht automatisch ingeschakeld, onder dat 
de bestuurder iets hoeft te doen. Ze kunnen ook 
gaan branden als er regen wordt waargenomen; 
de ruitenwissers worden dan ook automatisch 
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte 
van de omgeving weer voldoende is of nadat de 
ruitenwissers zijn gestopt.
Storing
Bij een storing in de regen- / lichtsensor gaat  de verlichting van de auto branden en gaat 
dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 
branden in combinatie met een geluidssignaal en / 
of een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de  bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Bij mist of sneeuw kan de regen- /  lichtsensor ten onrechte voldoende licht 
waarnemen. De verlichting wordt dan niet 
automatisch ingeschakeld.
De binnenkant van de voorruit kan beslaan  en ervoor zorgen dat de regen- / lichtsensor 
niet goed werkt. 
Bij vochtige en koude weersomstandigheden 
moet u de voorruit regelmatig ontwasemen.   
Page 77 of 260

75
Verlichting en zicht
4er een soort tunnel ontstaat terwijl u het voertuig 
nadert. 
Een verlicht gebied binnenrijden
Wanneer u een verlicht gebied binnenrijdt 
(bijvoorbeeld een stad), dan worden de 
lampsegmenten geleidelijk uitgeschakeld van buiten 
naar binnen en wordt het dimlicht ingeschakeld.
Een verlicht gebied verlaten
De lampsegmenten gaan geleidelijk branden binnen 
naar buiten en de normale koplampen worden weer 
ingeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf 
de verlichting omschakelen.
► 
Schakel het dimlicht / grootlicht handmatig in om
  
de functie te onderbreken.
De verlichting gaat over op de stand "automatische 
verlichting".
►
 
U kunt de functie weer inschakelen door het
  
dimlicht / grootlicht handmatig weer in te schakelen.
Storing
Bij een storing in de adaptieve  koplampverlichting of de camera wordt dit 
waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel 
weergegeven, samen met een geluidssignaal en 
een melding.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Dek de regen- / lichtsensor midden aan de  bovenzijde van de voorruit achter de 
binnenspiegel niet af. De aan de sensor 
gekoppelde functies worden dan niet meer 
geregeld.
Ruitenwisserschakelaar
Voordat u de ruitenwissers onder winterse  omstandigheden gaat gebruiken, moet u 
sneeuw en ijs van de voorruit en rondom de 
ruitenwisserarmen en -bladen verwijderen.
Schakel de ruitenwissers niet in op een  droge voorruit. Bij zeer hoge of lage 
temperaturen moet u controleren of de 
ruitenwissers niet aan de voorruit vastzitten 
voordat u de ruitenwissers inschakelt.
Wanneer u de auto in een wasstraat was,  kunt u tijdelijk vreemde geluiden of 
verminderde werking van de ruitenwissers 
opmerken.
   U hoeft de ruitenwissers niet te 
vervangen.
Met intervalstand 
ruitenwissers
 
 
 
 
Met automatische 
ruitenwissers
 
 
Ruitenwissers vóór
► De wissnelheid selecteren: zet de hendel  
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag)  
Wissen op normale snelheid (matige 
neerslag)
Intervalstand ruitenwissers  
of
Automatische stand ruitenwissers      
Page 79 of 260

77
Verlichting en zicht
4Dit kan worden ingesteld in de app Instellingen   > Voertuig   van het 
touchscreen.
Wanneer er sneeuw of ijs op de achterruit  ligt of als er een fietsendrager op de 
trekhaak is gemonteerd, schakel dan de 
automatische werking van de achterruitenwisser 
uit via de app Instellingen
  > Voertuig   van het 
touchscreen.
Ruitensproeier achter
► Draai de ring zo ver mogelijk en houd de ring in  
deze stand.
De ruitensproeier en ruitenwisser werken zolang aan 
de ring wordt gedraaid.
Na het sproeien wordt er nog een laatste 
wisbeweging gemaakt.
Er is een extra sproeier boven de kentekenplaat 
geplaatst om de achteruitrijcamera te reinigen 
(afhankelijk van de uitvoering).
►
 
De achteruitrijcamera wordt gereinigd als de
  
ruitensproeier van de achterruit wordt ingeschakeld.
Intervalstand ruitenwissers 
voorruit
In de intervalstand kan de bestuurder 
wisserfrequentie aanpassen door de ring in een van 
de 5 beschikbare standen te zetten.
 
 
De eerste (bovenste) stand is het langste interval 
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij lichte 
regen. 
De laatste (onderste) stand is het kortste interval 
tussen 2 wisserbewegingen, voor gebruik bij zware 
regen.
Wanneer de ring van een hogere stand naar 
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de 
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is  afgezet met de ruitenwisserschakelaar in 
stand  INT, 1 of 2 , en het contact weer wordt 
aangezet:
–
 
het systeem werkt zodra de rijsnelheid hoger
  
dan 10 km/h wordt en de buitentemperatuur lager 
dan +3 °C is.
–
 
het systeem werkt meteen als de
  
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Automatische ruitenwissers  voorruit
In de stand AUTO werken de ruitenwissers van 
de voorruit automatisch en worden ze aangepast 
aan de regenval, op basis van de ingestelde 
gevoeligheid van de sensor.
De regendetectiefunctie gebruikt een regen- / 
zonnesensor middenboven op de voorruit, achter de 
achteruitkijkspiegel. 
Onder bepaalde weersomstandigheden 
(bijvoorbeeld bij mist, ijs, sneeuw of 
projecties op zoute wegen) moet de bestuurder 
mogelijk overschakelen op handmatige 
bediening.
Inschakelen / uitschakelen
Inschakelen:
►  Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand  AUTO.
►
 
Draai de ring om de gevoeligheid van de sensor
  
aan te passen.
Een wissercyclus bevestigt samen met een melding 
dat het verzoek wordt verwerkt.
►
 
V
 oor uitschakelen zet u de 
ruitenwisserschakelaar in een andere stand dan 
stand  0.
De gevoeligheid aanpassen 
 
De eerste stand (boven) is de laagste gevoeligheid 
van de sensor.
De laatste stand (onder) is de hoogste gevoeligheid 
van de sensor.
Hoe hoger de gevoeligheid, hoe sneller het systeem 
reageert en de wisserfrequentie verhoogt.    
Page 80 of 260

78
Verlichting en zicht
Wanneer de ring van een hogere stand naar 
een lagere stand wordt gedraaid, bewegen de 
ruitenwissers ter bevestiging.
Als het contact langer dan 1 minuut is afgezet met de ruitenwisserschakelaar in 
stand  AUTO, en het contact weer wordt 
aangezet:
–
 
het systeem werkt, afhankelijk van de
  
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, zodra 
de rijsnelheid hoger dan 10 km/h wordt en de 
buitentemperatuur lager dan +3 °C is.
–
 
het systeem werkt meteen, afhankelijk van de
  
hoeveelheid regen die wordt gedetecteerd, als de 
buitentemperatuur hoger dan +3 °C is.
Dek de regen-/lichtsensor niet af. Schakel de automatische ruitenwissers uit 
en zet het contact af als de auto wordt gewassen 
in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen van de 
automatische ruitenwissers tot de voorruit 
volledig ontdooid is.
Storing
Bij een storing in de automatische werking van de 
ruitenwissers werken deze in de intervalstand.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Speciale stand van de 
ruitenwissers vóór
De onderhoudsstand wordt gebruikt voor het 
reinigen of vervangen van de wisserbladen. De 
stand kan ook bij winters weer (ijs en sneeuw) 
worden gebruikt om de ruitenwisserbladen los van 
de voorruit te zetten.
Voor een goede werking van de  ruitenwissers raden wij u het volgende aan:
–
 
Ga er voorzichtig mee om.
–
 
Reinig ze regelmatig met zeepsop.
–
 
Gebruik de ruitenwissers niet om een stuk
  
karton tegen de voorruit te houden.
–
 
V
ervang ze zodra ze tekenen van slijtage 
vertonen.
Voordat u een wisserblad van de voorruit 
demonteert
 
 
Wanneer u de wisserhendel direct na het 
uitschakelen van het contact bedient, gaan de 
wisserbladen in een verticale positie staan.
►
 
U kunt vervolgens de gewenste procedure
  
uitvoeren of de ruitenwisserbladen vervangen.
Na het monteren van een ruitenwisserblad 
voor de voorruit
► Zet het contact aan en bedien de  
ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in 
de oorspronkelijke stand te zetten.
Ruitenwisserbladen 
vervangen
Aan de voorzijde verwijderen/monteren 
 
► Voer de vervangingsprocedures voor de 
ruitenwisserbladen uit vanaf de bestuurderszijde.
►
 
Begin met het ruitenwisserblad het verst van u
  
af en houd elke arm vast bij het starre gedeelte en 
beweeg deze zo ver mogelijk omhoog.
Pak de ruitenwisserarmen niet vast bij de  sproeierkoppen.
Raak de ruitenwisserbladen niet aan - kans op 
onherstelbare schade.    
Page 83 of 260

81
Veiligheid
5Claxon 
 
► Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel.
Geluidssignaal voor 
voetgangers (plug-in 
hybride)
Dit systeem waarschuwt voetgangers wanneer u in 
de stand Electric  (100% elektrisch) rijdt.
Het geluidssignaal voor voetgangers klinkt als 
de auto rijdt, bij snelheden tot 30 km/h in een 
versnelling vooruit of achteruit.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden van de dienst, di\
e u bij een dealer kunt opvragen en afhankelijk van de  technische beperkingen van het 
systeem.
**
  Afhankelijk van de geografische dekking van "eCall (SOS)" en de "ASSISTANCE"-systemen. 
Bij een dealer kunt u een lijst van landen waar het systeem werkzaam is \
en een lijst met beschikbare telematicadiensten opvragen; deze lijst staat ook op de website 
voor uw land.
Storing
Bij een storing gaat dit waarschuwingslampje  op het instrumentenpaneel branden.
Laat het systeem door een PEUGEOT-dealer of 
door een gekwalificeerde werkplaats controleren.
Noodoproep of 
pechhulpoproep
 
 
 
 
1. eCall (SOS)
2. ASSISTANCE
eCall (SOS)
Uw auto kan standaard of optioneel zijn voorzien 
van het systeem eCall (SOS).
Het systeem eCall (SOS) biedt direct contact met de 
hulpdiensten en is volledig in de auto geïntegreerd. 
Dit contact gaat automatisch via de sensoren die in 
de auto zijn geïntegreerd of door op de toets (1 ) te 
drukken.
Afhankelijk van het land van verkoop komt het 
systeem eCall
  (SOS) overeen met de systemen 
PE112, ERAGLONASS, 999 etc.
Het systeem eCall
  (SOS) is standaard geactiveerd.
►
 
W
 anneer u handmatig een noodoproep wilt 
maken, houd de toets (1 ) langer dan 2 seconden 
ingedrukt.
Het brandende controlelampje en een spraakbericht 
bevestigen dat de oproep naar de hulpdiensten is 
verstuurd*.
Het systeem eCall (SOS) zoekt onmiddellijk uw auto 
en brengt u in contact met de juiste hulpdiensten.**.
►
 
W
 anneer u deze toets meteen opnieuw indrukt, 
wordt de oproep geannuleerd.
Het controlelampje knippert wanneer de 
autogegevens worden verzonden en blijft branden 
wanneer de communicatie tot stand is gebracht.
Wanneer de sensoren in de auto een ernstig  ongeval detecteren, bijvoorbeeld door de 
elektronische eenheid airbags, wordt er 
automatisch een noodoproep gedaan.    
Page 90 of 260

88
Veiligheid
controleren of er geen vreemde voorwerpen 
aanwezig zijn in de sluiting. 
Controleer zowel voor als na het gebruik van de 
gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of verstellen van 
een stoel of de achterbank of de gordel zich op 
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
OmdoenDe heupgordel moet zo laag mogelijk op het 
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte 
van de schouder worden geplaatst.
Aan de voorkant moet de stoelhoogte mogelijk 
worden aangepast om de positie van de 
veiligheidsgordel af te stellen.
Voor een effectieve werking van de 
veiligheidsgordel:
–
 
dient deze strak om het lichaam te worden
  
gedragen.
–
 
moet deze in een vloeiende beweging naar
  
voren worden getrokken, zonder dat de gordel 
gedraaid raakt.
–
 
mag deze door niet meer dan één persoon
  
worden gedragen.
–
 
mag deze geen beschadigingen of rafels
  
vertonen.
–
 
mag er niets aan de gordel worden gewijzigd
  
om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt.
Aanbevelingen voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar en/of 
passagiers kleiner dan 1,5 meter gebruik van een 
geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één 
kind gedragen worden.
Laat een kind tijdens het rijden nooit op schoot 
zitten.
Zie het betreffende deel voor meer informatie 
over  kinderzitjes.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke 
veiligheidsvoorschriften moeten alle 
werkzaamheden aan de veiligheidsgordels 
worden uitgevoerd door een PEUGEOT-dealer 
of een gekwalificeerde werkplaats, om te 
garanderen dat de werkzaamheden volgens de 
voorschriften worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto 
regelmatig controleren door een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral 
als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of 
een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij 
PEUGEOT-dealers.
Airbags
Algemene informatie
Het systeem is speciaal ontworpen om de 
veiligheid van de inzittenden op de voorstoelen 
en de middelste zitplaatsen achterin bij ernstige 
aanrijdingen te verhogen. De airbags vullen 
de werking van de veiligheidsgordels met 
spankrachtbegrenzers aan.
Elektronische schoksensoren registreren en 
analyseren de frontale en zijdelingse krachten 
waaraan de detectiezones bij een aanrijding worden 
blootgesteld:
–
 
Bij een ernstige aanrijding worden de airbags
  
onmiddellijk geactiveerd en verhogen deze de 
bescherming van de inzittenden van de auto; 
direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de 
airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de 
inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten.
–
 
Bij een lichte aanrijding, een aanrijding van
  
achteren en in sommige gevallen bij over de kop 
slaan, kan het zijn dat de airbags niet worden 
geactiveerd. In deze situaties bieden alleen de 
veiligheidsgordels bescherming.
De ernst van de aanrijding hangt af van de aard 
van het obstakel en de snelheid van de auto op het 
moment van de aanrijding.
De airbags werken alleen als het contact  is ingeschakeld.
Deze uitrusting werkt slechts één keer. Als er een 
tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde     
Page 92 of 260

90
Veiligheid
beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding 
door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd 
te verkleinen.
De raamairbags zijn in de stijlen en hemelbekleding 
aangebracht.
Activering
Elke window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag 
aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een 
ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte 
van) de impactzone opzij (B).
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de 
inzittenden vóór en achter en de betreffende 
zijruiten.
Storing
Bij een storing gaan deze  waarschuwingslampjes op het 
instrumentenpaneel branden. Neem contact op met 
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige 
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij  over de kop slaan kan het zijn dat de 
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een frontale 
aanrijding worden de zijairbags niet geactiveerd.
Advies
Houd u aan de onderstaande  veiligheidsvoorschriften voor een 
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe de veiligheidsgordel om en zorg dat deze 
goed is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen de 
inzittenden en de airbags (zoals kinderen, dieren 
of voorwerpen), en bevestig niets in de buurt of 
de baan van de airbags, omdat dit voor letsel kan 
zorgen als de airbags afgaan. 
Wijzig niets aan het oorspronkelijke ontwerp van 
uw auto, vooral niet in de directe omgeving van 
de airbags.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden 
nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of 
lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de 
armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag 
wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen 
enkele milliseconden) en loopt vervolgens 
even snel leeg, waarbij de warme gassen via 
de daarvoor bestemde openingen naar buiten 
stromen.
Laat de airbagsystemen na een aanrijding of 
diefstal van uw auto controleren.
Laat alle werkzaamheden alleen door een 
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde 
werkplaats uitvoeren
Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast 
en laat uw handen niet op het stuurwielkussen 
rusten.
De voorpassagier mag zijn of haar voeten niet op 
het dashboard laten rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag wordt 
opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een 
pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in 
de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op het 
stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij 
het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.
Zijairbags Gebruik alleen goedgekeurde stoelhoezen 
die compatibel zijn met deze airbags. Neem voor 
informatie over stoelhoezen die geschikt zijn voor 
uw auto contact op met een PEUGEOT-dealer.
Bevestig nooit iets aan en hang nooit iets over de 
rugleuning van de stoelen (zoals kleding): dit zou 
bij het activeren van de airbags kunnen leiden tot 
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel 
zitten.
De portierpanelen van de voorportieren bevatten 
de zijdelingse schoksensoren van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren van 
werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die 
niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe 
leiden dat deze sensoren niet meer goed werken. 
In dat geval werken de zijairbags mogelijk niet!