PEUGEOT 4008 2012 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2012, Model line: 4008, Model: PEUGEOT 4008 2012Pages: 332, PDF Size: 9.67 MB
Page 121 of 332

119
4
Rijden
Functie Stop & Start (Auto Stop & Go)
Werking
Overgang naar de STOP-standvan de motor
Het verklikkerlampje "AS&G"op het
instrumentenpaneel of op het displayvan het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt na enkeleseconden in de STOP-stand: -bij een handgeschakelde
versnellingsbak:
wanneer u, ter wijl deauto stilstaat en het rempedaal is ingetrapt,
de versnellingsbak in zijn vrij zet en het
koppelingspedaal loslaat.
Tank nooit als de motor in deSTOP-stand staat, zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel of met deSTA R T/ S TOP-knop.
Als de motor automatisch is afgezet, functioneren bepaalde componenten zoals de remmen en destuurbekrachtiging op een andere wijze. Houd daar rekening mee.
Bijzonderheden: STOP-stand nietbeschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- de veiligheidsgordel van de bestuurder losgemaakt is,
- de motorkap geopend is,
-
de auto sinds de laatste start niet sneller
dan 5 km/h heeft gereden,
- de motor minder dan 10 seconden geleden
is gestart,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de ruitontwaseming is ingeschakeld,
- bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motor temperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.)
dat niet toelaten,
- het verklikkerlamp
je "AS&G"
op het display van het
instrumentenpaneel knippert.
Dit is volkomen normaal.
De functie Stop & Star t (Auto Stop & Go) zet de motor tijdelijk af als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart als u
weer weg wilt rijden. Het starten gebeur t direct, snel en stil.
De functie Stop & Star t (Auto Stop & Go) is bij uitstek geschikt voor het stadsverkeer en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.
Page 122 of 332

120
Rijden
van de motor
Het verklikkerlampje "AS&G"
gaat uit en de motor wordt automatisch
opnieuw gestart:
- bij een handgeschakelde
versnellingsbak : wanneer u hetkoppelingspedaal volledig
intrapt.
De
START-stand wordt ten behoeve van
de veiligheid en het comfor t automatischgeactiveerd als:
Bijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
- de snelheid van de auto hoger is dan 3 km/h,
- bepaalde bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit niet toelaten.
Als u het systeem met de motor in deSTOP-stand uitschakelt, dan wordt demotor niet opnieuw gestart. U kunt deze functie op elk willekeuri
g moment uitschakelen door de toets "AS&G OFF"in te drukken.
Uitschakelen
In dat geval gaat het lampje "AS&G"uit.
Dit is volkomen normaal. Het verklikkerlampje "AS&G OFF"
op het instrumentenpaneel of op hetdisplay van het instrumentenpaneel gaat branden.
Page 123 of 332

121
4
Rijden
Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra de motor met de sleutel of met de START/STOP-knop wordt gestart.
Opnieuw inschakelen
Druk nogmaals op de toets "AS&G OFF"
.
Het s
ysteem is dan opnieuw actief; het
verklikkerlampje "AS&G OFF"
op het
instrumentenpaneel of op het display van het
instrumentenpaneel gaat uit.
Storingen
Bij een storing in het systeem gaat het
verklikkerlampje "AS&G OFF"op het instrumentenpaneel of op het display van hetinstrumentenpaneel knipperen: het systeem werkt dan niet meer.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Dit systeem heeft specifieke kenmerkenen maakt gebruik van een specialeaccu (raadpleeg voor meer informatie het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats).
Het gebruik van een andere dan de door
PEU
GEOT voorgeschreven accu's kan leiden
tot storingen in het systeem.
Onderhoud
Het "Auto Stop & Go"-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie.Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitsluitend uitvoeren door het PEUGEOT- netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing zou
optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. De volgende
verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel of
op het display gaan branden:
Zet in dat
geval het contact af en star t de motor
met behulp van de sleutel of met de
STA R T/ S TOP-knop.
Page 124 of 332

122
Rijden
Elektronisch gestuurde vierwielaandrijving
Afhankelijk van de omstandigheden kunt u met dit systeem een type aandrijving kiezen.
De bestuurder kan handmatig kiezen uit drie typen aandrijving, afhankelijk van de gewenste prestaties.
U kunt van t
ype aandrijving wijzigen wanneer
de auto stilstaat of wanneer de auto rijdt.
Het type aandrijving kan worden gewijzigd door aan de knop A
te draaien.
Type aandrijving
selecteren
4WD AUTO (stand 1)
Bij vierwielaandrijving wordt de auto optimaal
aangedreven, op elke ondergrond.
Onder normale omstandigheden wordt in deze positie het koppel automatisch verdeeld over de
voor- en achterwielen.
Het koppel wordt voornamelijk overgebracht
op de voorwielen, de elektronische eenheid
bepaalt aan de hand van de grip op het wegdek
hoeveel koppel naar de achter wielen gaat. Hierdoor is de wegligging altijd optimaal.
4WD LOCK (stand 2)
De auto kan ook permanent op alle vier wielen
worden aangedreven.
Deze aandrijving is het meest geschikt in
situaties waar de auto weini
g grip heeft (zand,
modder, hellingen, ...).
2WD (stand 3)
In deze stand heeft de auto voor wielaandrijving
Deze aandrijving leent zich het best voor rijden
op asfaltwegen waar de auto veel grip heeft(droog wegdek).
Weergave op het instrumentenpaneel
Na het wijzigen van het type aandrijving
knipper t het bijbehorende pictogram op hetdisplay van het instrumentenpaneel.
Als de omstandigheden het toelaten,raden wij u aan deze aandrijving tekiezen.
Page 125 of 332

123
4
Rijden
Aangezien het motorkoppel op alle vier wielen wordt overgebracht, heeft de
staat van de banden grote invloed op de prestaties van de auto.Controleer of de vier banden in goedestaat verkeren.Ver mijd zandgrond, modder enandere plaatsen waar wielen kunnen doorslippen.Bij slippende wielen wordt veel krachtuitgeoefend op de overbrenging, hetgeen ernstige storingen kan veroorzaken.Rijd nooit met de auto door diep water.Ver mijd te geaccidenteerd terrein (kans op beschadigen van de bodem of vastblijven zitten op de top van een helling).
Storingen
Wanneer het pictogram van de geselecteerde
aandrijving knippert, schakelt de auto
automatisch over op voor wielaandrijving "2WD"
.
In dit geval is het niet meer mogelijk om een
andere aandrijving te selecteren met de knop A.
Als de melding "SLOW DOWN" op het
instrumentenpaneel verschijnt, dient u de
aandrijving te laten afkoelen voordat u verder
rijdt.
Als de pictogrammen "4WD" en "LOCK"
afwisselend knipperen en de melding "SERVICEREQUIRED" op het instrumentenpaneel
verschijnt, is er een storing en treedt het
veiligheidssysteem in werking.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Sleep de auto uitsluitend met een autotransporter. Bij het slepen van de auto mogen devoor- of achter wielen nooit meedraaien, zelfs niet wanneer tweewielaandrijving "2WD" is ingeschakeld.
Page 126 of 332

124
Rijden
Snelheidsregelaar
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
Het inschakelen
van de snelheidsregelaar gebeurt handmatig: hiervoor moet deauto minimaal 40 km/h rijden en moet de
tweede versnelling zijn ingeschakeld bij eenhandgeschakelde versnellingsbak.
H
et uitschakelenvan de snelheidsregelaar gebeurt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of door activering van het ASC-systeem.
Door het
gaspedaal in te trappen, kan
de ingestelde snelheid tijdelijk wordenoverschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijnaandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De toetsen voor dit systeem bevinden zich aanhet stuurwiel. 1.To ets "ON/OFF"
: inschakelen/ uitschakelen van de snelheidsregelaar.
2
. Toets "COAST SET":
opslaan vaneen rijsnelheid en vermindering van de kruissnelheid. 3.
Toets "ACC R ES ":verhoging van dekruissnelheid en terugkeren naar deopgeslagen snelheid. 4.To ets "CANCEL":uitschakelen van de snelheidsregelaar.
Bediening op de stuurkolom
Wanneer u op de toets 1drukt, gaat het lampje "CRUISE"op het instrumentenpaneel branden.
Weergave op het instrumentenpaneel
Instellen
)Druk op de toets 1. )Stel de snelheid in door de wagensnelheid
op het gewenste niveau te brengen en druk
ver volgens op de toets 2 "COAST SET" .
Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te
laten.
Na het afzetten van het contact worden alleingestelde snelheden gewist.
Page 127 of 332

125
4
Rijden
Verhogen van de ingestelde
snelheidVerlagen van de ingestelde
snelheid
Tijdelijk versnellen/
snelheid minderen
Tijdelijk versnellen
Tr a p h e t gaspedaal normaal in. Als u het pedaal
weer loslaat, gaat u terug naar de opgeslagensnelheid.
) Met de toets 2 "COAST SET":- door achter elkaar te drukken kunt u de snelheid in stappen van 1,6 km/h verlagen.
- door de toets ingedrukt te houden kunt u
de snelheid geleidelijk verlagen.
Laat, als de gewenste snelheid is bereikt, de
toets los en de nieuwe snelheid is opgeslagen. ) Met het rempedaal:
- rem om de gewenste snelheid te bereiken,druk daarna op de toets 2 "COAST SET".Laat de toets los om de nieuwe snelheid op
te slaan.
)Met de toets 3 "ACC RES":
- door achter elkaar te drukken kunt u desnelheid in stappen van 1,6 km/h verhogen.
- door de toets ingedrukt te houden kunt u
de snelheid geleidelijk verhogen.
Laat, als de gewenste snelheid is bereikt, de
toets los en de nieuwe snelheid is opgeslagen. )Met het gaspedaal:
- geef gas om de gewenste snelheid te bereiken en druk daarna op de toets 2"COAST SET". Laat de toets los om denieuwe snelheid op te slaan.
Tijdelijk snelheid minderen
Trap het rempedaal in om snelheid te minderen. Druk, om terug te gaan naar de opgeslagen snelheid, op de toets 3 "ACC R ES".
Page 128 of 332

126
Rijden
Let tijdens het gebruik van desnelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van dewagensnelheid veroorzaken. Gebruik de snelheidsregelaar niet opgladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordtoverschreden. Om te voorkomen dat de werking vande pedalen wordt gehinderd:
- zorg er voor dat de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten bovenop elkaar.
Om de snelheidsregelaar uit te schakelen:
)trap het rempedaal of de koppeling in, of )druk op de toets 1 "ON OFF", of )druk op de toets 4 "CANCEL".
Uitschakelen van de functie
Opnieuw inschakelen van de functie
Wanneer de snelheidsregelaar uitgeschakeld
is met de toets 4"CANCEL"
, kunt u teruggaan
naar de opgeslagen snelheid door op detoets 3 "ACC R ES "te drukken zodra uminimaal 40 km/h rijdt.
De snelheidsregelaar kan automatisch
uitgeschakeld worden:
)wanneer de auto langzamer rijdt
dan 35 km/h. )wanneer het actieve stabiliteitsprogramma(ASC) wordt ingeschakeld.
Page 129 of 332

127
4
Rijden
Parkeerhulp
Deze functie is een hulpsysteem: de bestuurder dient altijd aler t te blijven enis zelf verantwoordelijk.
Parkeerhulp achter
Deze functie signaleert met behulp van sensoren in de bumper obstakels in denabijheid van de auto (personen, auto's,
bomen, slagbomen, enz.) die binnen hetdetectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (paaltjes, pionnen, enz.)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden door dode hoeken in het detectiebereik mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich
vlak bij de auto bevinden.
Geluidssignalen
De bestuurder wordt via een onderbroken geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het obstakel nadert.
Binnen een bepaalde afstand tussen de auto
en het obstakel klinkt het geluidssignaalononderbroken.
De functie wordt
geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbijklinkt een geluidssignaal.
Het controlelamp
je in de toets gaat branden om aan te geven dat het systeem is ingeschakeld. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.