PEUGEOT 4008 2012 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2012, Model line: 4008, Model: PEUGEOT 4008 2012Pages: 332, PDF Size: 9.67 MB
Page 21 of 332

.
19
In één oogopslag
Onder het rijden
Deze automatische transmissie met zesversnellingen biedt u de keuze tussen hetcomfort van automatisch schakelen en hetplezier van handmatig schakelen.1.
Selectiehendel. 2.Stuurkolomschakelaar "-". 3.Stuurkolomschakelaar "+".
CVT-transmissie
Weergave op hetinstrumentenpaneel
De geselecteerde rijstand en/of deingeschakelde versnelling wordt op het displayvan het instrumentenpaneel weergegeven.
P.Park (Parkeerstand).
R
. Reverse (Achteruit).
N.Neutral (Vrij). D. Drive (Automatische stand).
+/-. Handmatige stand om zelf te schakelen
tijdens het rijden.
Starten
Vanuit de stand P
, handrem aangetrokken:P )
Houd het rempedaal stevig ingetrapt. )
Start de motor. )
Selecteer de stand R
, Dof +/-. )
Ontgrendel de handrem. )
Laat het rempedaal geleidelijk los, de auto
komt direct in beweging.
11
3
Page 22 of 332

20
In één oogopslag
Onder het rijden
Stop & Start-systeem
(Auto Stop & Go)
Activering van de STOP-stand
119
Het controlelampje "AS &G "
op het
instrumentenpaneel of op het display
van het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt na enkele
seconden in de STOP-stand gezet:
Activering van de START-stand
Uit-
/inschakelen
U kunt deze functie op elk willekeurig momentuitschakelen door de schakelaar "AS&G OFF"in
te drukken; het overeenkomstige verklikkerlampje gaat branden op het instrumentenpaneel of ophet display van het instrumentenpaneel.
120
120
Het systeem wordt automatisch weer geactiveerd zodra u het contactopnieuw aanzet met de sleutel of metde knop STA R T/STOP. Het controlelamp
je "AS&G"gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:
-
bij een handgeschakelde versnellingsbak;wanneer u het koppelingspedaal helemaal
intrapt.-bij een handgeschakelde
versnellingsbak: bij stilstaande auto enmet het rempedaal ingetrapt, wanneer u
de versnellingsbak in zijn vrij zet en het koppelingspedaal loslaat.
Onder bepaalde omstandigheden kan
de START-stand automatisch wordeningeschakeld; het controlelampje "AS&G"knippert even en gaat daarna uit.Onder bepaalde omstandigheden is de STOP-stand niet beschikbaar; het controlelampje"AS&G"
knippert even en gaat daarna uit.
Page 23 of 332

.
21
In één oogopslag
Onder het rijden
De bestuurder kan handmatig kiezen uit drie
aandrijvingen, afhankelijk van de gewensteprestaties:
A.Tw e e w i e l a a n d r ijving (2WD), B.Vierwielaandrijving (4WD AUTO),
C.Vierwielaandrijving (4WD LOCK).
Vierwielaandrijving
1.Toets " ON/OFF": activeren/deactiveren van
de snelheidsregelaar.
2. Toets "COAST SET
": opslaan van een snelheid en vervolgens verlagen van dekruissnelheid. 3.
To ets "ACC RES": verhogen van de kruissnelheid en terugkeren naar de
opgeslagen snelheid.
4
. Toets "CANCEL": uitschakelen van deLLsnelheidsregelaar.
Snelheidsregelaar
"CRUISE"
124
Het instellen van een snelheid en het activeren
van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bijeen wagensnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de tweede versnelling. 122
Page 24 of 332

22
In één oogopslag
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van
de versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van eenhandgeschakelde versnellingsbak, rijddan rustig weg, schakel zo snel mogelijkde tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogereversnelling. Volg de aanwijzingen van deschakelindicator (indien aanwezig) die op hetinstrumentenpaneel worden weergegeven.
Als uw auto is voorzien van een automatische versnellingsbak of een gestuurdehandgeschakelde versnellingsbak, laat deselectiehendel dan in de stand Drive "D"of Auto"A"(afhankelijk van het type versnellingsbak)staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/hde snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Gebruik op slimme wijze de
elektrische voorzieningen
Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alleruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.
Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend. Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken(blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bijauto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en deontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijnals deze niet automatisch worden aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als
u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD -speler,MP3 -speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.
Page 25 of 332

.
23
In één oogopslag
Beperk de oorzaken van een
hoger brandstofverbruik
Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voor werpen inde bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.Beperk de belading en de luchtweerstand(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.Ver wijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.
Ver vang na de winter zo snel mogelijk dewinterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan debandenspanning die staat vermeld op de sticker
op de por tiersponning aan bestuurderszijde.Controleer de bandenspanning met name: - voor een lange rit, - bij de wisseling van de seizoenen, - als de auto gedurende langere tijd niet isgebruikt. Vergeet niet de bandenspanning van hetreser vewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven inter val.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u datbrandstof uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.
Page 26 of 332

24
Controle tijdens het rijden
Instrumentenpaneel
1.
To erenteller. 2.
Snelheidsmeter.
Displa
y type 2
3.
Display instrumentenpaneel:
- Weergave van waarschuwingen en
picto
grammen.
- Totale kilometerstand en dagteller.
- Onderhoudsindicator.
- Koelvloeistoftemperatuur.
- Informatie boordcomputer.
-
Snelheidsregelaar ingeschakeld.
- Aanwijzing schakelindicator.
- Menu voor het instellen van deparameters (weergave, geluid...).
- Brandstofniveau.
- Buitentemperatuur.
- Aandri
jvingsmodus.
Paneel met meters en verklikkerlampjes.
Deze informeren de bestuurder of een functiewel of niet ingeschakeld is (verklikkerlampje
ingeschakeld of uitgeschakeld) of bij eenstoring (waarschuwingslampje).
Displa
y type 1
U kunt de weergave wijzigen metde knop INFOdie zich links van het instrumentenpaneel op het dashboard bevindt.
Page 27 of 332

1
25
Controle tijdens het rijden
De controlelampjes waarschuwen de
bestuurder in het geval van een storing(waarschuwingslampje) of geven hem
informatie over de werking van een systeem(ingeschakeld of uitgeschakeld).
Bij het aanzetten van het contact
Als het contact wordt aangezet, gaan sommigewaarschuwingslampjes enkele secondenbranden.
Zodra de motor wordt gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Bijbehorende waarschuwingen
Sommige lampjes gaan branden (permanent of knipperend) in combinatie met eengeluidssignaal en een melding.
Controlelampjes
Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functiehet betreft.
Page 28 of 332

26
Controle tijdens het rijden
Waarschuwingslampjes
Als een van de volgende lampjes bij een
draaiende motor of onder het rijden gaatbranden, wijst dit op een storing in het
desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.
Het lampje brandt op het instrumentenpaneel of
op het display van het instrumentenpaneel.
ControlelampjebrandtOorzaakActies / Opmerkingen
Handrem/Remvloeistofniveau/Elektronischeremdrukregelaarr
permanent. Het lampje gaat enkele secondenbranden en gaat vervolgens uit wanneer u het contact in de stand "ON" zet.
De handrem is aan
getrokken of niet goed vrijgezet.In combinatie met een melding. Zet de handrem vrij; het lampje dooft.
Te l a a
g remvloeistofniveau. In combinatie met een melding. Vul remvloeistof
bij en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Storin
g van de elektronische remdrukregelaar (REF). Zet de auto op een veilige plaats stil.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Zelfdiagnose motorknippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. Kans op beschadiging van de katalysator.
Laat dit controleren door het PEUGEOT-netwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats.
permanen
t. Er is een storing in de emissieregeling. Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats als dit niet het geval is.
Een waarschuwingslampje kan branden in combinatie met een aanvullende melding om u te helpen bij het opsporen van de storing.Raadpleeg indien nodig het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Page 29 of 332

1
27
Controle tijdens het rijden
ControlelampjebrandtOorzaakActies / Opmerkingen
Laadstroom accu*
permanent.Er is een storing in het laadstroomcircuit
van de accu (ver vuilde of losgeraakteaccuklemmen, aandrijfriem dynamo nietcorrect gespannen of gebroken...).
Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Antiblokkeersysteem (ABS)permanent.Er is een storing in het antiblokkeersysteem.De normale remwerking blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg
zo snel mo
gelijk het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.
Veiligheidsgordel vóór losgemaakt/
niet vastgemaaktt
permanent, en knippert
ver volgens in combinatie
met een
geluidssignaal.
De bestuurder heeft zijn
veiligheidsgordel losgemaakt of niet
vast
gemaakt.Doe de
gordel om en steek de gesp in de gordelsluiting.
*
Volgens land van bestemming.
Airbags engordelspannerstijdelijk. Als u het contact aanzet, gaat dit lampje een paar seconden branden
en gaat ver volgens uit.Raadplee
g het PEUGEOT-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats als het lampje blijft branden.
permanent. Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische gordelspanners.Laat dit controleren door het PEU
GEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Page 30 of 332

28
Controle tijdens het rijden
Controlelampjes ingeschakelde functies
De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel.
ControlelampjebrandtOorzaakActies / Opmerkingen
Richtingaanwijzer linksknipperend met
geluidssignaal. De lichtschakelaar wordt omlaaggeduwd. Als het lampje veel sneller knippert dan normaal, kanhet zijn dat een lampje is doorgebrand. Ver vang het
lampje of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Richtingaanwijzer rechtsknipperend metgeluidssignaal. De lichtschakelaar wordt omhooggeduwd. Als het lampje veel sneller knipper t dan normaal, kanhet zijn dat een lampje is doorgebrand. Vervang het
lampje of raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Parkeerlicht of dimlichtpermanent. Het parkeerlicht of het dimlicht is
ingeschakeld.
Grootlichtpermanent. Als u de lichtschakelaar naar u toe
trekt. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelennaar dimlicht.
Mistlampen vóórpermanent. De mistlampen vóór zijn
ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om demistlampen vóór uit te schakelen.
Mistachterlichtpermanent. Het mistachterlicht is ingeschakeld. Draai de ring naar achteren om het mistachterlicht uit
te schakelen.