dashboard Peugeot 508 2019 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: 508, Model: Peugeot 508 2019Pages: 320, PDF Size: 10.22 MB
Page 68 of 320

66
Luchtverdeling
1.Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten vóór.
3. Afsluitbare en verstelbare buitenste
ventilatieroosters. 4.
Afsluitbare en verstelbare middelste
ventilatieroosters.
5. Uitstroomopeningen voetenruimte
voorpassagiers.
6. Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.
7. Verstelbare ventilatieroosters.
Praktische informatie
Gebruik van de ventilatie en
airconditioning
F
L
et erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
moeten blijven.
F
D
ek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F
Z
et de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5 tot 10 minuten
aan om het systeem in per fecte staat te
houden.
F
G
ebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor (trekken
van een aanhanger op een steile helling
bij een hoge buitentemperatuur) kan de
airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld
voor een optimale trekkracht van de motor.
F Voor de buitenste ventilatieroosters: zet de knop in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts richting het portier.
F
V
oor de middelste ventilatieroosters: zet de
knop in de middelste stand en beweeg hem
zijwaarts naar u toe.
Sluiten van de ventilatieroosters
Ergonomie en comfort
Page 76 of 320

74
Het extra ver warmingssysteem werkt op
brandstof uit de brandstoftank van de auto.
Verzeker u er vóór gebruik voor dat er
voldoende brandstof in de tank zit.
Als de brandstoftank bijna leeg is, kan het
systeem niet worden gebruikt.
De ventilatie wordt alleen geactiveerd als
de laadtoestand van de accu dat toelaat.
De verwarming wordt geactiveerd als:
-
d
e laadtoestand van de accu dat
toelaat,
-
h
et brandstofniveau dat toelaat,
-
d
e motor na het vorige gebruik van de
extra ver warming een keer is gestart.
Zorg er voor dat de extra ver warming
altijd is uitgeschakeld tijdens het bijvullen
van brandstof; kans op brand- en
explosiegevaar! Om het risico van vergiftiging of
verstikking te vermijden, mag de extra
ver warming niet worden gebruikt, ook niet
voor korte perioden, in afgesloten ruimten,
zoals een garage of een werkplaats
zonder een uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.). – Brandgevaar!
Glazen opper vlakken zoals de achterruit
en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm
worden.
Plaats nooit voor werpen op deze
oppervlakken; raak deze oppervlakken
nooit aan - Kans op brandwonden!Voorzieningen voorin
1.
Zonneklep
2. Kaarthouder
3. Dashboardkastje met verlichting
4. Portier vakken
Ergonomie en comfort
Page 77 of 320

75
5.USB-aansluiting(en)/12V-aansluiting vóór (120 W)
Opbergruimte of draadloze smartphone-oplader
6. Bekerhouders
7. Armsteun vóór met opbergruimte
8. USB-aansluiting(en) of 12V-aansluiting achter
(120 W )
Zonneklep
F Open als het contact aan is het klepje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes.
Dashboardkastje
F Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
Het bevat ook een afsluitbare ventilatieopening.
Via deze opening wordt dezelfde gekoelde
lucht als die voor het interieur aangevoerd.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel zit
– bij een noodstop of een aanrijding kan dit
leiden tot ernstig letsel!
Aansteker/12V-
aansluiting(en)
F Druk, wanneer u de aansteker wilt gebruiken, deze in en wacht enkele seconden tot de
aansteker uit zichzelf naar buiten springt.
F
V
erwijder, wanneer u een 12V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, de
aansteker en sluit een geschikte adapter aan.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik de aansteker direct terug.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet door PEUGEOT is goedgekeurd,
zoals een lader met USB-aansluitingen,
kan leiden tot storingen in de werking
van de elektrische componenten van de
auto, zoals een slechte radio-ontvangst of
storingen in de weergave van de displays.
USB-aansluiting(en)
De middenconsole kan, afhankelijk van het type
versnellingsbak, zijn voorzien van één of twee
USB-aansluitingen.
Op de USB-aansluiting kunt u draagbare
apparatuur, zoals een digitale audiospeler (iPod
®)
of een USB-stick aansluiten.
3
Ergonomie en comfort
Page 81 of 320

79
Aanraakgevoelige plafonniers
1.Aanraakgevoelige plafonnier vóór
2. Aanraakgevoelige kaartleeslampjes vóór
3. Aanraakgevoelige kaartleeslampjes
achter
Aanraakgevoelige plafonnier
voor
De plafonnier gaat geleidelijk aan:
-
a ls de auto wordt ontgrendeld,
-
a
ls het contact wordt afgezet,
-
a
ls er een portier geopend wordt,
-
a
ls op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
De aanraakgevoelige kaartleeslampjes vóór en
achter gaan ook aan. De plafonnier gaat uit:
-
a
ls de auto wordt vergrendeld,
-
a
ls het contact wordt aangezet,
-
3
0 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
De aanraakgevoelige kaartleeslampjes vóór en
achter gaan ook uit.
Druk lang met uw vinger op de plafonnier
om deze volledig uit te schakelen. Nadat u
uw vinger van de plafonnier neemt, is de
uitschakeling voltooid en wordt het symbool
" OFF " weergegeven.
Aanraakgevoelige
kaartleeslampjes
F Druk bij aangezet contact op het
betreffende kaartleeslampje.
Sfeerverlichting interieur
De gedempte interieurverlichting verbetert het
zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
Als het buiten donker is, gaat de
sfeerverlichting automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering bestaat de
sfeerverlichting uit:
-
t
wee LED's in de plafonnier vóór,
-
e
en lichtbron in het opbergvak aan de
voorzijde van de middenconsole,
-
l
ichtgeleiders in de voorportierpanelen en
op de zijkanten van het dashboard, De sfeer verlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeer verlichting van het
interieur kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd, de helderheid kan
worden afgesteld en de kleur kan
worden geselecteerd (afhankelijk van
de uitvoering) in het menu Rijden/
Auto van het touchscreen.
De sfeer verlichting van het interieur
wordt ook aangestuurd door de
functie i-Cockpit
® Amplify .
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de functie
i-Cockpit
® Amplify .
-
l
ichtgeleiders op de zijkanten van de
middenconsole bij uitvoeringen met een
automatische transmissie,
-
v
erlichte ringen om de bekerhouders vóór,
3
Ergonomie en comfort
Page 97 of 320

95
De ruitensproeiers zijn in de uiteinden van elke
ruitenwisserarm geïntegreerd.
Er zijn extra sproeiers onder het centrale punt
van elke ruitenwisserarm aangebracht.
De ruitensproeier vloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op de
voorruit gesproeid. Dit zorgt voor beter zicht en
een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en het
omgevingslicht is het sproeien van de vloeistof
nauwelijks merkbaar.
Bedien de ruitensproeiers niet als het
reservoir van de ruitensproeiervloeistof
leeg is; kans op beschadiging van
de ruitenwisserbladen. Bedien de
ruitensproeiers alleen als er geen risico
is van bevriezing van de vloeistof op de
voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk
kunnen afnemen. Gebruik 's winters altijd
producten die voldoende tegen vorst
beschermd zijn. Vul nooit bij met water.
Ruitenwisser achter (SW)
Draai voor selectie van de ruitenwisser achter
de ring tot het gewenste symbool tegenover de
markering staat.Uit.
Interval.
Sproeien en wissen.
Ruitensproeier achter
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
F
D
raai de ring in de richting van het
dashboard.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken
zolang de ring wordt gedraaid.
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt,
treedt ook de ruitenwisser achter in werking. Deze functie kan geactiveerd of
gedeactiveerd worden via het menu
Rijden/Auto
van het touchscreen.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Schakel de automatische werking van de
ruitenwisser achter uit bij sneeuwval, strenge
vorst of als een fietsendrager op de trekhaak
is bevestigd. Dit kan worden uitgevoerd via
het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze stand kunnen de ruitenwisserbladen
worden gereinigd of ver vangen. De stand kan
tevens 's winters (ijs, sneeuw) worden gebruikt
om de ruitenwisserbladen los te zetten van de
voorruit.
Om een goede werking van de
ruitenwisserbladen te behouden adviseren
wij u:
-
e
r voorzichtig mee om te gaan,
-
z
e regelmatig te reinigen met zeepsop,
-
z
e niet te gebruiken om een stuk
karton tegen de voorruit te houden,
-
z
e te ver vangen zodra ze tekenen van
slijtage vertonen.
4
Verlichting en zicht
Page 101 of 320

99
Automatisch inschakelen
van de alarmknipperlichten
Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten,
afhankelijk van de remvertraging die optreedt,
automatisch in. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop op het dashboard in te
drukken.
Claxon
F Druk op het middelste gedeelte van het stuur met bedieningstoetsen.
Noodoproep of
pechhulpoproep
Peugeot Connect SOS** Afhankelijk van de geografische dekking van de functie "Peugeot Connect SOS" en de functie
"Peugeot Connect Assistance" en van de officiële
landstaal die door de eigenaar van de auto is
gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem werkzaam
i
s en de lijst van beschikbare PEUGEOT
CONNECT-diensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de website voor uw land bekijken.
Druk in geval van nood langer
dan 2 seconden op deze toets.
Het knipperen van de LED
en het
gesproken bericht
bevestigen dat de oproep is
verstuurd naar
de alarmcentrale
"Peugeot
Connect SOS"*.
Door nogmaals op deze knop te drukken wordt
de oproep geannuleerd en gaat de LED uit.
De LED blijft branden (zonder te knipperen)
wanneer de verbinding tot stand is gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
* In overeenstemming met de algemene gebruiksvoor waarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem
"Peugeot Connect SOS" lokaliseert onmiddellijk
uw auto, spreekt u toe in uw landstaal** en
roept indien nodig de hulp in van de bevoegde
hulpdiensten**. In landen waar de alarmcentrale
niet operationeel is of wanneer de lokalisatie
uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de airbagregeleenheid, wordt
automatisch een noodoproep verzonden.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact gaat het lampje
3 seconden branden. Dit duidt op een goede
werking van het systeem.
Het lampje blijft rood branden: er is een storing
in het systeem.
Het lampje knippert rood: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats. meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten
(112), zonder lokalisatie van de auto.
5
Veiligheid
Page 108 of 320

106
Detectiezones voor een aanrijding
A.Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Airbags vóór
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is ingebouwd in het
stuur wiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag aan passagierszijde wanneer deze
is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone vóór (A) , in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
Uitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde
F Open, m et het contact afgezet, het
voorportier aan passagierszijde en steek de
sleutel in de schakelaar van de airbag van
de passagier vóór, aan de zijkant van het
dashboardkastje.
F
D
raai deze in de stand " OFF".
F
V
er wijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact brandt
dit waarschuwingslampje in het display
met de waarschuwingslampjes voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Deze airbags vóór zijn adaptief. Dat
betekent in het bijzonder dat ze minder
hard worden opgeblazen bij inzittenden
met een kleine gestalte of als de stoel in
lengterichting ver naar voren is geplaatst. de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
Veiligheid
Page 110 of 320

108
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en
gordijnairbags niet geactiveerd.Praktische informatie
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat
deze correct is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten, enz.) en bevestig
niets in de buurt van de airbags of in het
gebied waar de airbags afgaan. Dit kan
de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Wijzig niets aan het oorspronkelijke
ontwerp van uw auto, vooral niet in de
directe omgeving van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen uitsluitend door een PEUGEOT-
dealer of door een gekwalificeerde
werkplaats worden uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daar voor bestemde openingen naar
buiten stromen.Airbags vóór
Houd het stuur wiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet
op het dashboard rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Ver wijder het stuur wiel nooit, maak geen
gaten in de stuur wielbekleding en sla er
niet op.
Bevestig geen voor werpen of stickers op
het stuur wiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags
letsel veroorzaken.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op of aan de
hemelbekleding; dit zou bij het afgaan
van de window-airbags kunnen leiden tot
hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen van het
dak (indien aanwezig); deze maken deel
uit van de bevestiging van de window-
airbags.
Veiligheid
Page 206 of 320

204
Max. toegestane daklast verdeeld over de allesdragers,
bij een maximale laadhoogte van 40 cm (m.u.v.
fietsendrager):
-
Berline: 65 kg.
-
SW: 80 kg .
Neem voor meer informatie contact op met het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan 40
cm uw snelheid
aan de rijomstandigheden aan om schade aan de
allesdragers en de verankeringspunten op de auto te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking
tot het ver voeren van voor werpen die langer zijn dan
de auto.
Adviezen
Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen
dat een van de zijden wordt overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij
het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere
zijwindgevoeligheid en de stabiliteit van de auto
kan door de belading worden beïnvloed.
Controleer regelmatig de bevestiging van de
allesdragers, in elk geval voorafgaand aan elke
reis.
Ver wijder de allesdragers zodra deze niet meer
nodig zijn.
Neem bij gebruik van een dakkoffer contact
op met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voor het verkrijgen
van bijbehorende bevestigingsonderdelen.
Schuif-/kanteldak
Open het schuif-/kanteldak niet bij gebruik
van de allesdragers – Kans op ernstige
schade!
Drager voor bijvoorbeeld
fietsen
Het bevestigen van een drager aan de
achterklep is niet toegestaan.
Motorkap
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de Actieve motorkap .Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak (kans op
brandwonden). Gebruik de beschermde
zone.
Zorg er voor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voor werpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
F In het interieur
: trek de handgreep links
onder het dashboard naar u toe.
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop & Start-systeem
altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap
uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Praktische informatie
Page 208 of 320

206
Afgewerkte producten
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen
niet in het riool, in het water of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de daar voor
bestemde containers bij het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij
aangezet contact worden
gecontroleerd via de
motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel (bij auto's
met
een motorolieniveaumeter)
of
met de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee onderhouds-
beurten door olie moet bijvullen. PEUGEOT
adviseert u om elke 5.000 km het olieniveau te
controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.
Controle met de oliepeilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F
T
rek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F
V
eeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F
S
teek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek hem er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
A = MA X
B = MIN
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A
of onder het merkteken B ligt, star t dan de
motor niet .
-
A
ls het oliepeil boven het merkteken MAX
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het PEUGEOT-netwerk of
met een gekwalificeerde werkplaats.
-
A
ls het oliepeil lager is dan het merkteken
MIN , vul dan altijd motorolie bij.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ver verst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Motorolie bijvullen
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F
D
raai de dop van de vulopening.
F
G
iet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F
W
acht enkele minuten en controleer
ver volgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F
V
ul indien nodig nog olie bij.
F
D
raai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op
het dashboard bij het aanzetten van het
contact na 30 minuten de juiste waarde
aangeven.
Praktische informatie