sensor Peugeot Expert 2019 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: Expert, Model: Peugeot Expert 2019Pages: 324, PDF Size: 13.19 MB
Page 156 of 324

154
Motor opnieuw starten (stand
S TA R T )
De motor wordt automatisch opnieuw gestart
als de bestuurder de intentie aangeeft weer
weg te willen rijden.
Met een handgeschakelde versnellingsbak,
koppelingspedaal volledig ingetrapt.
Bij een automatische transmissie :
-
M
et de selectiehendel in de stand D of M ,
het rempedaal niet ingetrapt.
-
M
et de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand D of M .
-
M
et de selectiehendel in de stand P en het
rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel
in de stand R , N, D of M .
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bij een elektronisch gestuurde
versnellingsbak :
-
M
et de selectiehendel in de stand A of M ,
het rempedaal niet ingetrapt.
-
M
et de selectiehendel in de stand N en
het rempedaal niet ingetrapt, met de
selectiehendel in de stand A of M .
-
A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw als
opnieuw aan de voor waarden voor de werking
is voldaan en in de volgende gevallen.
-
B
ij een handgeschakelde
versnellingsbak : als de snelheid van de
auto hoger wordt dan 25 km/h of 3 km/h
(afhankelijk van de motor).
-
B
ij een automatische transmissie : als
de snelheid van de auto hoger wordt dan
3
km/h, In deze gevallen knippert dit lampje
een paar seconden, waarna het
uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
F
L
aat uw auto controleren door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het
instrumentenpaneel branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast
een waarschuwingsmelding verschijnen,
waarbij verzocht wordt om de stand N te
selecteren en het rempedaal in te trappen.
F
Z
et het contact uit en start de motor
opnieuw met de sleutel of door op de knop
" START/STOP " te drukken. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bij een storing in het systeem gaat
dit lampje op het instrumentenpaneel
knipperen.
Het lampje van deze knop
knippert en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
Rijden
Page 157 of 324

155
De voor de auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over
voertuigidentificatie.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10
km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd. Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Reser vewiel
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Het bandenspanningscontrolesysteem is
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen
inhoudt dat de waakzaamheid van de
bestuurder niet door het systeem kan
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van
de verantwoordelijkheid om de
bandenspanning regelmatig te controleren
(ook die van het reser vewiel). Doe dit ook
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage
bandenspanning, vooral onder zware
omstandigheden (zware belading, hoge
snelheden, een lange rit):
-
i
s nadelig voor de wegligging,
-
v
erlengt de remweg,
-
v
eroorzaakt vroegtijdige slijtage van de
banden,
-
v
erhoogt het gemiddelde
brandstofverbruik. U krijgt deze waarschuwing als dit
lampje blijft branden in combinatie
met een geluidssignaal en,
afhankelijk van de uitvoering, een
melding.
F
V
erminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F
Z
et de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een
visuele controle. F
R ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
F
G
ebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten. Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de waarden op de sticker met de
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier
banden alvorens de resetprocedure uit te
voeren.
Het systeem geeft geen advies als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
F
C
ontroleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
6
Rijden
Page 159 of 324

157
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies
werken mogelijk minder goed of helemaal
niet als het gedeelte van de voorruit vóór
de camera vuil, beslagen, berijpt, bedekt
met sneeuw, beschadigd of bedekt met
een sticker is.
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie gebruikshandleiding ".
Bij vochtige en koude
weersomstandigheden moet u de voorruit
regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware
regenval, dichte mist, sneeuw) en
verblinding (koplampen van tegenliggers,
laagstaande zon, reflecties op nat
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle
overgangen tussen schaduw en licht)
kunnen ook de detectieprestaties negatief
beïnvloeden. Overige camera’s
De op het touchscreen of het
instrumentenpaneel weergegeven
beelden van de camera('s) kunnen door
het reliëf worden ver vormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones,
of bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kan het beeld donkerder
en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de
bijbehorende functies kan worden
verstoord door omgevingsgeluiden van
bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en
machines (bijvoorbeeld vrachtwagens,
drilboren), door de ophoping van sneeuw
of dode bladeren op de weg of in het geval
van beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de
achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de
sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
de afstandsmetingen kunnen hierdoor
incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels
die te laag (trottoirbanden, drempels) of te
dun (bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor
worden voetgangers mogelijk niet
gedetecteerd.
6
Rijden
Page 160 of 324

158
Onderhoudscontroles
Reinig de bumpers, de spiegels en het
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de radar, sensoren en
camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de
bediening van de snelheidsbegrenzer of
de snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
F
c
ontroleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
F
l
eg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer
dan of de eenheid van snelheid die door
het instrumentenpaneel wordt gebruikt
(mph of km/h), overeenkomt met de in het
land geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto
de door het instrumentenpaneel gebruikte
eenheid van snelheid zodat deze
overeenkomt met de ter plaatse geldende
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met
het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet
van de weg hoeft af te wenden.
Informatie op het head-up
display
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft
het de volgende informatie weer: Raadpleeg voor meer informatie over het
navigatiesysteem
de rubriek Audio en
telematica .
Knoppen
A.De rijsnelheid.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C. Indien uw auto met deze systemen is
uitgerust: informatie van de Distance
Alert, waarschuwingen van het
automatische noodremsysteem en
aanwijzingen van het navigatiesysteem.
D. Indien uw auto met dit systeem
is uitgerust: informatie van de
snelheidsbegrenzer. 1.
Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Instellen van de lichtsterkte.
4. Instellen weergavehoogte.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om
het systeem in te schakelen en het scherm
uit te klappen.
Rijden
Page 178 of 324

176
Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
rijstrookmarkeringen te detecteren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65
km/h).
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van de auto wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding " Voorzichtig! ", in combinatie met
een geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen van het eerste
niveau, activeert het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding " Doorrijden
risicovol: las een rustpauze in! ", in
combinatie met een luider klinkend
geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder. Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
w
egmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
e n z .),
-
g
eringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
-
s
malle of bochtige weg.
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig (auto,
vrachtwagen, fiets) in de dode hoek van de
auto bevindt, hetgeen tot een gevaarlijke
situatie kan leiden. In de buitenspiegel aan de zijde waar dat
voertuig zich bevindt, gaat een lampje branden:
-
d
irect, wanneer u wordt ingehaald,
-
n
a ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een ander voertuig inhaalt.Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
Indien een voertuig - een (motor)fiets, een auto
of een vrachtwagen - zich in de dode hoek van
de auto bevindt, zal er een oranje lampje gaan
branden in de desbetreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voor waarden
zijn voldaan:
-
d
e voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
-
d
e snelheid van de auto moet liggen tussen
12 en 140
km/h,
-
u h
aalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil met het andere voertuig
kleiner is dan 10
km/h,
Rijden
Page 180 of 324

178
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
ofHet lampje van deze knop
knippert en er wordt een melding
weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een storing gaan deze
waarschuwingslampjes knipperen.
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. Deze functie waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers,
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik van de sensoren vallen.
Geluidssignalen
De functie geeft de aanwezigheid van
onstakels aan binnen het detectiegebied van
de sensor.
De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan ongeveer
dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal
ononderbroken.
Aan de hand van het geluid dat via de
luidspreker (rechts of links) wordt weergegeven,
is te herkennen aan welke zijde van de auto het
obstakel zich bevindt.
Grafische weergave
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Rijden
Page 181 of 324

179
De grafische weergave is een aanvulling op
het geluidssignaal. Op het scherm worden
balken weergegeven die geleidelijk naar de
auto toe bewegen (groen: obstakels veraf,
geel: objecten dichtbij en rood: objecten zeer
dichtbij)
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal
10 km/h vóór de auto een obstakel wordt
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt gedeactiveerd zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat
met een ingeschakelde versnelling vooruit,
als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd
of wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan
10
km/h.Het geluid dat uit de luidspreker komt
(voor of achter), geeft de positie van het
obstakel ten opzichte van de auto aan
(voor of achter).
Uitschakelen/inschakelen
Zonder audiosysteem
Met audiosysteem of touchscreen
De functie kan worden in-
en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt
automatisch uitgeschakeld wanneer
een aanhanger of fietsendrager wordt
aangekoppeld aan een trekhaak die
overeenkomstig de voorschriften van de
fabrikant is gemonteerd.
Beperkingen van de
werking
F U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.
Het lampje brandt als het systeem is
uitgeschakeld . -
B
epaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
B
epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
- B epaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
O
phopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
-
E
en aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
-
B
ij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
-
D
e sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
6
Rijden
Page 183 of 324

181
Wanneer de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld bij draaiende motor geeft dit
systeem beelden van de directe omgeving van
de auto weer op het touchscreen met behulp
van een camera aan de achterzijde van de
auto.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals
die door de camera('s) wordt geregistreerd
en rechts wordt een samengesteld beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto
weergegeven.In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
-
standaardweergave,
-
180°-weergave,
-
i
ngezoomde weergave.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk
gewenst moment de weergave wijzigen.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Vanaf de bovenkant van uw auto wordt er,
in realtime en ter wijl de manoeuvre wordt
uitgevoerd, een beeld van de directe omgeving
gereconstrueerd (weergegeven tussen de
blauwe haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto
langere tijd stilstaat.
De informatie van de parkeerhulpsensoren
wordt ook weergegeven op het beeld van
bovenaf van de auto.
De weergave verdwijnt bij een
wagensnelheid van ongeveer 10
km/h.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld ongeveer 7 seconden na
het uit de achteruitversnelling schakelen
of als een achterdeur of de achterklep
wordt geopend.
Activeren
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij
het inschakelen van de achteruitversnelling, bij
een wagensnelheid lager dan 10
km/h.
Dit systeem registreert tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid met de camera
achter de omgeving van de auto.
6
Rijden
Page 184 of 324

182
Wanneer het submenu wordt weergegeven,
kunt u een van de vier beeldopties kiezen: Door op deze zone te drukken kunt u op elk
gewenst moment de weergavemodus kiezen."Standaardbeeld".
"180°-beeld".
"Ingezoomd beeld".
"Stand AUTO".
De functie wordt uitgeschakeld:
-
Z
odra een aanhanger wordt
aangekoppeld of een fietsendrager
op de trekhaak wordt gemonteerd
(auto's met een trekhaak die volgens
de voorschriften van de fabrikant is
gemonteerd).
-
A
ls de snelheid hoger wordt dan
ongeveer 10
km/h.
-
A
ls de achterklep wordt geopend.
-
A
ls uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog
7
seconden weergegeven).
-
D
oor te drukken op het rode kruis of de
witte pijl in de hoek linksboven van het
touchscreen.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich bevindt ter
hoogte van de rode lijn (minder dan 30 cm
van de auto), wordt dankzij de sensoren in de
achterbumper automatisch overgeschakeld van
de weergave van de omgeving achter de auto
(standaard) naar de weergave van het beeld
van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
achter de achterbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk
1
en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Rijden
Page 212 of 324

210
F Laat de auto weer volledig zakken.
F V ouw de krik 2 op en verwijder hem.
F
D
raai de slotbout (indien aanwezig) met de
wielsleutel 1 en de dop 4 vast.
F
D
raai de overige wielbouten vast met alleen
de wielsleutel 1 .
F
B
erg het gereedschap op in de
gereedschapskist. Na het ver wisselen van het wiel
Berg het wiel met de lekke band correct
op in de reservewielhouder.
Neem zo snel mogelijk contact op
met het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na
nadere inspectie kan de technicus u
vertellen of de band gerepareerd kan
worden of moet worden vervangen. Bevestiging van het stalen reser vewiel
of het noodreser vewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reser vewiel de
ringen van de bouten de stalen velg of
het noodreser vewiel niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten dat het
reservewiel stevig vastzit.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden
uitgeschakeld, bijv. Active Safety Brake.Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem de
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van
een bandenspanningssensor.
Wiel met naafdop
Monteren: plaats de naafdop met de
inkeping tegenover het ventiel en druk de
rand er van ver volgens rondom met de
hand vast.
In geval van pech