sensor Peugeot Expert 2019 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2019, Model line: Expert, Model: Peugeot Expert 2019Pages: 324, PDF Size: 13.19 MB
Page 156 of 324

154
Motor opnieuw starten (stand 
S TA R T )
De motor wordt automatisch opnieuw gestart 
als de bestuurder de intentie aangeeft weer 
weg te willen rijden.
Met een handgeschakelde versnellingsbak, 
koppelingspedaal volledig ingetrapt.
Bij een automatische transmissie :
-
 
M
 et de selectiehendel in de stand D of M , 
het rempedaal niet ingetrapt.
-
 
M
 et de selectiehendel in de stand N en 
het rempedaal niet ingetrapt, met de 
selectiehendel in de stand D of M .
-
 
M
 et de selectiehendel in de stand P en het 
rempedaal ingetrapt, met de selectiehendel 
in de stand R , N, D of M .
-
 A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bij een elektronisch gestuurde 
versnellingsbak :
-
 
M
 et de selectiehendel in de stand A of M , 
het rempedaal niet ingetrapt.
-
 
M
 et de selectiehendel in de stand N en 
het rempedaal niet ingetrapt, met de 
selectiehendel in de stand A of M .
-
 A
chteruitversnelling ingeschakeld.
Bijzonderheden
De motor start automatisch opnieuw als 
opnieuw aan de voor waarden voor de werking 
is voldaan en in de volgende gevallen.
- 
B
 ij een handgeschakelde 
versnellingsbak : als de snelheid van de 
auto hoger wordt dan 25 km/h of 3 km/h 
(afhankelijk van de motor).
-
 
B
 ij een automatische transmissie : als 
de snelheid van de auto hoger wordt dan 
3
 
km/h, In deze gevallen knippert dit lampje 
een paar seconden, waarna het 
uitgaat.
Storingen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
F
 
L
 aat uw auto controleren door het 
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde 
werkplaats. 
De auto slaat af in de STOP-stand
Bij deze storing gaan alle lampjes op het 
instrumentenpaneel branden.
Afhankelijk van de uitvoering kan er daarnaast 
een waarschuwingsmelding verschijnen, 
waarbij verzocht wordt om de stand N te 
selecteren en het rempedaal in te trappen.
F
 
Z
 et het contact uit en start de motor 
opnieuw met de sleutel of door op de knop 
" START/STOP " te drukken.  Auto's met het Stop & Start-systeem zijn 
voorzien van een speciale 12V-accu.
Laat werkzaamheden aan de accu alleen 
door het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Bij een storing in het systeem gaat 
dit lampje op het instrumentenpaneel 
knipperen.
Het lampje van deze knop 
knippert en er wordt een melding 
weergegeven in combinatie met een 
geluidssignaal.
Bandenspannings-
controlesysteem
Dit systeem controleert automatisch de 
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de 
snelheidssensoren van de wielen met de 
referentiewaarden die elke keer nadat de 
banden op spanning zijn gebracht of na het 
verwisselen van een wiel moeten worden 
gereset .
Het systeem geeft een waarschuwing zodra 
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of 
meer banden te laag is. 
Rijden   
Page 157 of 324

155
De voor de auto voorgeschreven 
bandenspanning vindt u op de sticker met 
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende 
rubriek voor meer informatie over 
voertuigidentificatie.
Bandenspanning controleren
De bandenspanning moet worden 
gecontroleerd als de banden "koud" zijn 
(de auto staat langer dan een uur stil of 
er is minder dan 10
  km gereden met een 
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de 
bandenspanning ten opzichte van de op 
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar 
worden verhoogd. Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden 
na het aanbrengen of verwijderen van 
sneeuwkettingen.
Reser vewiel
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van 
een bandenspanningssensor.
Waarschuwing te lage 
bandenspanning
Het bandenspanningscontrolesysteem is 
niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen 
inhoudt dat de waakzaamheid van de 
bestuurder niet door het systeem kan 
worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van 
de verantwoordelijkheid om de 
bandenspanning regelmatig te controleren 
(ook die van het reser vewiel). Doe dit ook 
voordat u een lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage 
bandenspanning, vooral onder zware 
omstandigheden (zware belading, hoge 
snelheden, een lange rit):
-
 
i
 s nadelig voor de wegligging,
-
 v
erlengt de remweg,
-
 
v
 eroorzaakt vroegtijdige slijtage van de 
banden,
-
 
v
 erhoogt het gemiddelde 
brandstofverbruik. U krijgt deze waarschuwing als dit 
lampje blijft branden in combinatie 
met een geluidssignaal en, 
afhankelijk van de uitvoering, een 
melding.
F
 
V
 erminder onmiddellijk uw snelheid en 
vermijd plotselinge stuurbewegingen en 
krachtig remmen.
F
 
Z
 et de auto zo snel mogelijk stil op een 
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd 
aan de band te zien.
Beperk u daarom niet alleen tot een 
visuele controle. F
 R ijd voorzichtig verder als het niet mogelijk 
is om deze controle onmiddellijk uit te 
voeren.
F
 
G
 ebruik in het geval van een lekke band 
de bandenreparatieset of het reservewiel 
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het 
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op 
spanning hebt gebracht en na het verwisselen 
van een of meer wielen, moet u het systeem 
resetten. Controleer voordat u het systeem 
gaat resetten of de spanning van 
de vier banden overeenkomstig de 
gebruiksomstandigheden van de auto 
en de waarden op de sticker met de 
bandenspanningen is.
Controleer de bandenspanning van de vier 
banden alvorens de resetprocedure uit te 
voeren.
Het systeem geeft geen advies als de 
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
F
 
C
ontroleer als u een compressor in 
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de 
bandenreparatieset) de spanning van de 
vier banden als deze zijn afgekoeld.
6 
Rijden   
Page 159 of 324

157
Rijhulpcamera
Deze camera en bijbehorende functies 
werken mogelijk minder goed of helemaal 
niet als het gedeelte van de voorruit vóór 
de camera vuil, beslagen, berijpt, bedekt 
met sneeuw, beschadigd of bedekt met 
een sticker is.
Op uitvoeringen met alleen een camera, 
geeft dit bericht aan dat de camera 
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht 
beperkt, zie gebruikshandleiding ".
Bij vochtige en koude 
weersomstandigheden moet u de voorruit 
regelmatig ontwasemen.
Slecht zicht (slecht verlichte weg, zware 
regenval, dichte mist, sneeuw) en 
verblinding (koplampen van tegenliggers, 
laagstaande zon, reflecties op nat 
wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle 
overgangen tussen schaduw en licht) 
kunnen ook de detectieprestaties negatief 
beïnvloeden. Overige camera’s
De op het touchscreen of het 
instrumentenpaneel weergegeven 
beelden van de camera('s) kunnen door 
het reliëf worden ver vormd.
Bij de aanwezigheid van schaduwzones, 
of bij zonnig weer of onvoldoende 
omgevingslicht kan het beeld donkerder 
en minder contrastrijk zijn.
De obstakels kunnen verder weg lijken 
dan ze in werkelijkheid zijn.
Sensoren
De werking van de sensoren en de 
bijbehorende functies kan worden 
verstoord door omgevingsgeluiden van 
bijvoorbeeld luidruchtige voertuigen en 
machines (bijvoorbeeld vrachtwagens, 
drilboren), door de ophoping van sneeuw 
of dode bladeren op de weg of in het geval 
van beschadigde bumpers en spiegels.
Bij het inschakelen van de 
achteruitversnelling geeft een 
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de 
sensoren mogelijk vuil zijn.
Een aanrijding aan de voorzijde 
of achterzijde van de auto kan de 
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet 
altijd door het systeem wordt vastgesteld: 
de afstandsmetingen kunnen hierdoor 
incorrect zijn.
De sensoren detecteren geen obstakels 
die te laag (trottoirbanden, drempels) of te 
dun (bomen, palen, draadhekken) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel 
worden gedetecteerd, worden mogelijk 
niet meer gedetecteerd als ze zich in de 
dode hoek van het detectiebereik van de 
sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen 
geluidsgolven absorberen: hierdoor 
worden voetgangers mogelijk niet 
gedetecteerd.
6 
Rijden   
Page 160 of 324

158
Onderhoudscontroles
Reinig de bumpers, de spiegels en het 
gezichtsveld van de camera's regelmatig.
Houd tijdens het wassen van de auto 
het uiteinde van de hogedrukspuit op 
minimaal 30  cm van de radar, sensoren en 
camera's.
Matten
Het gebruik van matten die niet door 
PEUGEOT zijn goedgekeurd, kan de 
bediening van de snelheidsbegrenzer of 
de snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven 
hangen:
F
 
c
 ontroleer of de mat goed op zijn 
plaats ligt,
F
 
l
 eg nooit meerdere matten boven op 
elkaar.
Snelheidseenheden
Als u in een ander land bent, controleer 
dan of de eenheid van snelheid die door 
het instrumentenpaneel wordt gebruikt 
(mph of km/h), overeenkomt met de in het 
land geldende eenheid.
Zo niet, verander dan bij stilstaande auto 
de door het instrumentenpaneel gebruikte 
eenheid van snelheid zodat deze 
overeenkomt met de ter plaatse geldende 
eenheid.
Neem bij twijfel contact op met 
het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.Head-up display
Systeem dat bepaalde informatie op een getint 
scherm projecteert, in het directe gezichtsveld 
van de bestuurder zodat deze zijn ogen niet 
van de weg hoeft af te wenden.
Informatie op het head-up 
display
Als het head-up display is ingeschakeld, geeft 
het de volgende informatie weer: Raadpleeg voor meer informatie over het 
navigatiesysteem
 de rubriek Audio en 
telematica .
Knoppen
A.De rijsnelheid.
B. De informatie van de snelheidsregelaar/-
begrenzer.
C. Indien uw auto met deze systemen is 
uitgerust: informatie van de Distance 
Alert, waarschuwingen van het 
automatische noodremsysteem en 
aanwijzingen van het navigatiesysteem.
D. Indien uw auto met dit systeem 
is uitgerust: informatie van de 
snelheidsbegrenzer. 1.
Aan.
2. Uit (lang indrukken).
3. Instellen van de lichtsterkte.
4. Instellen weergavehoogte.
Inschakelen/uitschakelen
F Druk bij draaiende motor op de toets 1 om 
het systeem in te schakelen en het scherm 
uit te klappen. 
Rijden   
Page 178 of 324

176
Met behulp van een boven aan 
de voorruit geplaatste camera 
beoordeelt het systeem de 
waakzaamheid van de bestuurder 
door afwijkingen in de koers 
van de auto ten opzichte van de 
rijstrookmarkeringen te detecteren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65
  km/h).
Wanneer volgens het systeem het gedrag 
van de auto wijst op vermoeidheid of 
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het 
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door 
de melding " Voorzichtig! ", in combinatie met 
een geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen van het eerste 
niveau, activeert het systeem een nieuwe 
waarschuwing met de melding " Doorrijden 
risicovol: las een rustpauze in! ", in 
combinatie met een luider klinkend 
geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht 
wegdek of harde windstoten) kan het 
systeem waarschuwingen geven zonder 
dat er sprake is van vermoeidheid bij de 
bestuurder. Het systeem werkt in de volgende situaties 
mogelijk minder goed of helemaal niet:
-
 w
egmarkeringen afwezig, versleten, 
niet zichtbaar door sneeuw of modder, 
of meerdere wegmarkeringen 
(weggedeelte met werkzaamheden 
e n z .),
-
 
g
 eringe afstand tot de voorligger (geen 
detectie van wegmarkeringen),
-
 
s
 malle of bochtige weg.
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem waarschuwt de bestuurder 
wanneer zich een ander voertuig (auto, 
vrachtwagen, fiets) in de dode hoek van de 
auto bevindt, hetgeen tot een gevaarlijke 
situatie kan leiden. In de buitenspiegel aan de zijde waar dat 
voertuig zich bevindt, gaat een lampje branden:
-
 
d
 irect, wanneer u wordt ingehaald,
-  
n
 a ongeveer een seconde, wanneer u 
langzaam een ander voertuig inhaalt.Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper 
bewaken de dode hoeken.
Indien een voertuig - een (motor)fiets, een auto 
of een vrachtwagen - zich in de dode hoek van 
de auto bevindt, zal er een oranje lampje gaan 
branden in de desbetreffende buitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voor waarden 
zijn voldaan:
-
 
d
 e voertuigen rijden in dezelfde richting op 
aangrenzende rijstroken,
-
 
d
 e snelheid van de auto moet liggen tussen 
12 en 140
  km/h,
-
 
u h
 aalt een voertuig in waarbij het 
snelheidsverschil met het andere voertuig 
kleiner is dan 10
  km/h, 
Rijden   
Page 180 of 324

178
Storing
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto:
ofHet lampje van deze knop 
knippert en er wordt een melding 
weergegeven in combinatie met een 
geluidssignaal.
Neem contact op met het PEUGEOT-netwerk 
of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een storing gaan deze 
waarschuwingslampjes knipperen.
Parkeerhulp
Lees de algemene adviezen over het gebruik 
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Parkeerhulp achter
De functie wordt geactiveerd zodra de 
achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Hierbij 
klinkt een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt 
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. Deze functie waarschuwt met behulp van 
sensoren in de bumper voor obstakels in 
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers, 
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het 
detectiebereik van de sensoren vallen.
Geluidssignalen
De functie geeft de aanwezigheid van 
onstakels aan binnen het detectiegebied van 
de sensor.
De bestuurder wordt via een onderbroken 
geluidssignaal gewaarschuwd bij het 
naderen van obstakels. De frequentie van het 
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het 
obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het 
obstakel kleiner wordt dan ongeveer 
dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal 
ononderbroken.
Aan de hand van het geluid dat via de 
luidspreker (rechts of links) wordt weergegeven, 
is te herkennen aan welke zijde van de auto het 
obstakel zich bevindt.
Grafische weergave
Het systeem wordt automatisch 
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt 
met een door PEUGEOT gehomologeerde 
trekhaak. 
Rijden   
Page 181 of 324

179
De grafische weergave is een aanvulling op 
het geluidssignaal. Op het scherm worden 
balken weergegeven die geleidelijk naar de 
auto toe bewegen (groen: obstakels veraf, 
geel: objecten dichtbij en rood: objecten zeer 
dichtbij)
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, 
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op 
de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd 
zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 
10  km/h vóór de auto een obstakel wordt 
gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt gedeactiveerd zodra 
de auto langer dan drie seconden stilstaat 
met een ingeschakelde versnelling vooruit, 
als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd 
of wanneer de rijsnelheid hoger wordt dan 
10
 
km/h.Het geluid dat uit de luidspreker komt 
(voor of achter), geeft de positie van het 
obstakel ten opzichte van de auto aan 
(voor of achter).
Uitschakelen/inschakelen
Zonder audiosysteem
Met audiosysteem of touchscreen
De functie kan worden in- 
en uitgeschakeld via het 
configuratiemenu van de auto.
Het parkeerhulpsysteem achter wordt 
automatisch uitgeschakeld wanneer 
een aanhanger of fietsendrager wordt 
aangekoppeld aan een trekhaak die 
overeenkomstig de voorschriften van de 
fabrikant is gemonteerd.
Beperkingen van de 
werking
F U kunt het systeem in- of uitschakelen door  op deze toets te drukken.
Het lampje brandt  als het systeem is 
uitgeschakeld . -
 
B
 epaalde obstakels die aanvankelijk wel 
worden gedetecteerd, worden mogelijk 
niet meer gedetecteerd als ze zich in de 
dode hoek van het detectiebereik van de 
sensoren bevinden.
-  
B
 epaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai 
afkomstig van voertuigen en machines (bijv. 
vrachtwagens, pneumatische boren enz.), 
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
- B epaalde materialen (stoffen) kunnen 
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden 
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
 
O
 phopingen van sneeuw of dode bladeren 
op de weg kunnen de sensoren van de auto 
verstoren.
-
 
E
 en aanrijding aan de voorzijde 
of achterzijde van de auto kan de 
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet 
altijd door het systeem wordt vastgesteld: 
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect 
zijn.
-
 
B
 ij zware belading van de bagageruimte kan 
de hoek van de auto de afstandsmetingen 
verstoren.
-
 
D
 e sensoren kunnen worden beïnvloed 
door slechte weersomstandigheden (zware 
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
6 
Rijden   
Page 183 of 324

181
Wanneer de achteruitversnelling wordt 
ingeschakeld bij draaiende motor geeft dit 
systeem beelden van de directe omgeving van 
de auto weer op het touchscreen met behulp 
van een camera aan de achterzijde van de 
auto.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld: 
links wordt de omgeving weergegeven zoals 
die door de camera('s) wordt geregistreerd 
en rechts wordt een samengesteld beeld van 
bovenaf van de directe omgeving van de auto 
weergegeven.In het venster links kan de omgeving op 
verschillende manieren worden weergegeven:
-
 
standaardweergave,
-
 
 180°-weergave,
-
 i
 ngezoomde weergave.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste 
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk 
van de informatie die door de parkeerhulp 
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk 
gewenst moment de weergave wijzigen.
De status van de functie wordt niet opgeslagen 
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Vanaf de bovenkant van uw auto wordt er, 
in realtime en ter wijl de manoeuvre wordt 
uitgevoerd, een beeld van de directe omgeving 
gereconstrueerd (weergegeven tussen de 
blauwe haakjes).
Deze weergave maakt het recht inparkeren 
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de 
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto 
langere tijd stilstaat.
De informatie van de parkeerhulpsensoren 
wordt ook weergegeven op het beeld van 
bovenaf van de auto.
De weergave verdwijnt bij een 
wagensnelheid van ongeveer 10
 
km/h.
De functie wordt automatisch 
uitgeschakeld ongeveer 7 seconden na 
het uit de achteruitversnelling schakelen 
of als een achterdeur of de achterklep 
wordt geopend.
Activeren
Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij 
het inschakelen van de achteruitversnelling, bij 
een wagensnelheid lager dan 10
  km/h.
Dit systeem registreert tijdens het 
manoeuvreren bij lage snelheid met de camera 
achter de omgeving van de auto.
6 
Rijden   
Page 184 of 324

182
Wanneer het submenu wordt weergegeven, 
kunt u een van de vier beeldopties kiezen: Door op deze zone te drukken kunt u op elk 
gewenst moment de weergavemodus kiezen."Standaardbeeld".
"180°-beeld".
"Ingezoomd beeld".
"Stand AUTO".
De functie wordt uitgeschakeld:
-
 
Z
 odra een aanhanger wordt 
aangekoppeld of een fietsendrager 
op de trekhaak wordt gemonteerd 
(auto's met een trekhaak die volgens 
de voorschriften van de fabrikant is 
gemonteerd).
-
 
A
 ls de snelheid hoger wordt dan 
ongeveer 10
  km/h.
-
 
A
 ls de achterklep wordt geopend.
-
 
A
 ls uit de achteruitversnelling wordt 
geschakeld (het beeld wordt dan nog 
7
 
seconden weergegeven).
-
 
D
 oor te drukken op het rode kruis of de 
witte pijl in de hoek linksboven van het 
touchscreen.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het 
manoeuvreren om een samengesteld beeld 
van bovenaf van de achterzijde van de auto en 
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de 
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich bevindt ter 
hoogte van de rode lijn (minder dan 30 cm 
van de auto), wordt dankzij de sensoren in de 
achterbumper automatisch overgeschakeld van 
de weergave van de omgeving achter de auto 
(standaard) naar de weergave van het beeld 
van bovenaf (ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven 
op het scherm.
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van 
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze 
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van 
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm 
achter de achterbumper weer; de twee blauwe 
lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 
1
  en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand 
AUTO of door deze te selecteren in het menu 
voor het veranderen van de weergave. 
Rijden   
Page 212 of 324

210
F Laat de auto weer volledig zakken.
F V ouw de krik 2 op en verwijder hem.
F
 
D
 raai de slotbout (indien aanwezig) met de 
wielsleutel 1 en de dop 4 vast.
F
 
D
 raai de overige wielbouten vast  met alleen 
de wielsleutel 1 .
F
 
B
 erg het gereedschap op in de 
gereedschapskist. Na het ver wisselen van het wiel
Berg het wiel met de lekke band correct 
op in de reservewielhouder.
Neem zo snel mogelijk contact op 
met het PEUGEOT-netwerk of een 
gekwalificeerde werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na 
nadere inspectie kan de technicus u 
vertellen of de band gerepareerd kan 
worden of moet worden vervangen. Bevestiging van het stalen reser vewiel 
of het noodreser vewiel 
Indien uw auto is voorzien van 
lichtmetalen velgen is het normaal dat 
bij het monteren van het reser vewiel de 
ringen van de bouten de stalen velg of 
het noodreser vewiel niet raken. Als de 
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het 
conische draagvlak van de bouten dat het 
reservewiel stevig vastzit.
Bepaalde rijhulpsystemen moeten worden 
uitgeschakeld, bijv. Active Safety Brake.Controleer als uw auto is uitgerust met 
een bandenspanningscontrolesysteem de 
bandenspanning en reset het systeem.
Raadpleeg de desbetreffende 
rubriek voor meer informatie over het 
bandenspanningscontrolesysteem
.
Bandenspanningscontrolesysteem
Het stalen reser vewiel is niet voorzien van 
een bandenspanningssensor.
Wiel met naafdop
Monteren: plaats de naafdop  met de 
inkeping tegenover het ventiel en druk de 
rand er van ver volgens rondom met de 
hand vast. 
In geval van pech