airbag Peugeot Partner 2011 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2011, Model line: Partner, Model: Peugeot Partner 2011Pages: 200, PDF Size: 6.5 MB
Page 4 of 200
2
Inhoud
Sleutel 15
Afstandsbediening 15
Portieren 18
Girafon 22
Achterklep 23
Centrale vergrendeling 24
Instrumentenpaneel 25
Tijd instellen 26
Verklikkerlampjes 27
Brandstofniveaumeter 33
Koelvloeistof 33
Detectiesysteem te lage
bandenspanning 34
Onderhoudsindicator 35
Dimmer
dashboardverlichting 36
Versnellingsbak 37
Schakelindicator 37
Elektronisch bediende
6-versnellingsbak 38
Stuurwiel verstellen 40
Stop & Start 41
Starten en stoppen 44
Wegrijden op een
helling 45
Lichtschakelaar 46
Ruitenwisserschakelaar 49
Snelheidsregelaar 51
Snelheidsbegrenzer 54
Verwarming /
Handbediende
airconditioning 57
automatisch 59
Ontdooien en
ontwasemen 61
Voorstoelen 63
Passagiersstoel 64
Multi-fl ex bank 65
Opstellingen 67
Indeling 68
Plafonniers 70
Uitneembare lamp 71
Dubbele cabine 72
Laadruimte 74
Allesdrager 76
Spiegels 77
Parkeer-/tolkaarten 78
Elektrisch bedienbare
ruiten79
Presentatie 4
Communicatie4
Exterieur 6
Cockpit 8
Middenconsole 9
Comfort 10
Zicht 11
Rijden 11
In de cabine 12
Laadruimte 13
Ventilatie 14
Alarmknipperlichten 80
Handrem 80
Parkeerhulp 81
ABS 83
Noodremassistentie 83
ASR en ESP 84
Grip controlî 85
Veiligheidsgordels 88
Airbags 90
Uitschakelen
passagiersairbag 93
Kinderzitjes 94
Aanbevolen
kinderzitjes 95
Bevestiging 96
2. VOORDAT u GAAT
RIJDEN 15-45
4. VEILIGHEID
80-97
1. IN EEN
OOGOPSLAG 4-14
3. ERGONOMIE en
COMFORT 46-79
Page 10 of 200
8
Interieur
COCKPIT
1.
Schakelaar verlichting/
richtingaanwijzers.
2.
Instrumentenpaneel met display.
3.
Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer.
4.
Contact.
5.
Bediening autoradio.
6.
Bestuurdersairbag/claxon.
7.
Hendel stuurwielverstelling.
8.
Bediening snelheidsregelaar/-
begrenzer.
9.
Bedieningspaneel parkeerhulp/
koplampverstelling/ESP, Stop &
Start .
10.
Hendel motorkapontgrendeling.
11 .
Schakelaars elektrisch
verstelbare buitenspiegels.
Page 16 of 200
33
4
4
3
14
Interieur
VENTILATIE
57 59
KINDEREN IN DE AUTO
94
93
Tips voor het instellen van de handbediende airconditioning
Voor een optimale werking van het systeem is het raadzaam de volgende instellingen te gebruiken:
Gewenste
werking
Luchtverdeling
Temperatuur
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie
A/C
Warm
-
Koud
Ontdooien
Ontwasemen
61
Bij de automatische airconditioning is het raadzaam de stand AUTO te
gebruiken, ongeacht de gewenste werking.
Schakel deze uit zodra de luchtkwaliteit in de auto naar wens is.
Uitschakelen airbag
Kinderzitjes
Verwarming Airconditioning
Automatische
airconditioning
Page 31 of 200
29
VOORDAT u GAAT RIJDE
N
22
Cockpit
Verklikkerlampje
status
signaleert
Oplossing - actie
Airbag vóór /
zij-airbag
knippert of
blijft branden. een defecte airbag. Laat het systeem onmiddellijk controleren door
het PEUGEOT-netwerk. Zie in de rubriek 4 het
gedeelte "Airbags".
Uitschakeling
airbag vóór aan
passagierszijde
brandt. de airbag is handmatig
uitgeschakeld en er is een
kinderzitje geplaatst met de
rug in de rijrichting. Zie in rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen
aan boord".
Laag
brandstofniveau
brandt en
wijzer in het
rode gebied. Als het lampje gaat
branden zit er nog ongeveer
8 liter brandstof in de tank,
afhankelijk van uw rijstijl en
het type motor.
Vul de brandstoftank bij de eerstvolgende gelegenheid
om te voorkomen dat u stil komt te staan.
Het lampje gaat, elke keer als u het contact
aanzet, branden totdat u de brandstoftank
voldoende bijgevuld hebt.
Inhoud brandstoftank: ongeveer 60 liter.
Rijd de trank nooit helemaal leeg, dit zou
tot storingen in de emissieregeling en/of het
inspuitsysteem kunnen leiden.
knippert. onderbreking van de
brandstoftoevoer ten gevolge
van een ernstige aanrijding. Herstel de brandstoftoevoer. Zie in rubriek 6 het
gedeelte "Brandstof".
Emissieregeling
EOBD
knippert of
blijft branden. storing in het systeem. De katalysator kan beschadigd raken.Laat uw
auto controleren door het PEUGEOT-netwerk.
Laden accu
brandt. een storing in het
laadcircuit. Controleer de accupolen. Zie in de rubriek 7 het
gedeelte "Accu".
knippert. het overgaan naar de
waakfase van de actieve
functies (eco-mode). Zie in rubriek 7 het gedeelte "Accu".
blijft branden
ondanks
controle. een storing in een elektrisch
circuit, de ontsteking of het
brandstofsysteem. Laten controleren door het PEUGEOT netwerk.
Page 90 of 200
88
Veiligheidsgordels
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling
Knijp de knop van de geleider in
en schuif deze omhoog of omlaag(veiligheidsgordel bestuurdersstoel en
enkele passagiersstoel).
De veili
gheidsgordel van de middelstezitplaats van de voorbank is niet in hoogte verstelbaar.
Vastmaken
Trek aan de gordel en steek de gesp inde gordelsluiting.
Trek aan de gordel om de
vergrendeling van de gesp te controleren.
Verklikkerlampje
veiligheidsgordel bestuurder
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens
het rijden hun veiligheidsgordel dragen,
ook al betreft het een korte rit.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die ervoor zorgt dat
de lengte van de gordel automatisch
wordt aangepast aan uw lichaamsbouw.
Gebruik geen accessoires om de
veiligheidsgordels minder strak te laten
aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen,
veiligheidsspelden, ...).
Controleer zowel voor als na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verplaatsen van een stoel of de
achterbank of de gordel goed is opgerold
en de gordelsluiting zich op de juiste
plaats bevindt.
De gordelspanners van de
veiligheidsgordels vóór kunnen,
afhankelijk van de aard en de kracht
van de aanrijding, onafhankelijk van
de airbags afgaan. De gordelspanners
trekken de veiligheidsgordels direct
stevig tegen het lichaam van de
inzittenden.
Het afgaan van de gordels gaat
gepaard met een lichte onschadelijke
rookvorming en een geluid als gevolg
van de pyrotechnische lading in het
systeem.
De gordelkrachtbegrenzer beperkt de
kracht waarmee de gordel tegen het
lichaam van de inzittenden getrokken
wordt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto.
Druk op de rode knop.
Als de bestuurder zijn
veiligheidsgordel niet heeft
vastgemaakt, gaat bij hetstarten van de motor het
verklikkerlampje branden.
Gebruiksvoorschrift
De bestuurder dient er vóór het
wegrijden zeker van te zijn dat alle
inzittenden hun veili
gheidsgordels op
de juiste manier hebben vastgemaakt.
Page 91 of 200
89
VEILIGHEI
D
4
Veiligheidsgordels
De veiligheidsgordels met
pyrotechnische gordelspanners
werken alleen als het contact aan
staat.
U kunt de
gordel losmaken door de
rode knop op de gesphouder in te
drukken. Geleid de gordel tijdens het
oprollen.
Als de gordelspanners zijn geactiveerd, gaat het verklikkerlampje airbagbranden. Raadpleeg het
PEUGEOT- netwerk.
Voorschriften voor kinderen:
- maak voor kinderen tot 12 jaar o
f
kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
- laat nooit een kind o
p schoot
zitten tijdens het rijden. De
veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen
worden.
Raadplee
g voor meer informatie
over kinderzitjes in rubriek 4 het
gedeelte "Kinderen in de auto".
Reini
g de veiligheidsgordels met
zeepsop of een reinigingsmiddel
voor textiel, verkrijgbaar bij het
PEUGEOT-netwerk.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
het PEUGEOT-netwerk, dat tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig (ook na een kleine
aanrijding) controleren door het
PEUGEOT-netwerk: de gordels mogen
geen slijtagesporen en scheuren
vertonen en er mogen geen wijzigingen
aan de gordels zijn aangebracht.
Veiligheidsgordels van de
zitplaatsen vóór
De zitplaatsen vóór zijn voorzien van
pyrotechnische gordelspanners en spankrachtbegrenzers.
De veiligheidsgordel van de middelste
zitplaats van de voorbank is niet
voorzien van een pyrotechnische gordelspanner.
Voor een effectieve werkin
g van de
veiligheidsgordel:
- ma
g deze door niet meer dan éénpersoon worden gedragen,
- m
oet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de gordel in een vloeiende bewegingnaar voren worden getrokken,
-
dient deze strak om het lichaam teworden gedragen.
De schoudergordel moet langs hetholle gedeelte van de schouder
worden geplaatst.
De heup
gordel moet zo laag mogelijk
op het bekken worden geplaatst.
Draai de
gespen van de
veiligheidsgordels niet om; de gordelszijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van
armsteunen, moet de heupgordelaltijd onder de armsteun door worden geleid.
Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de
riem te trekken.
Page 92 of 200
90
Airbags
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen
voor een betere veiligheid van de
inzittenden bij ernstige aanrijdingen:
ze vormen een aanvulling op de
werking van de veiligheidsgordels met
gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensorenregistreren in dat geval de frontale en
zijdelingse aanrijdingen waaraan deregistratiezones voor een aanrijdingworden blootgesteld:
- bi
j een ernstige aanrijding worden
de airbags onmiddellijk opgeblazenen beschermen ze de inzittenden
van de auto. Direct na de aanrijding
ontsnapt het gas zodat noch het
zicht, noch het eventueel verlaten
v
an de auto door de inzittenden
wordt belemmerd,
-
bij een minder ernstige aanrijding
of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin
de auto over de kop slaat, treden
de airba
gs niet in werking. De
veiligheidsgordels zorgen indeze situaties voor een afdoende bescherming.
De kracht van de aanrijding is
afhankelijk van het soort obstakel
en de snelheid van de auto op dat
m
oment.
Page 93 of 200
91
VEILIGHEI
D
4
Airbags
Gebruiksvoorschrift
Maak er een gewoonte van omnormaal rechtop in de voorstoelen te
zitten.
Draa
g altijd een correct afgestelde
veiligheidsgordel.
Zor
g dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag
belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.
Laat na een aanri
jding of diefstal
van uw auto de airbagsystemencontroleren.
Het is beslist niet toegestaan om
werkzaamheden uit te voeren aan
airbagsystemen, raadpleeg hiervoor het PEUGEOT -netwerk.
Z
elfs als alle bovenstaandevoorschriften worden nageleefd, blijft
de kans bestaan op letsel of lichte
brandwonden aan het hoofd, de
borst of de armen als de airba
g wordtgeactiveerd. De airbag wordt namelijkzeer snel opgeblazen (binnen enkelemilliseconden) en loopt vervolgenseven snel leeg, waarbij de warmegassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.
Zij-airbags
B
edek de stoelen uitsluitend met degoedgekeurde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van dezij-airbags niet. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Bevesti
g nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen, dit zou bij het afgaan
van de airbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of middel.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op hetstuurwielkussen rusten.
Zor
g ervoor dat de passagier zijn
voeten niet op het dashboard
laat rusten, hi
j kan anders ernstig
letsel oplopen als de airbag wordt
opgeblazen.
Het is raadzaam niet te roken in deauto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een
pijp brandwonden of ander letsel
veroorzaken.
Verwi
jder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
De airbags werken alleen als het contact aan is.
De airbags werken slechts eenmaal.
Als er een tweede aanrijdingplaatsvindt (tijdens hetzelfde of een
volgend ongeval), werken de airbags
niet meer.
Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat onschadelijke rook en
een knal, als gevolg van de activeringvan de pyrotechnische lading die in hetsysteem is geïntegreerd.
De rook is niet schadeli
jk, maar kan
voor gevoelige personen irriterend zijn.
De knal die bi
j de ontsteking wordtgeproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel is geplaatst,
moet de airbag aan passagierszijdezijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 hetgedeelte "Kinderen aan boord".
Page 94 of 200
92
Airbags
Zij-airbags
De zij-airbags beschermen de
bestuurder en voorpassagier bij een
ernsti
ge zijdelingse aanrijding, om dekans op borstletsel te verkleinen.
De zi
j-airbags zijn aan de zijde van de
portieren in de rugleuningen van de
voorstoelen aangebracht.
Activering
De zij-airbags worden aan de
desbetreffende zijde opgeblazen bij
een ernstige zijdelingse aanrijding
binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf debuitenzijde richting de binnenzijde vande auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De zi
j-airbag wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
desbetreffende portierpaneel. Re
gistratiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór
B.
Impactzone opzij
Bij een lichte zijdelingse aanrijding
of bij over de kop slaan, kanhet zijn dat de airbag niet wordt
geactiveerd.
Storin
g
Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal eneen melding op het display,
raadpleeg dan het PEUGEOT -netwerk
om het systeem te laten controleren.
De kans bestaat dat de airba
gs bij
een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Window-airbags
De window-airbags beschermen de bestuurder en passagiers bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om dekans op hoofdletsel te verkleinen.
De window-airba
gs zijn aangebracht in
de stijlen en het bovenste gedeelte van
het interieur.
Activerin
g
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zij-airbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van)de impactzone opzij (B ), loodrecht op
de lengteas van de auto en vanaf de
buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto, die zich op een horizontale
ondergrond moet bevinden.
De window-airba
g wordt opgeblazen
tussen de inzittende in de auto en deruiten.
Page 95 of 200
93
VEILIGHEID
4
Airbags
Airbags vóór
Deze zijn voor de bestuurder in het
midden van het stuurwiel en voor
de passagier(s) in het dashboard
aangebracht.
Activering
Ze worden tegelijkertijd geactiveerd,
behalve als de airbag aan
passagierszijde is uitgeschakeld, bij
een ernstige frontale aanrijding binnen
de impactzone A
, in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde
richting de achterzijde van de auto, die
zich op een horizontale ondergrond
moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen
tussen de inzittende vóór en het
dashboard om te voorkomen dat de
inzittende naar voren wordt geworpen.
Uitschakelen
Alleen de airbag aan passagierszijde
kan worden uitgeschakeld:
- Zet het contact af
, steek de sleutel
in de schakelaar voor uitschakelen
van de airbag aan passagierszijde,
- draai deze in de stand "OFF"
,
- verwijder vervolgens de sleutel
zonder de stand van de sleutel te
veranderen.
Het verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel
brandt zolang de airbag is
uitgeschakeld. Als de twee verklikkerlampjes
airbag permanent branden, plaats
dan geen kinderzitje met de rug
in de rijrichting. Raadpleeg het
PEUGEOT-netwerk.
Storing airbag vóór
Schakel voor de veiligheid van uw
kind de airbag aan passagierszijde
altijd uit als u een kinderzitje met
de rug in de rijrichting op de voorstoel
plaatst. Anders kan een kind bij het
afgaan van de airbag levensgevaarlijk
gewond raken.
Inschakelen
In de stand "OFF"
werkt de airbag
aan passagierszijde bij een eventuele
aanrijding niet.
Als u het kinderzitje hebt verwijderd,
zet dan de schakelaar weer op "ON"
om de airbag opnieuw in te schakelen
en zo de veiligheid van uw passagier
te garanderen.
Als dit verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het display, laat
het systeem dan controleren
door het PEUGEOT-netwerk.