park assist PEUGEOT PARTNER 2021 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2021, Model line: PARTNER, Model: PEUGEOT PARTNER 2021Pages: 260, PDF Size: 7.76 MB
Page 4 of 260

2
Inhoudsopgave
■
Overzicht
Stickers 4
■
Eco-rijden
Eco-coaching 8
1Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel 9
Waarschuwings- en verklikkerlampjes 11
Meters 17
Boordcomputer 22
Datum en tijd instellen 23
2Toegang tot de auto
Elektronische sleutel met afstandsbediening
en ingebouwde fysieke sleutel, 24
Noodprocedures 31
Centrale vergrendeling/ontgrendeling 33
Portieren 35
Algemene aanbevelingen voor
de schuifdeuren
36
Dakklep 37
Alarm 38
Elektrische ruitbediening 40
Kantelbare achterportierruiten 41
3Ergonomie en comfort
Algemene aanbevelingen voor de stoelen 42
Voorstoelen 42
PEUGEOT
i-Cockpit 42
Stuurwielverstelling 45
Spiegels 45
Tweezitsbank vóór 46
Achterbank 48
Interieurvoorzieningen 49
Multi-flexbank 54
Dubbele cabine 55
Verwarming en ventilatie 58
Verwarming 59
Handbediende airconditioning 59
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
60
Ontwasemen - ontdooien voorruit 62
Ontwaseming - Ontdooiing achterruit
en/of buitenspiegels
63
Extra verwarmings-/ventilatiesysteem 63
4Verlichting en zicht
Lichtschakelaar 67
Richtingaanwijzers 68
Automatisch inschakelen koplampen 68
Dagrijverlichting / Parkeerlichten 69
Parkeerlichten 69
Grootlichtassistent 70
Hoogteverstelling van de koplampen 71
Ruitenwisserschakelaar 71
Ruitenwisserbladen vervangen 73
Automatische ruitenwissers 74
5Veiligheid
Algemene aanbevelingen met
betrekking tot de veiligheid 75
Noodoproep of pechhulpoproep 75
Alarmknipperlichten 79
Claxon 79
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 79
Advanced Grip Control 81
Hill Assist Descent Control 82
Veiligheidsgordels 84
Airbags 86
Kinderzitjes 89
De airbag vóór aan passagierszijde
uitschakelen
91
Mechanische kinderbeveiliging 94
Elektrische kinderbeveiliging 94
6Rijden
Rijadviezen 95
Starten/afzetten van de motor 97
Handbediende parkeerrem 100
Elektrische parkeerrem 100
Hill Start Assist 103
Handgeschakelde 5-versnellingsbak 104
Handgeschakelde 6-versnellingsbak 104
Automatische transmissie 105
Schakelindicator 108
Stop & Start 109
Bandenspanningscontrolesysteem 11 0
Rij- en parkeerhulpsystemen - Algemene
adviezen
11 2
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
11 4
Snelheidsbegrenzer 11 7
Snelheidsregelaar - specifieke adviezen 11 9
Programmeerbare snelheidsregelaar 120
adaptieve cruise control 122
Snelheden opslaan 126
Active Safety Brake met Distance Alert en
intelligente noodremassistentie
126
Lane Keeping Assist 129
dodehoekbewaking 132
Page 8 of 260

6
Overzicht
Schakelaarpaneel aan de zijkant
1.Handmatige hoogteverstelling koplampen
2. DSC/ASR-systeem
3. Stop & Start
4. Parkeerhulp
5. Extra verwarming / ventilatie
6. Active Lane Departure Warning System
7. Bandenspanningscontrolesysteem
8. Elektrische kinderbeveiliging
9. Voorruitverwarming
Bedieningsknoppen op het
bestuurdersportier
1.Laadruimte
2. Elektrische kinderbeveiliging
Centraal schakelaarpaneel
1.Alarmknipperlichten
2. Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit
3. Hill Assist Descent
4. Eco-stand
5. Advanced Grip Control
6. Elektrische parkeerrem 7.
Starten/afzetten van de motor
Page 16 of 260

14
Instrumentenpaneel
Rijd voorzichtig en met lage snelheid en voer
dan (3) uit.
Distance Alert / Active Safety BrakePermanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Het systeem is uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Knippert.
Het systeem is in werking.
De auto remt kort af om de snelheid van de
aanrijding met de voorligger te beperken.
Permanent, in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Voer (3) uit.
Permanent.
Er is een storing in het systeem.
Als deze waarschuwingslampjes gaan branden
nadat de motor is uitgeschakeld en opnieuw is
gestart, zie (3).
Roetfilter (diesel)Permanent, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding van de
kans op verstopping van het roetfilter.
Het roetfilter begint verstopt te raken.
Ga als de omstandigheden het toelaten het
roetfilter regenereren door met een snelheid van
meer dan 60 km/h te rijden tot het lampje dooft.
Permanent, in combinatie met een
geluidssignaal en de melding van een te laag additiefniveau voor het roetfilter.
Het minimumniveau van het additiefreservoir is
bereikt.
Vul zo snel mogelijk bij: voer (3) uit.
AirbagsPermanent.
Een van de airbags of pyrotechnische
gordelspanners is defect.
Zie (3).
Airbag voorpassagier (ON)Permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
geactiveerd.
De schakelaar staat in de stand " ON”.
Plaats in dit geval GEEN kinderzitje
met de "rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel - risico op zwaar letsel!
Airbag voorpassagier (OFF)Permanent.
De airbag vóór aan passagierszijde is
uitgeschakeld.
De schakelaar staat in de stand " OFF”.
U kunt een kinderzitje met de "rug in de
rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een
storing in het airbagsysteem (brandend lampje
Airbags).
Dynamische stabiliteitscontrole (DSC) en
antispinregeling (ASR)
Permanent.
De functie wordt uitgeschakeld.
Druk op de knop om de functie weer in te
schakelen. De functie DSC/ASR wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart en bij
ongeveer 50 km/h.
Knippert.
De DSC/ASR-regeling wordt ingeschakeld
bij minder grip of afwijken van de rijbaan.
Permanent.
Een storing in het DSC-/ASR-systeem.
Zie (3).
Hill Start AssistBrandt permanent, in combinatie
met de melding "Storing in
antiterugrolsysteem".
Er is een storing in het systeem.
Zie (3).
Storing noodremassistentie (met
elektrische parkeerrem)
Brandt permanent, in combinatie
met de melding "Storing
parkeerrem".
De noodremassistentie werkt niet optimaal.
Als automatisch uitschakelen niet mogelijk is,
gebruik de handmatige uitschakeling of zie (3).
Actief Lane Departure Warning SystemPermanent.
Het systeem is automatisch uitgeschakeld
of in de wachtstand gezet.
Knipperlicht.
De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden zonder dat de
richtingaanwijzer is ingeschakeld.
Page 18 of 260

16
Instrumentenpaneel
Voer (3) direct uit, om te voorkomen dat de
motor niet kan worden gestart.
Het AdBlue®-
waarschuwingslampje
knippert zodra het contact is aangezet, in
combinatie met het branden van het lampje
Service en het lampje Zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een melding die aangeeft dat
de motor niet kan worden gestart.
De startonderbreker van de motor voorkomt dat
de motor weer kan worden gestart (toegestane
rijlimiet overschreden na bevestiging van een
storing in het emissieregelsysteem).
Start de motor en zie (2).
ServiceBrandt tijdelijk in combinatie met de
weergave van een melding.
Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd
waarbij geen specifiek lampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing
met behulp van de melding op het
instrumentenpaneel.
Bepaalde storingen kunt u zelf verhelpen, zoals
een geopend portier of het begin van verzadiging
van het roetfilter.
Voor andere problemen, zoals een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem, (3) uitvoeren.
Permanent, in combinatie met de
weergave van een melding.
Er zijn één of meer ernstige storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek lampje gaat
branden. Identificeer de oorzaak van de storing
met behulp van de melding op het
instrumentenpaneel en voer dan (3) uit.
Brandt permanent, in combinatie met de
melding "Storing parkeerrem".
De functie automatisch vrijzetten van de
elektrische parkeerrem is niet beschikbaar.
Voer (2) uit.
Waarschuwingslampje Service
brandt permanent en
onderhoudssleutel knippert en brandt vervolgens
permanent.
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat de onderhoudsbeurt van uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Alleen bij BlueHDi-dieselmotoren.
MistachterlichtPermanent.
Het lampje brandt.
Groene verklikkerlampjes
Stop & Start
Permanent.
Wanneer de auto stopt, zet het Stop &
Start-systeem de motor in de STOP-stand.
Knippert tijdelijk.
De STOP-modus is momenteel niet
beschikbaar of de START-modus wordt
automatisch geactiveerd.
Hill Assist Descent ControlPermanent.
De functie is geactiveerd, maar er wordt
niet voldaan aan alle voorwaarden voor de
regeling (hellingspercentage, te hoge snelheid,
ingeschakelde versnelling).
Knipperlicht.
De functie begint met regelen.
De auto wordt afgeremd; de remlichten gaan
branden tijdens de afdaling.
Eco-modePermanent.
De eco-mode is actief.
Bepaalde parameters worden afgesteld om
brandstof te besparen.
Automatische ruitenwissersBrandt permanent.
De automatische stand van de
ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Mistlampen vóórPermanent.
De mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
ParkeerlichtenPermanent.
De lampen branden.
RichtingaanwijzersRichtingaanwijzers met geluidssignaal.
De richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
DimlichtPermanent.
De lampen branden.
Page 19 of 260

17
Instrumentenpaneel
1GrootlichtassistentPermanent.
De functie is via het touchscreen
ingeschakeld (menu Rijverlichting
/ Auto).
De lichtschakelaar staat in de stand "AUTO".
Blauwe verklikkerlampjes
Grootlicht
Permanent.
De lampen branden.
Zwarte/witte waarschuwingslampjes
Voet op rempedaal
Permanent.
Geen of onvoldoende druk op het
rempedaal.
Bij een automatische transmissie, draaiende
motor en vóór het vrijzetten van de parkeerrem
de selectiehendel uit stand P halen.
Voet op de koppelingPermanent.
Stop & Start: de overschakeling naar
de START-stand wordt afgewezen, omdat het
koppelingspedaal niet volledig wordt ingetrapt.
Trap het koppelingspedaal volledig in.
Automatische ruitenwissersPermanent.
De automatische stand van de
ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Meters
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de
uitvoering van de auto:
–
de kilometerteller geeft de resterende
kilometers
tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt
aan of de afgelegde afstand sinds de vorige
verstreken onderhoudsdatum, voorafgegaan
door het teken “-”.
–
een waarschuwingsmelding geeft de
resterende kilometers en de tijd tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of
verstreken is.
OnderhoudssleutelGaat tijdelijk branden bij het aanzetten
van het contact.
De afstand tot de eerstvolgende beurt is tussen
de 3.000 en 1.000 km.
Permanent, bij het aanzetten van het
contact.
De onderhoudsbeurt moet binnen 1.000 km
worden uitgevoerd.
Laat spoedig een onderhoudsbeurt aan uw auto
uitvoeren.
Onderhoudssleutel knippertKnippert en brandt vervolgens
permanent, bij het inschakelen van
het contact.
(Bij uitvoeringen met de BlueHDi-dieselmotor,
in combinatie met het waarschuwingslampje
Service.)
Het interval voor de onderhoudsbeurt is
overschreden.
Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt
aan uw auto uitvoeren.
De weergegeven afstand (in kilometers
of mijlen) wordt berekend op basis van
het aantal afgelegde kilometers en de
verstreken tijd sinds de laatste
onderhoudsbeurt.
De waarschuwing kan ook worden
weergegeven als het einde van het
onderhoudsinterval in tijd nadert.
Onderhoudsindicator resetten
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
►
Schakel het contact uit.
► Houd deze toets ingedrukt.
► Zet het contact aan; de kilometerteller begint
terug te tellen.
►
Laat de toets los als het display =0
aangeeft;
de sleutel verdwijnt.
Page 72 of 260

70
Verlichting en zicht
Automatische instapverlichting buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte van
de omgeving na het ontgrendelen van de auto
de parkeerlichten en het dimlicht automatisch
branden.
Het in- en uitschakelen en
de duur van het branden
van de instapverlichting kunnen worden
ingesteld via het configuratiemenu van de auto.
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen dim- en
grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en
de rijcondities met behulp van een camera aan
de bovenzijde van de voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het
rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht en
het verkeer, en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15
km/h wordt,
werkt de functie niet meer.
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden
in- en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Indien uitgeschakeld, gaat de verlichting over op
de stand "automatische verlichting".
De status van de functie blijft nadat het contact is
afgezet opgeslagen in het geheugen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/of als
de verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht
niet toelaat:
– De dimlichten blijven branden.
Deze lampjes gaan op het
instrumentenpaneel branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
– Het grootlicht gaat automatisch
branden. Deze lampjes gaan op
het instrumentenpaneel branden.
De functie wordt uitgeschakeld als de
mistverlichting wordt ingeschakeld of als het
systeem dichte mist detecteert.
De functie wordt automatisch en direct weer
ingeschakeld als de mistverlichting wordt
uitgeschakeld of de auto niet meer in dichte mist
rijdt.
Dit lampje gaat uit als de functie wordt
uitgeschakeld.
Werking onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
► Geef een lichtsignaal om de werking
van de functie te onderbreken; de
verlichting gaat over op de stand "automatische
verlichting":
–
als de verklikkerlampjes "AUT
O" en "Dimlicht"
branden, zal het systeem overschakelen op het
grootlicht,
–
als de verklikkerlampjes "AUT
O" en
"Grootlicht" branden, zal het systeem
overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van
het systeem optreden:
–
bij slecht zicht (sneeuw
, zware regenval
enz.),
Page 105 of 260

103
Rijden
6wordt uitgeschakeld. De wielen zijn dan
geblokkeerd.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de vrijloop.
Bij een auto met een automatische
transmissie klinkt er een geluidssignaal
als het bestuurdersportier wordt geopend
terwijl stand N is geselecteerd. Dit stopt als
het bestuurdersportier weer wordt gesloten.
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (bijv. in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
►
Start de motor
.
►
T
rek wanneer de parkeerrem is vrijgezet
deze met de hendel aan.
►
Laat het rempedaal volledig los.
►
Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
►
Laat de hendel los.
►
T
rap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
►
Houd de hendel gedurende 2 seconden in de
stand voor het aantrekken.
Het uitschakelen van de automatische
werking wordt bevestigd door het branden
van dit lampje op het instrumentenpaneel.
►
Laat de hendel en het rempedaal los.
V
anaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure voor het inschakelen
van de automatische werking (bevestigd
door het doven van het lampje op het
instrumentenpaneel).
Noodremfunctie
Als het rempedaal niet werkt of in een
uitzonderlijke situatie (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto
worden afgeremd door aan de elektrische
parkeerremhendel te trekken en deze vast te
houden. De auto wordt afgeremd zolang aan
de hendel wordt getrokken; als de hendel wordt
losgelaten stopt het remmen.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat
de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie
actief is.
In geval van een storing in de noodremfunctie
wordt de melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Bij een storing in de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een of
beide lampjes op het instrumentenpaneel, kan
de stabiliteit van de auto niet meer worden
gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf voor
zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend
aan de hendel te trekken en deze weer los te
laten tot de auto stilstaat.
Hill Start Assist
Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden
op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Dit systeem is alleen actief als:
–
de auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
–
aan bepaalde hellingcondities is voldaan,
–
het bestuurdersportier is gesloten.
Verlaat de auto niet in de korte periode
dat de Hill Start Assist in werking is.
Als iemand de auto moet verlaten terwijl
de motor draait, trek dan de parkeerrem
handmatig aan. Controleer vervolgens of het
waarschuwingslampje van de parkeerrem en
het waarschuwingslampje P op de hendel
van de elektrische parkeerrem permanent
branden (niet knipperen).
De functie Hill Start Assist kan niet
worden uitgeschakeld. Maar als de
parkeerrem wordt aangetrokken om de auto
Page 128 of 260

126
Rijden
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit
voorbereid op een automatische remactie. Er
kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en
mogelijk lijkt de auto wat af te remmen.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP-systeem mag niet defect zijn.
De DSC/ASR-systemen mogen niet
uitgeschakeld zijn.
Alle inzittenden moeten hun veiligheidsgordel
dragen.
De auto moet met een constante snelheid op
een niet te bochtige weg rijden.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
– trekken van een aanhanger,
– als lading op allesdragers of een imperiaal
wordt vervoerd,
– als sneeuwkettingen zijn gemonteerd,
– voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
– voordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
– als de auto met draaiende motor wordt
gesleept,
– na beschadiging van de voorruit ter hoogte
van de detectiecamera.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat het
gebruik van het noodreservewiel is
gedetecteerd of een storing van de
zijremlichten of de remlichten van de
aanhanger (voor goedgekeurde aanhangers)
is waargenomen.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer en de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die vervolgens kunnen worden gebruikt voor
het instellen van de snelheidsbegrenzer en de
snelheidsregelaar.
U kunt voor beide systemen meerdere
snelheden opslaan.
Er zijn standaard al enkele snelheden
opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen
worden gewijzigd als de auto stilstaat.
Snelheden opslaan
Selecteer in het menu Auto/Rijden van het touchscreen "Rijfuncties" en
vervolgens " Opgeslagen snelheden ".
Toets "MEM"
Met deze toets kunt u een opgeslagen snelheid
selecteren om deze te gebruiken voor de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de snelheidsbegrenzer of de
programmeerbare snelheidsregelaar .
Active Safety Brake
met Distance Alert
en intelligente
noodremassistentie
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem:
–
waarschuwt de bestuurder wanneer er
een risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger
,
–
voorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hiervan, door de snelheid van de auto te
verminderen.
Dit systeem heeft drie functies:
–
Distance Alert,
–
Intelligente noodremassistentie,
–
Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
De auto is voorzien van een camera bovenaan
de voorruit.
Ondanks de aanwezigheid van dit
systeem moet de bestuurder waakzaam
blijven.
Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te
ondersteunen en de veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Page 130 of 260

128
Rijden
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan worden
uit- of ingeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
lampje, in combinatie met de weergave van een
melding.
Storing
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door het permanent
branden van dit lampje in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Als deze lampjes gaan branden nadat de motor is afgezet en weer
gestart, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden (afhankelijk
Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen
Deze drempel bepaalt de manier waarop u wordt
gewaarschuwd voor een rijdende of stilstaande
voorligger, of een voetganger op uw rijstrook.
De ingestelde drempel kan
worden gewijzigd via het
configuratiemenu van de auto.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
–
"Ve r ",
–
"Normaal",
–
"Dichtbij".
De drempel die als laatste is geselecteerd, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Intelligente
noodremassistentie (IBA)
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd, treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwingen,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
De functie is bedoeld om de snelheid van
de aanrijding te beperken of de aanrijding te
voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
–
De rijsnelheid is niet hoger dan 60 km/h
wanneer een voetganger wordt gedetecteerd.
– De rijsnelheid is niet hoger dan 80 km/h
wanneer een stilstaand voertuig wordt
gedetecteerd.
–
De rijsnelheid ligt tussen 10 km/h en 85
km/h wanneer een bewegend voertuig wordt
gedetecteerd.
Dit lampje knippert (gedurende ongeveer
10 seconden) als de functie ingrijpt op het
remsysteem.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem tot
stilstand wordt gebracht.
De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto weer
overnemen door een ferme stuurbeweging te
maken en/of het gaspedaal in te trappen.
Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is gekomen,
blijven de remmen automatisch 1 tot 2
seconden geactiveerd.
Page 131 of 260

129
Rijden
6Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan worden
uit- of ingeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Het uitschakelen van het systeem wordt
aangegeven door het branden van dit
lampje, in combinatie met de weergave van een
melding.
Storing
Bij een storing in het systeem wordt u
gewaarschuwd door het permanent
branden van dit lampje in combinatie met een
melding en een geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Als deze lampjes gaan branden nadat de motor is afgezet en weer
gestart, raadpleeg dan het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het systeem
te laten controleren.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden (afhankelijk
van de uitvoering), corrigeert de koers van
de auto en waarschuwt de bestuurder zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand dreigt (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Voorwaarden voor de
werking
– De snelheid van de auto moet tussen 65 en
180 km/h liggen.
–
De rijstrook moet gemarkeerd zijn door een
rijstrookmarkering.
–
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
–
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld.
–
Het ESP
moet ingeschakeld en storingsvrij
zijn.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het systeem regelt
niet de afstand tot de voorligger en de
snelheid, en grijpt niet in op het remsysteem.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Werking
Zodra het systeem vaststelt dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel draait.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn