sensor Peugeot Traveller 2016 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2016, Model line: Traveller, Model: Peugeot Traveller 2016Pages: 528, PDF Size: 12.72 MB
Page 254 of 528

252
Traveller-VP_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Deze functie signaleert met behulp van
sensoren in de bumper obstakels in de
nabijheid van de auto (zoals voetgangers,
auto's, bomen en slagbomen) die binnen het
detectiebereik vallen.
Bepaalde obstakels (zoals paaltjes en pionnen)
die aanvankelijk wel worden gedetecteerd,
worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze
zich in de dode hoek van het detectiebereik van
de sensoren bevinden.
Parkeerhulp
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
Geluidssignalen
Parkeerhulp achter
De grafische weergave is een aanvulling
op het geluidssignaal. op h et scherm of
op het instrumentenpaneel worden blokjes
weergegeven die het pictogram van de auto
steeds dichter naderen. Als de auto het
obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het
symbool "
ge
vaar".
Grafische weergave
Deze functie is een hulpsysteem: de
bestuurder dient altijd alert te blijven. De bestuurder wordt via een onderbroken
geluidssignaal gewaarschuwd bij het
naderen van obstakels. De frequentie van het
geluidssignaal neemt toe naarmate de auto het
obstakel nadert.
Aan de weergave van het geluidssignaal via de
luidspreker (rechts of links) is te herkennen aan
welke zijde van de auto het obstakel zich bevindt.
Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel
kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het
geluidssignaal ononderbroken.
Rijden
Page 255 of 528

253
Traveller-VP_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10
km/h.
Met autoradio
Uitschakelen/inschakelen
De functie kan worden uitgeschakeld of
ingeschakeld via het configuratiemenu van de
auto.
Aan de hand van het geluid dat via
de luidspreker (voor of achter) wordt
weergegeven, is te herkennen of het
obstakel zich voor of achter de auto bevindt. De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als een aanhanger wordt aangekoppeld
of een fietsendrager op de trekhaak wordt
bevestigd (indien de auto is uitgerust met
een volgens de voorschriften van het
P
e
ugeo
T
-netwerk gemonteerde trekhaak).
open het menu "
Persoonlijke instelling -
configuratie " en activeer/deactiveer
" Parkeerhulp ".
Met touchscreen
open het menu Rijden en activeer/deactiveer
" Parkeerhulp ". Als bij het inschakelen van de achteruitversnelling
een storing wordt gesignaleerd, gebeurt
afhankelijk van de uitvoering het volgende:
Raadpleeg het P
e
ugeo
T
-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats. Dit verklikkerlampje gaat branden
en er verschijnt een melding, in
combinatie met een geluidssignaal.
Het lampje van deze toets gaat
knipperen en er verschijnt een
melding, in combinatie met een
geluidssignaal.
Controleer bij slecht weer of in winterse
omstandigheden of de sensoren
soms bedekt zijn met modder, ijs
of sneeuw. Bij het inschakelen van
de achteruitversnelling geeft een
geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat
de sensoren vuil kunnen zijn.
De parkeerhulp kan geluidssignalen
geven als reactie op bepaalde
omgevingsgeluiden (motoren,
vrachtwagens, drilboren, enz.).
Wassen met hogedrukspuitHoud tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 centimeter van de sensoren, omdat ze
anders beschadigd kunnen raken.
Storing
6
Rijden
Page 257 of 528

255
Traveller-VP_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
180°-camerasysteem achter
Met dit systeem kunt u op het scherm de nabije
omgeving van uw auto zien dankzij camera's
aan de achterzijde van de auto. Ter aanvulling
wordt voor het beeld van bovenaf van de
omgeving van uw auto (birdview-beeld, rechter
gedeelte) gebruik gemaakt van de informatie
van de parkeersensoren achter en/of voor.
Naast het birdview-beeld van de auto (rechter
gedeelte) kunnen andere typen beelden
worden weergegeven (linker gedeelte):
-
s
tandaardbeeld van de omgeving achter de
auto,
-
1
80°-beeld van de omgeving achter de
auto,
-
i
ngezoomd beeld van de omgeving achter
de auto (samengesteld).
Principe van de
beeldsamenstelling
Het systeem geeft een aan de omstandigheden
aangepast beeld (linker gedeelte) en een birdview-
beeld van de auto in zijn nabije omgeving weer.
Standaard is de modus auto (automatisch)
geactiveerd.
In deze modus bepaalt het systeem zelf, op basis
van de informatie van de parkeerhulp, welk beeld
(standaard of ingezoomd) het beste kan worden
weergegeven.
Het 180°-beeld kan alleen via de menu's worden
geselecteerd.
De weergave verdwijnt bij een
wagensnelheid van ongeveer 10 km/h.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld ongeveer 7 seconden
na het uit de achteruitversnelling
schakelen of als een achterdeur of de
achterklep wordt geopend.
on
danks de aanwezigheid van
dit visuele hulpsysteem moet de
bestuurder altijd alert blijven.
De door de camera's geleverde beelden
kunnen door het reliëf zijn vervormd.
Bij schaduwzones achter de auto (bij
zonnig weer) of bij onvoldoende licht
kan het beeld donkerder worden en het
contrast afnemen.
Tijdens het achteruitrijden registreert het
systeem met behulp van de camera's achter
de omgeving van de auto.
e
r w
ordt in realtime
een birdview-beeld samengesteld van de
nabije omgeving van de auto (tussen de blauwe
haken) dat tijdens de manoeuvre permanent
wordt aangepast.
Dit beeld maakt het correct inparkeren
gemakkelijker en biedt u de mogelijkheid alle
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit samengestelde beeld verdwijnt automatisch
als de auto langere tijd stilstaat.
6
Rijden
Page 259 of 528

257
Traveller-VP_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie wordt weergegeven op het
touchscreen. Druk op het rode kruis links boven op
het venster om het weergegeven venster te sluiten.Wanneer het submenu wordt weergegeven,
kunt u een van de vier beeldopties kiezen:
"Standaardbeeld".
"180°-beeld".
"Ingezoomd beeld".
" M o dus A
uTo".
D
oor op deze zone te drukken kunt u op elk
gewenst moment de weergavemodus kiezen. Controleer regelmatig of de lenzen van
de camera's schoon zijn.
Reinig regelmatig de achteruitrijcamera
met een zachte en droge doek.
"Modus AUTO"
Deze modus is standaard geactiveerd.
Dankzij de sensoren in de achterbumper kan,
wanneer de auto een obstakel nadert, automatisch
worden overgeschakeld van het beeld van de
omgeving achter de auto naar het birdview-beeld.
De functie wordt automatisch
uitgeschakeld als een aanhanger wordt
getrokken of als een fietsendrager op
de trekhaak is gemonteerd (auto met
een volgens de voorschriften van de
fabrikant gemonteerde trekhaak).
Snelstartmodus
Met de snelstartmodus kan zo snel mogelijk de
omgeving van de auto (linker gedeelte) en de
bovenzijde van de auto worden weergegeven.
Wassen met hogedrukspuit (bijv. bij
modder op de camera's)
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 cm van de lenzen van de camera's, omdat
deze anders beschadigd kunnen raken.
een melding (in het en gels) geeft aan dat u
de omgeving van de auto moet controleren
voordat u de manoeuvre uitvoert.
6
Rijden
Page 260 of 528

258
Traveller-VP_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Bandenspanningscontrolesysteem
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
ver wisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel). Doe dit ook voordat u een
lange rit gaat maken.
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.
De voor uw auto voorgeschreven
bandenspanning vindt u op de sticker met
de bandenspanningen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie van
de auto.
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
on
der andere omstandigheden (bij warme
banden) moet de bandenspanning ten
opzichte van de op de sticker vermelde
spanning met 0,3 bar worden verhoogd.
Het rijden met een te lage
bandenspanning veroorzaakt
bovendien een hoger brandstofverbruik.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset
te worden na het aanbrengen of
verwijderen van sneeuwkettingen.
Reservewiel
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Rijden
Page 299 of 528

297
Traveller-VP_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed01-2016
F Draai met de wielsleutel 1 en de dop 4 de
slotbout (indien aanwezig) vast.
F
D
raai met alleen de wielsleutel 1 de
overige wielbouten vast .
F
B
erg het gereedschap op in de
gereedschapskist.op d eze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Na het verwisselen van het wiel
Berg het wiel met de lekke band correct op in
de reservewielhouder.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren door het
P
e
ugeo
T
-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band zo spoedig mogelijk
repareren en verwissel hem met het
reservewiel.
Controleer als uw auto is uitgerust met
een bandenspanningscontrolesysteem
de bandenspanning en reset het
systeem.
Detectie te lage
bandenspanning
Het stalen reservewiel is niet voorzien
van een bandenspanningssensor.
Wiel met full-cover
wieldop
Bij het monteren van het wiel:
bevestig de wieldop door de opening
ervan ter hoogte van het ventiel te
houden en druk vervolgens met de
handpalm tegen de gehele omtrek van
de wieldop.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem
.
8
Storingen verhelpen
Page 315 of 528

313
Traveller-VP_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed01-2016
Zekering
n r. Ampère
(A) Functies
F1 10
el
ektrische stuurbekrachtiging, koppelingspedaalschakelaar.
F4 15Claxon.
F5 20Ruitensproeierpomp voor/achter.
F6 20Ruitensproeierpomp voor/achter.
F7 1012V-aansluiting achter.
F8 20Ruitenwisser(s) achter.
F10/F11 30Sloten binnen- en buitenzijde, voor en achter.
F13 10Bediening airconditioning vóór, bediening autoradio,
selectiehendel, head-up display.
F14 5Inbraakalarm,
u
r
gence- en Assistance-oproep.
F17 5Instrumentenpaneel.
F19 3Stuurkolomschakelaars.
F21 3"Keyless entry and start"-systeem of contactslot.
F22 3Regen-/lichtsensor, multifunctionele detectiecamera.
F23 5
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt/niet vastgemaakt.
F24 5Touchscreen, achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F25 5Airbags.
F29 20Autoradio, touchscreen, CD-speler, navigatiesysteem.
F31 15Autoradio (+ accu).
F32 1512V-aansluiting vóór.
F34 5Dodehoekbewaking, elektrische functies buitenspiegels.
F35 5Ruitensproeierverwarming, hoogteverstelling koplampen.
F36 5
op
laden uitneembare lamp, plafonnier achter.
Versie 1 (Eco)
De aanwezigheid van de hieronder beschreven
zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van uw auto.
8
Storingen verhelpen
Page 316 of 528

314
Traveller-VP_nl_Chap08_en-cas-de-panne_ed01-2016
Zekering
n r. Ampère
(A) Functies
F1 3"Keyless entry and start"-systeem of contactslot.
F5 5Touchscreen, achteruitrijcamera en parkeerhulp.
F7 10Bediening airconditioning achter, hifi-versterker.
F8 20Ruitenwisser(s) achter.
F10/F11 30Sloten binnen- en buitenzijde, voor en achter.
F12 3Inbraakalarm.
F17 1012V-aansluiting achter.
F18 5
ur
gence- en Assistance-oproep.
F21 3
op
laden uitneembare lamp, plafonnier achter.
F22 3Verlichting dashboardkastje, plafonniers achter.
F23 5Dodehoekbewaking, elektrische functies buitenspiegels.
F24 5Stuurkolomschakelaars.
F25 5Hoogteverstelling koplampen.
F26 3
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels losgemaakt/niet vastgemaakt.
F273Regen-/lichtsensor, multifunctionele detectiecamera.
F28 10Bediening airconditioning vóór, bediening autoradio,
selectiehendel, head-up display.
F30A of B 15Autoradio (+ accu).
F31 5Airbags.
F33 1512V-aansluiting vóór.
F35 5Instrumentenpaneel.
F36 20Autoradio, touchscreen, CDs-speler, navigatiesysteem.
Versie 2 (Full)
De aanwezigheid van de hieronder beschreven
zekeringen is afhankelijk van de uitrusting van uw auto.
Storingen verhelpen
Page 527 of 528

19
6
Rijden
Uitschakelen / inschakelen
van de waarschuwing en
het remmen
Standaard wordt de functie automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De functie kan worden uit- of ingeschakeld via
het configuratiemenu van de auto.
Met autoradio
Open het menu " Persoonlijke instelling -
configuratie
" en activeer/deactiveer " Autom.
noodremfunctie
".
Met touchscreen
Open het configuratiemenu van de auto en
activeer/deactiveer " Waarschuwing kans op
aanrijding en automatisch remmen
".
In het geval van een storing wordt u
gewaarschuwd door het branden van
dit verklikkerlampje in combinatie met
een geluidssignaal en een melding.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Storing
Onder de volgende omstandigheden
werkt de camera mogelijk minder goed
of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval of regen, mist, enz.),
- verblinding (verlichting van een
tegenligger, laagstaande zon,
reflectie op nat wegdek, uitrijden
van een tunnel, sterke afwisseling
van schaduw en licht, ...),
- als het gedeelte van de voorruit
voor de camera vuil, dichtgevroren
of beschadigd is of is bedekt met
modder, sneeuw of een sticker.
Onder bepaalde weersomstandigheden
van de werking van de in de
voorbumper geplaatste radar verstoord
raken, zoals bij opeenhoping van
sneeuw, ijs, modder, enz.
Ver wijder in dat geval de sneeuw,
modder enz. van de voorbumper.
Als een van de twee sensoren (camera
of radar) is afgedekt of een beperkt
bereik heeft ter wijl de andere normaal
werkt, blijft het systeem werken maar
minder nauwkeurig dan normaal. U
wordt hier niet over geïnformeerd door
een melding of een verklikkerlampje.
Om storingen in de werking van de
radar te voorkomen, mag de bumper
niet worden gespoten.
Reinig het gedeelte van de voorruit voor
de camera regelmatig.
Laat geen sneeuw op de motorkap
of op het dak liggen, omdat de
detectiecamera erdoor kan worden
afgedekt.