Seat Alhambra 2018 Handleiding (in Dutch)
Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Alhambra, Model: Seat Alhambra 2018Pages: 340, PDF Size: 7.15 MB
Page 131 of 340

Openen en sluiten
VOORZICHTIG
Controleer voor het openen van de achterklep
of er v
oldoende vrije ruimte is om de achter-
klep te openen en te sluiten, bijvoorbeeld als
er een aanhangwagen getrokken wordt of de
wagen in een garage staat. Waarschuwingslampje
Springt aan
De achterklep is
geopend of niet
correct gesloten.
Niet verder rijden!
Open de achterklep en sluit de
achterklep vervolgens opnieuw. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit.
Als de achterklep open of niet correct geslo-
ten is, dan gaat op het display van het instru-
mentenpaneel het waarschuwingslampje
branden.
Volgens de uitvoering van de wagen kan in
plaats van het waarschuwingslampje een
symbool in het display van het dashboard
worden weergegeven. Het symbool wordt ook
bij uitgeschakeld contact aangegeven. Het
symbool gaat ongeveer 15 seconden nadat
de wagen vergrendeld is gewijzigd uit. ATTENTIE
Als de achterklep niet correct gesloten is, kan
deze tijden s
het rijden onverwacht opengaan
en ernstig letsel veroorzaken.
● Zet onmiddellijk de wagen stil en sluit de
achterk
lep.
● Controleer na het sluiten van de achterklep
of de v
ergrendeling in de slotplaat goed is
vastgeklikt. Let op
Bij buitentemperaturen van minder dan 0°C
(+32°F) ku nnen de op g
asdruk werkende
schokdempers niet altijd de achterklep auto-
matisch omhoogklappen. Open in dit geval
de achterklep handmatig. Achterklep sluiten
Afb. 136
Achterklep geopend: uitsparing voor
dic httr
ekk
en. Achterklep sluiten
●
Pak de uitsparing van de binnenbekleding
v an de ac ht
erklep ››› afb. 136 (pijl) vast.
● Duw de achterklep omlaag tot deze in het
slot
vastklikt.
● Controleer of de achterklep correct is vast-
geklikt
door aan de achterklep te trekken.
De achterklep vergrendelen
Wanneer u de wagen ontgrendelt en geen
van de portieren of de achterklep opent,
wordt de wagen na 30 seconden automatisch
opnieuw vergrendeld. Deze functie voorkomt
dat de wagen onbedoeld continu is ontgren-
deld.
De wagen kan alleen worden vergrendeld als
de achterklep correct gesloten en vastgeklikt
is.
● De achterklep kan ook met de centrale ver-
grendeling
vergrendeld worden.
● Wanneer de achterklep van een vergrendel-
de wagen met
de knop van de autosleutel
ontgrendeld wordt, wordt de wagen wanneer
de achterklep gesloten wordt opnieuw ver-
grendeld.
● Een gesloten maar niet vergrendelde ach-
terkl
ep wordt bij een snelheid van ongeveer
9 km/h (7 mph) automatisch vergrendeld. »
129
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 132 of 340

Bedienen
ATTENTIE
Als de achterklep op de verkeerde manier of
op een onbeheers t
e manier gesloten wordt,
kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
● Laat de wagen nooit onbeheerd achter en
laat nooit
kinderen in of rondom de wagen
spelen, met name als de achterklep geopend
is. Kinderen kunnen in de bagageruimte klim-
men, de achterklep sluiten en opgesloten ko-
men te zitten. In een afgesloten wagen kan
het, afhankelijk van het jaargetijde, zo ex-
treem warm of koud worden dat dit tot ern-
stig letsel, ziekte of zelfs de dood kan leiden. Let op
Zorg, voordat u de achterklep sluit, dat u de
sl eut
el niet in de bagageruimte gelaten hebt. De achterklep elektrisch bedienen
Afb. 137
Knop met geopende achterklep. Openen van de achterklep
● Druk de knop v
an de w ag
ensleutel en-
kele seconden in totdat de achterklep auto-
matisch geopend wordt.
● OF: houd de toets
op de middenconsole
ongeveer een seconde ingedrukt ›››
afb.
6.
● OF: druk de toets ››
›
afb. 7 (pijl) van de
achterklep in.
Als er moeilijkheden optreden of een voor-
werp in de weg staat, wordt het automatisch
openen van de achterklep onderbroken.
De elektrisch bediende achterklep kan niet
geopend worden wanneer de in de fabriek
gemonteerde trekhaak op een elektrische
wijze op de aanhangwagen aangesloten is
››› pag. 249.
De achterklep kan handmatig met meer
kracht geopend worden.
Achterklep sluiten
● Druk de knop op de wagen
sleutel onge-
veer één seconde in.
● OF: houd de toets
op de middenconsole
ongeveer een seconde ingedrukt ›››
afb.
6.
● OF: druk de toets ››
›
afb. 7 (pijl) van de
achterklep in.
● Druk op de knop op de geopende ach-
t
erklep ››› afb. 137 ››› .●
Bew
ee
g de achterklep handmatig om de
achterklep te sluiten.
De achterklep komt vanzelf omlaag tot in de
eindpositie en wordt door de sluithulp auto-
matisch gesloten ››› .
A l
s
er moeilijkheden optreden of een voor-
werp in de weg staat, wordt het automatisch
sluiten van de achterklep onderbroken en
wordt de achterklep een klein beetje geo-
pend.
Controleer waarom de achterklep niet geslo-
ten kan worden.
Probeer de achterklep opnieuw te sluiten.
Openen of sluiten van achterklep onderbre-
ken
Het openen of sluiten van de achterklep kan
gestopt worden door een van de knoppen
in te drukken. Telkens wanneer een van de
knoppen wordt ingedrukt, wordt de ach-
terklep naar de beginpositie verplaatst.
Daarna kan de achterklep handmatig verder
worden geopend of gesloten. Hiervoor is
meer krachtsinspanning nodig.
Openingshoek in geheugen opslaan
De achterklep moet minimaal voor de helft
geopend zijn om een openingshoek in het
geheugen te kunnen opslaan.
130
Page 133 of 340

Openen en sluiten
● St op het
openen op de g
ewenste ope-
ningspositie ››› pag. 130.
● Houd bij een geopende achterklep de knop
›››
afb. 137 ten minste 3 seconden ingedrukt.
De openingshoek wordt in het geheugen op-
geslagen.
Als het opslaan in het geheugen voltooid is,
wordt dit bevestigd door knipperende alarm-
lichten en een akoestisch signaal.
Om de achterklep opnieuw helemaal te ope-
nen, moet de openingshoek opnieuw in het
geheugen worden opgeslagen.
● Ontgrendel de achterklep en open de ach-
terkl
ep tot de in het geheugen opgeslagen
hoogte.
● Trek de achterklep handmatig omhoog tot
het hoogs
te punt. Hiervoor is meer krachtsin-
spanning nodig.
● Houd bij een geopende achterklep de knop
›››
afb. 137 ten minste 3 seconden ingedrukt.
● De in de fabriek ingestelde openingshoek
wordt
opnieuw ingesteld. ATTENTIE
Als de achterklep op de verkeerde manier of
op een onbeheers t
e manier gesloten wordt,
kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
● Laat de wagen nooit onbeheerd achter en
laat nooit
kinderen in of rondom de wagen
spelen, met name als de achterklep geopend is. Kinderen kunnen in de bagageruimte klim-
men, de acht
erk
lep sluiten en opgesloten ko-
men te zitten. In een afgesloten wagen kan
het, afhankelijk van het jaargetijde, zo ex-
treem warm of koud worden dat dit tot ern-
stig letsel, ziekte of zelfs de dood kan leiden. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de achterklep niet volle-
dig g eopend w or
dt, of dat als de achterklep
geopend is, deze uit zichzelf gesloten wordt
als er een grote hoeveelheid sneeuw op de
achterklep aanwezig is, of een dakdragersys-
teem gemonteerd is. In dit geval moet de ach-
terklep daarnaast ook vastgezet worden. VOORZICHTIG
● Contr o
leer, wanneer u met een aanhangwa-
gen rijdt, of er voldoende vrije ruimte aanwe-
zig is op de achterklep te kunnen openen of
sluiten.
● Verwijder voor het openen van de achter-
klep eer
st het gemonteerde dakdragersys-
teem, bijvoorbeeld een fietsenrek. VOORZICHTIG
Als het systeem vaak gebruikt wordt, wordt
het sy s
teem uitgeschakeld om oververhitting
te voorkomen.
● Als het systeem afgekoeld is, kan de func-
tie opnieuw ge
bruikt worden. Tijdens deze
periode kan de achterklep handmatig, door kracht op de achterklep uit te oefenen, geo-
pend of g
e
sloten worden.
● Als de wagenaccu losgekoppeld wordt of de
zekerin
g bij een geopende achterklep door-
brandt, moet het systeem van de achterklep
opnieuw geïnitialiseerd worden. Daarom
moet de achterklep gesloten zijn. Let op
Zorg, voordat u de achterklep sluit, dat u de
s leut
el niet in de bagageruimte gelaten hebt. Bedieningselementen van de
ruit
en
B edienin
gselementen van de ruiten:
functies Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 13
Na het inschakelen van het contact kunnen
de ruiten gedurende een korte tijd met de
knoppen op het portier worden geopend of
gesloten, mits het bestuurders- of voorpassa-
giersportier niet geopend is. Als de sleutel
uit het contactslot en het bestuurdersportier
geopend is, kunnen alle elektrisch bediende
ruiten tegelijkertijd geopend of gesloten wor-
den door de knop van de ruit op het bestuur-
dersportier ingedrukt te houden. Na enkele »
131
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 134 of 340

Bedienen
seconden start het comfortopenen of -sluiten
› ›
›
pag. 132.
Sluit- en openingsautomaat
Met de sluit- en openingsautomaat kunnen
de ruiten volledig worden geopend of geslo-
ten. Hiervoor hoeft u de knop die bij de ruit
hoort niet ingedrukt te houden.
Voor de sluitautomaat: trek de knop voor de
betreffende ruit omhoog, tot de tweede
stand.
Voor de openingsautomaat: druk de knop
voor de betreffende ruit omlaag, tot de twee-
de stand.
Automatische versnelling stoppen: de knop
voor de betreffende ruit opnieuw indrukken
of omhoog trekken.
Weer activeren van de sluit- en openingsau-
tomaat
Als de accu los- of vastgekoppeld wordt, of
de accu wordt ontladen door een ruit die niet
volledig gesloten is, is de sluit- en openings-
automaat buiten werking en moet deze weer
worden geactiveerd.
● Sluit alle portieren en ruiten.
● Trek de knop van de desbetreffende ruit
omhoog en houd de ruit ten min
ste één se-
conde in deze stand.
● Laat de knop los en trek de knop, al vast-
houdende, ver
volgens opnieuw omhoog. De sluit- en openingsautomaat is nu weer be-
drijfskl
aar.
U kunt de automatische elektrische ruiten af-
zonderlijk of tegelijkertijd bedienen.
Comfortopenen en -sluiten
De ruiten kunnen met de wagensleutel van
binnenuit worden geopend of gesloten:
● Houd de ontgrendelings- of vergrende-
lingsknop
van de wagensleutel ingedrukt. Al-
le ruiten met elektrische ruitbediening wor-
den geopend resp. gesloten.
● Laat de ontgrendelings- of vergrendelings-
knop los om de f
unctie te stoppen.
Bij het comfortsluiten worden eerst de ruiten
en vervolgens het panoramaschuifdak geslo-
ten.
Via het menu Configuratie - Comfort
kunnen verschillende instellingen voor het
bedienen van de ruiten worden ingesteld
››› pag. 28. ATTENTIE
Als de elektrische ruitbediening op een onop-
lett ende of
onbeheerste manier gebruikt wor-
den, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
● Open of sluit de elektrische ruiten alleen
wanneer z
ich niemand in de looprichting van
de ruiten bevindt. ●
Laat nooit k
inderen of hulpbehoevenden al-
leen achter in de wagen wanneer u deze af-
sluit. In noodgevallen kunnen de ruiten niet
geopend worden.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
all
e sleutels mee. Na het inschakelen van het
contact kunnen de ruiten gedurende een kor-
te tijd met de knoppen op het portier worden
geopend of gesloten, mits het bestuurders- of
voorpassagiersportier niet geopend is.
● Als u kinderen op de achterbank vervoert,
deactiveer d
an altijd de achterruiten met de
knop voor het elektrische kinderslot zodat de
ruiten niet geopend of gesloten kunnen wor-
den. Let op
Als er een storing in de elektrische ruitbedie-
ning i s, f
unctioneren de sluit- en openingsau-
tomaat evenals de sluitkrachtbegrenzing niet
goed. Raadpleeg een gespecialiseerde werk-
plaats. Sluitkrachtbegrenzing van de elektri-
s
c
he ruit
bediening De sluitkrachtbegrenzing van de elektrische
s
c
huif
deuren vermindert tijdens het openen
en sluiten van de ruiten het risico op letsel
››› . Als het sluiten van de ruit stroef ver-
loopt of
door een o
bstakel wordt tegenge-
werkt, gaat de ruit meteen weer open.
132
Page 135 of 340

Openen en sluiten
● Contr
o
leer waarom de ruit niet gesloten
kan worden.
● Probeer de ruit opnieuw te sluiten.
● Indien u het probeert binnen de 10 secon-
den en de ruit opnieuw moeiz
aam sluit of
een hindernis aantreft, zal de sluitautomaat
niet werken gedurende 10 seconden.
● Als de ruit weer stroef sluit of door een ob-
stak
el niet kan worden gesloten, stopt het
sluiten van de ruit in deze stand. Als u bin-
nen de 10 seconden de knop opnieuw be-
dient, wordt de ruit gesloten zonder de sluit-
krachtbegrenzing ››› .
R uit
en
zonder sluitkrachtbegrenzing sluiten
● Probeer de ruit opnieuw binnen de 10 se-
conden te s
luiten door de knop ingedrukt te
houden. Het sluiten gebeurt gedurende een
korte periode met de sluitkrachtbegrenzing!
● Als het sluiten van de ruit meer dan 10 se-
conden duurt, w
ordt de sluitkrachtbegren-
zing opnieuw geactiveerd. De ruit stopt op-
nieuw als deze moeizaam sluit of een hinder-
nis aantreft.
● Als de ruit dan nog niet gesloten kan wor-
den, neem dan cont
act op met een gespecia-
liseerde werkplaats. ATTENTIE
Als de elektrische ruiten zonder de sluit-
kr ac
htbegrenzing gesloten worden, kan dit
ernstig letsel tot gevolg hebben. ●
Sluit de el ektri
sche ruiten altijd voorzich-
tig.
● In de looprichting van de elektrische ruiten
mag z
ich niemand bevinden, vooral niet wan-
neer de ruiten zonder de sluitkrachtbegren-
zing gesloten worden.
● De sluitkrachtbegrenzing voorkomt niet dat
ving
ers of andere lichaamsdelen tegen het
ruitframe worden gedrukt, en kan verwondin-
gen veroorzaken. Let op
De sluitkrachtbegrenzing treedt ook in werk-
in g w anneer met
de wagensleutel het com-
fortsluiten voor de ruiten wordt gebruikt
››› pag. 132. Panoramaschuifdak*
P anor am
aschuifdak: Werking Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 14
Het panoramaschuifdak werkt alleen bij inge-
schakeld contact. Nadat het contact is uitge-
schakeld, kunt u het nog enkele minuten
openen of sluiten zolang het bestuurders- of
bijrijdersportier niet wordt geopend. Comfortopenen en -sluiten
Het panor
amaschuifdak kan met de wagen-
sleutel van buitenaf worden geopend en ge-
sloten:
● Houd de ontgrendelings- of vergrende-
lingsknop
van de wagensleutel ingedrukt.
Het panoramaschuifdak wordt dan afgesteld
of gesloten.
● Laat de ontgrendelings- of vergrendelings-
knop los om de f
unctie te onderbreken.
Bij het comfortsluiten worden eerst de ruiten
en vervolgens het panoramaschuifdak geslo-
ten. ATTENTIE
Het op een onoplettende of onbeheerste ma-
nier ge bruik
en van het panoramaschuifdak
kan leiden tot ernstig letsel.
● Open of sluit het panoramaschuifdak of het
rol
gordijn alleen wanneer er zich niemand in
de buurt van het panoramaschuifdak of het
rolgordijn bevindt.
● Neem telkens wanneer u de wagen verlaat
all
e sleutels mee.
● Laat nooit kinderen of hulpbehoevende
personen al
leen achter in de wagen - vooral
niet als zij bij de wagensleutel kunnen. Als de
wagensleutel zonder toezicht gebruikt wordt,
kan de wagen vergrendeld worden, de motor
gestart worden, het contact ingeschakeld
worden en het panoramaschuifdak bewogen
worden. » 133
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 136 of 340

Bedienen
●
Nad at
het contact is uitgeschakeld, kunt u
het panoramaschuifdak nog even openen of
sluiten zolang het bestuurders- of bijrijder-
sportier niet wordt geopend. Let op
● Als
er een storing in het panoramaschuif-
dak optreedt, werkt de sluitkrachtbegrenzing
niet correct. Raadpleeg een gespecialiseerde
werkplaats.
● Bij het van buitenaf activeren van het com-
fort
sluiten blijft de draaischakelaar van het
panoramaschuifdak in de laatst gekozen
stand staan en moet deze aan het begin van
de rit weer opnieuw worden ingesteld. Rolgordijn openen of sluiten
Afb. 138
In de hemelbekleding: knoppen voor
r o
l
gordijn.
FunctieNodige handelingen
Volledig openen
(automatisch):Druk kort op de toets ››› afb. 138
1.
Automatisch func-
tioneren stoppen:Druk de knop ››› afb. 138 1 of
››› afb. 138 2 kort in.
De tussenstand
afstellen:Houd de knop
››› afb. 138 1of
››› afb. 138 2 ingedrukt tot de
gewenste stand bereikt is.
Volledig sluiten
(automatisch):Druk kort op de toets ››› afb. 138
2. Nadat het contact is uitgeschakeld, kunt u
het
panor
amaschuifdak nog enkele minuten
openen of sluiten zolang het bestuurders- of
bijrijdersportier niet wordt geopend.
Sluitkrachtbegrenzing van het pano-
rama
schuifdak en rolgordijn De sluitkrachtbegrenzing kan tijdens het ope-
nen en s
luit
en
van het panoramaschuifdak
en het rolgordijn het risico op letsel vermin-
deren ››› . Indien moeizaam schuiven of
een o b
s
takel tegenkomen, gaan ze weer
open.
● Controleer waarom het panoramaschuifdak
of het r
olgordijn niet gesloten kan worden.
● Probeer het panoramaschuifdak of het rol-
gordijn opnieu
w te sluiten. ●
Als
het panoramaschuifdak of het rolgor-
dijn weer niet gesloten kan worden vanwege
een voorwerp of weerstand, stopt het panora-
maschuifdak of het rolgordijn in deze stand.
Sluit het dan zonder de beveiliging tegen be-
kneld raken.
Zonder inklembeveiliging sluiten
● De schakelaar ›››
afb. 13 moet in de
"sluitstand" 1 staan.
● Panoramaschuifdak: houd de s c
h
akelaar
na het activeren van de sluitkrachtbegren-
zing de eerstvolgende 5 seconden naar ach-
teren getrokken ›››
afb. 13 (pijl
5 ) tot
het p
anor
amaschuifdak volledig gesloten is.
● Rolgordijn: druk binnen 5 sec
onden na het
activeren van de sluitkrachtbegrenzing de
knop ››› afb. 138 2 in tot het rolgordijn vol-
l edig g
e
sloten is.
● Het panoramaschuifdak of het rolgordijn
worden
zonder de sluitkrachtbegrenzing ge-
sloten.
● Als het panoramaschuifdak nog steeds niet
ges
loten kan worden, neem dan contact op
met de werkplaats van een officiële dealer. ATTENTIE
Als het panoramaschuifdak of het rolgordijn
zonder de s luitk
rachtbegrenzing gesloten
worden, kan dit ernstig letsel tot gevolg heb-
ben. 134
Page 137 of 340

Lichten en zicht
●
Sluit het p
anoramaschuifdak altijd voor-
zichtig.
● In de looprichting van het panoramaschuif-
dak of
het rolgordijn mag zich niemand bevin-
den, vooral niet wanneer het panorama-
schuifdak of het rolgordijn zonder de sluit-
krachtbegrenzing gesloten worden.
● De sluitkrachtbegrenzing voorkomt niet dat
ving
ers of andere lichaamsdelen tegen het
ruitframe worden gedrukt, en kan verwondin-
gen veroorzaken. Let op
De sluitkrachtbegrenzing treedt ook in werk-
ing w anneer met
de wagensleutel het com-
fortsluiten voor de ruiten en het panorama-
schuifdak wordt gebruikt ››› pag. 132. Lichten en zicht
Lic ht
C ontr
olelampjes
Springt aan
Rijlicht geheel of ge-
deeltelijk defect.
Vervang het betreffende lamp-
je
››› pag. 95.
Als alle lampjes correct zijn,
wendt u zich dan tot een ge-
specialiseerde werkplaats, in-
dien nodig.
Storing van de boch-
tenverlichting.››› pag. 137.
Knippert
Storing in het systeem
van de bochtenverlich-
ting.Raadpleeg een gespeciali-
seerde werkplaats
››› pag.
136.
Springt aan
Mistachterlicht aan.›››
pag. 26.
Springt aan
Mistlampen aan.›››
pag. 26.
Springt aan
Linker of rechter knip-
perlicht.
Het controlelampje
knippert twee keer zo
snel wanneer er een
storing in een van de
knipperlichten van de
wagen of de aanhang-
wagen is.
Controleer, indien nodig, de
verlichting van de wagen en
van de aanhangwagen.
Springt aan
Grootlicht aan of groot-
lichtsignaal in werking
gesteld.›››
pag. 136.
Springt aan
Grootlichtregeling
(Light Assist) ingescha-
keld.›››
pag. 136. Wanneer het contact wordt ingeschakeld,
g
aan sommig
e c
ontrole- en waarschuwings-
lampjes enkele seconden aan terwijl ze een
werkingscontrole uitvoeren. Na enkele secon-
den gaan de lampjes uit. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 110 in
acht nemen. 135
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 138 of 340

Bedienen
Licht in- en uitschakelen Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 26
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting.
Bij wagens die standaard met een trekhaak
zijn uitgerust: als de aanhangwagen elek-
trisch aangesloten is en voorzien is van een
mistachterlicht, wordt dit bij de wagen auto-
matisch uitgeschakeld.
Geluidssignalen om te waarschuwen dat de
lichten niet uit zijn
Wanneer de autosleutel niet in het contact-
slot zit en het bestuurdersportier open is,
hoort u enkele geluidssignalen in de onder-
staande gevallen: hierdoor wordt u eraan
herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten
worden.
● Wanneer het parkeerlicht ingeschakeld is
›› ›
pag. 136.
● Als de lichtschakelaar in stand staat
.ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de we g
voor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien. ●
Sch ak
el daarom 's nachts, bij regen of bij
slecht zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
het grootlic
ht verkeerd wordt gebruikt, kun-
nen overige weggebruikers hierdoor worden
afgeleid en verblind. Dit kan ernstige onge-
vallen tot gevolg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afg
esteld.
● Gebruik nooit het grootlicht of het groot-
lichts
ignaal wanneer dat andere weggebrui-
kers kan verblinden. Let op
De bestaande wettelijke verlichtingsvoor-
sc hrif
ten voor elk land moeten in acht worden
genomen. Knipperlicht- en grootlichthendel
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 26
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
met ingeschakeld contact omhoog of omlaag
tot aan het punt waar u enige weerstand
voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht
knippert driemaal. De comfortlichten worden in- en uitgescha-
keld in het
menu Licht & Zicht op het
display van het instrumentenpaneel
››› pag. 28. Bij wagens die niet over het
menu Licht & Zicht beschikken, kan de
functie in een gespecialiseerde werkplaats
worden gedeactiveerd. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld c
ontact. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld ››› pag.
85.
● Als er een storing in een van de knipper-
lichten
van de wagen of van de aanhangwa-
gen is, knippert het controlelampje twee keer
zo snel als normaal.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden aangezet. Lichten en zicht: functies
Parkeerlicht
W anneer het
p
arkeerlicht ingeschakeld is
(rechter of linker knipperlicht), gaan het
stadslicht voor en het achterlicht aan de
136
Page 139 of 340

Lichten en zicht
desbetreffende zijde van de wagen branden.
Het p
ark
eerlicht brandt alleen bij uitgescha-
keld contact.
Dagrijverlichting
De dagrijverlichting vermindert het risico op
ongevallen, door de zichtbaarheid van uw
wagen te verhogen. Het betreft in de kop-
lamp ingebouwde lichten die telkens aan-
gaan bij het inschakelen van het contact in-
dien de bediening van de lichten zich in
stand of 0 bevindt.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, schakelt een lichtsensor automatisch
de verlichting van de instrumenten en van de
schakelaar in en uit.
automatische rijlichtregeling
De automatische rijlichtregeling is slechts
een hulp en kan niet alle rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› :Automatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen of omschakelen
op dagrijlicht
De lichtsensor detecteert
dat het
donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
achterruitwisser in.Wanneer de achterruitwis-
ser niet ingeschakeld
wordt na enkele minuten. Dynamische bochtenverlichting (AFS)
D
e dy
n
amische bochtenverlichting werkt al-
leen wanneer het dimlicht is ingeschakeld en
bij een snelheid van meer dan 10 km/u (6
mph). In bochten zorgen de automatisch
meedraaiende koplampen voor een betere
verlichting van de weg.
Het dynamische bochtenlicht kan vanuit het
infotainmentsysteem geactiveerd of gedeac-
tiveerd worden.
Statische bochtenverlichting
Bij langzaam draaien om van richting te ver-
anderen of in zeer scherpe bochten gaan au-
tomatisch de geïntegreerde bochtenlichten
aan. De dynamische bochtenverlichting werkt
alleen bij een snelheid lager dan 40 km/u
(25 mph). Het statische bochtenlicht kan, afhankelijk
van de uitrus
ting, in de mistkoplampen of ko-
plampen geïntegreerd zijn. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
ge bruik
ers de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
sch
akelt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld.
● U mag nooit met dagrijlicht rijden als de
weg s
lecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● De achterlichten worden bij het dagrijlicht
niet ing
eschakeld. Een wagen zonder inge-
schakelde achterlichten is 's nachts, bij regen
of bij slecht zicht voor achteropkomend ver-
keer niet zichtbaar. Grootlichtregeling
Grootlichtregeling (Light Assist)
D
e gr
ootlic
htregeling schakelt het grootlicht
automatisch in en uit, afhankelijk van de om-
gevings- en de rijomstandigheden en de
snelheid binnen de beperkingen van het sys-
teem ››› . De regeling maakt gebruik van
»
137
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 140 of 340

Bedienen
een sensor aan de binnenkant van de voor-
ruit, bo v
en de b
innenspiegel.
De automatische grootlichtregeling schakelt
het grootlicht automatisch in, afhankelijk van
de voor- en tegenliggers die aanwezig zijn en
de omgevings- en rijomstandigheden vanaf
een snelheid van ong. 60 km/u (37 mph) en
schakelt deze weer uit bij een snelheid lager
dan ong. 30 km/u (18 mph).
In- en uitschakelen
Handeling
Inschake-
len:
– Zorg dat het contact aan staat, draai
de lichtschakelaar in stand en zet
de knipperlicht- en grootlichthendel in
de stand van het grootlicht ››› pag. 136.
Als de (automatische) grootlichtregeling
geactiveerd is, gaat op het display van
het instrumentenpaneel het controle-
lampje
branden.
Uitschake-
len:
- Contact uitschakelen.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een
andere stand dan
››› pag. 136.
– OF: zet de knipperlicht- en grootlicht-
hendel in de stand van het grootlichtsig-
naal of het grootlicht ››› pag. 136. Onder de volgende omstandigheden kan het
g
ebeur
en dat het grootlicht niet of niet tijdig
wordt uitgeschakeld:
● Op slecht verlichte wegen met veel reflecte-
rende sign
alen. ●
Bij weg
gebruikers met onvoldoende ver-
lichting, bijv. voetgangers of fietsers.
● Bij gesloten bochten, als tegenliggers ge-
deeltelijk
verborgen zijn, op steile hellingen.
● Op wegen met tegenliggers en een vangrail
in de middenberm als
de bestuurder hier ge-
makkelijk overheen kan kijken (bijvoorbeeld
de bestuurder van een vrachtwagen).
● Als de camera defect is of de voeding is on-
derbroken.
● Bij mi
st, sneeuw en hevige regenval.
● Bij stof- en zandwolken.
● Als de voorruit beschadigd is door steen-
slag in het
zichtveld van de camera.
● Als het zichtveld van de camera beslagen,
vuil
of bedekt is met een sticker, sneeuw of
ijs. ATTENTIE
De hoge mate van comfort die de (automati-
sc he) gr
ootlichtregeling biedt, mag niet in
gevaar komen. Ondanks het systeem moet de
bestuurder te allen tijde opmerkzaam blijven.
● Controleer de lichten altijd zelf en pas ze,
indien nodig, aan het licht, het
zicht en het
verkeer aan.
● De (automatische) grootlichtregeling regi-
streer
t niet alle situaties correct en heeft in
bepaalde situaties een beperkte werking.
● Als de voorruit beschadigd is of de verlich-
ting v
an de wagen gewijzigd wordt, kan dit nadelige gevolgen hebben voor de werking
van de (aut
om
atische) grootlichtregeling, bij-
voorbeeld als extra koplampen worden ge-
monteerd. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen a ltijd h andm
atig in- en uitgeschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 136. Functie "Coming home" en "Lea-
v
in
g home" (oriënt
atielichten) De functie "Coming home" moet handmatig
w
or
den in
geschakeld. De functie "Lea-
ving home" wordt echter automatisch door
een lichtsensor gestuurd.
"Coming home": nodige handelingen
Inschake-
len:
– Schakel het contact uit.
– Stel het grootlichtsignaal ca. 1 secon-
de ››› pag. 136 in werking.
De verlichting "Coming home" gaat aan
wanneer het bestuurdersportier wordt
geopend. De uitschakelvertraging voor
de koplampen start wanneer het laatste
portier of de achterklep van de wagen
wordt gesloten. 138