display Seat Ateca 2018 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Ateca, Model: Seat Ateca 2018Pages: 364, PDF Size: 7.42 MB
Page 50 of 364

De essentie
Remblokken voor versleten.›››
pag.
199
brandt: storing in de ESC of uit-
schakeling door systeem.›››
pag.
200
knippert: ESC of ASR geactiveerd.
ASR handmatig buiten werking ge-
steld.
›››
pag.
200ESC in Sport-modus.
Storing in ABS, of werkt niet.
Mistachterlicht aan.›››
pag.
153
brandt of knippert:
storing in uit-
laatgascontrolesysteem.››› pag.
216
brandt: voorverwarmen van de die-
selmotor.
›››
pag.
217
knippert: storing in het dieselmo-
tormanagement.
Storing in het benzinemotormana-
gement.›››
pag.
217
brandt of knippert:
storing in de
stuurinrichting.››› pag.
211
Bandenspanning erg laag of sto-
ring in controlelampje banden-
spanning.›››
pag.
327
Brandstoftank bijna leeg.›››
pag.
125
Storing in het systeem van airbags
en gordelspanners.›››
pag.
92
De rijstrookassistent (Lane Assist)
is ingeschakeld, maar niet actief.›››
pag.
243 Andere controlelampjes
Linker of rechter knipperlicht.›››
pag.
154
Alarmlichten aan.››› pag.
158
Aanhangwagenknipperlichten.›››
pag.
288
gaat groen branden:
Auto Hold in-
geschakeld.››› pag.
222
gaat groen branden:
trap het rem-
pedaal in!
knippert groen: de vergrendelings-
knop op de keuzehendel is niet
vastgeklikt.
››› pag.
204
gaat groen branden:
snelheidsre-
gelsysteem in werking of snel-
heidsbegrenzer aangesloten en ac-
tief.
››› pag.
224
knippert groen: de snelheid inge-
steld in de snelheidsbegrenzer
werd overschreden.
gaat groen branden:
de rijstroo-
kassistent (Lane Assist) is inge-
schakeld en actief.››› pag.
243
Grootlicht aan of grootlichtsignaal
in werking gesteld.›››
pag.
154
››› in Waarschuwings- en controle-
lampjes op pag. 126
››› pag. 125 Op het display van het instrumenten-
p
aneel Afb. 52
Op het display van het instrumenten-
p aneel: w
eer
gave portieren open.
niet verder rijden!
Met de volgende melding:
portier(en), achterklep of mo-
torkap geopend of niet correct
gesloten››› pag. 132
››› pag. 145
››› pag. 313 48
Page 111 of 364

Zekeringen en lampjes
Vervang de zekeringen alleen door zekerin-
g en
v
oor dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur
en opschrift) en grootte.
Overzicht zekeringen in het interieur
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1Adblue (SCR)30
5Gateway5
6Keuzehendel automaat5
7Bedieningspaneel airco/verwar-
ming, achterruitverwarming, inte-
rieurvoorverwarming10
8
Diagnose, handremschakelaar,
verlichtingsschakelaar, achteruit-
rijlicht, interieurverlichting, rijmo-
dus, instapverlichting
10
9Stuurkolom5
10Radiodisplay7,5
11Lichten links40
12Radio20
14Ventilator airco40
15Ontgrendeling stuurkolom10
16Connectivity Box7,5
17Instrumentenpaneel7,5
18Camera achteraan7,5
19Kessy7,5
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
21Regeleenheid 4x4 Haldex15
22Aanhangwagen15
23Elektrisch bedienbaar dak30
24Lichten rechts40
25Linkerportier30
26Stoelverwarming30
27Binnenverlichting30
28Aanhangwagen25
32Parkeerhulpcentrale, frontcamera
en radar7,5/10
33Airbag5
34
Schakelaar achteruitrijlicht, kli-
maatsensor, elektrochromatische
spiegel, stopcontacten achterin
(USB)
7,5
35Diagnose, regeleenheid lichten,
lichtbundelverstelling10
36Rechter led-koplamp7,5
37Linker led-koplamp7,5
38Aanhangwagen25
39Rechterportier30
4012 V-stopcontact20
42Centrale vergrendeling40
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
43SEAT Sound, beats sound can en
most.30
44Aanhangwagen15
45Elektrische bestuurdersstoel15
47Ruitenwisser achter15
49Startmotor, koppelingssensor5
50Elektrisch bedienbare achterklep40
52Rijmodus15
53Achterruitverwarming30
Zekeringenoverzicht in de motorruimte
Nr.Stroomverbruiker/Ampère
1ESP-regelapparaat25
2ESP-regelapparaat40
3Motorregelapparaat (diesel/ben-
zine)30/15
4Motorsensoren5/10
5Motorsensoren7,5
6Remlichtsensor5
7Motorvoeding10
8Lambdasonde10/15
9Motor5/10/20» 109
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 123 of 364

Instrumenten en controlelampjes
Instrumenten en controlelampjes
In s
trument
en
Overzicht van het instrumentenpaneel Afb. 119
Instrumentenpaneel, in het dashboard. Uitleg over de instrumenten
››
›
afb. 119:
Toerenteller (van de draaiende motor, in
duizend omwentelingen per minuut).
Het begin van de rode zone van de toe-
renteller geeft het maximale toerental
aan in elke willekeurige versnelling na
het inrijden en met warme motor. Vóór
het bereiken van dit gebied, wordt aan-
bevolen op te schakelen, de keuzehendel
1 in stand D t
e zetten of de voet van het
g a
spedaal nemen ››› .
K oelvloei
s
toftemperatuurmeter ››› pag.
124.
Elementen op het display ››› pag. 122.
Instel- en weergaveknop ››› pag. 124.
Snelheidsmeter.
Brandstofmeter ››› pag. 125.
2 3
4
5
6 ATTENTIE
Iedere afleiding kan tot een ongeval leiden
met het d
aaraan verbonden risico van ver-
wondingen.
● De knoppen e.d. van het instrumentenpa-
neel niet tijden
s het rijden bedienen. » 121
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 125 of 364

Instrumenten en controlelampjes
Het laatste cijfer geeft elke 100 meter resp.
1/10 mijl w
eer
.
● Druk kort op de knop ›››
afb. 119 4 om de
d agk
i
lometerteller op 0 te zetten.
● Houd de knop 4 gedurende 3 sec. inge-
drukt om t
erug t
e keren naar de vorige waar-
de.
Tijd
● Om de tijd in te stellen, houdt u op knop
›››
afb. 119 4 gedurende min. 3 sec. inge-
drukt om n
aar de ur
en resp. minuten te gaan.
● Om door te gaan met het instellen, drukt u
aan de boven- of
onderzijde op knop 4 .
Houd de t oets
in
gedrukt om de cijfers snel te
veranderen.
● Druk nogmaals op knop 4 om het instel-
l en
v
an de klok te beëindigen.
De tijd kan ook worden ingesteld in het Easy
Connect-systeem via de toets en de func-
tieknop SETUP > Datum en tijd
› ›
›
pag. 34.
Kompas
Wanneer het contact is ingeschakeld en het
navigatiesysteem is aangezet, wordt op het
display van het instrumentenpaneel de wind-
streek overeenkomstig de rijrichting van de
wagen weergegeven. Keuzehendelstand
De ing
eschakelde rijstand wordt zowel aan-
gegeven naast de keuzehendel als op het
display in het instrumentenpaneel. In de po-
sities D en S, alsook bij de tiptronic, wordt op
het display tevens de overeenkomstige ver-
snelling weergegeven.
Aanbevolen versnelling (schakelbak)
Tijdens het rijden wordt op het display van
het instrumentenpaneel de aanbevolen ver-
snelling getoond om brandstof te besparen
››› pag. 42.
Tweede snelheidsmeter (mph of km/u)
Naast de gewone weergave van de snel-
heidsmeter kan tijdens het rijden de snelheid
ook in een andere meeteenheid (in mijl of ki-
lometer per uur) getoond worden.
In de modellen die bestemd zijn voor de lan-
den waar de tweede snelheid verplicht weer-
gegeven moet worden, kan deze optie niet
uitgeschakeld worden.
Voor het instellen van de tweede snelheids-
meter gaat u naar het Easy Connect-systeem
via toets en de functieknop SETUP >
Eenheden › ›
›
pag. 34.
Snelheidswaarschuwing
Op het display van het instrumentenpaneel
verschijnt een melding zodra de ingestelde
snelheid wordt overschreden. Dat is bijv. handig als u winterbanden gebruikt die niet
ges
chikt zijn voor de maximumsnelheid van
de wagen ›››
pag. 43.
Voor het instellen van de waarschuwings-
functie via de tweede snelheidsmeter gaat u
naar het Easy Connect-systeem via toets en de functieknop SETUP > Bestuur-
dershulpsysteem › ›
›
pag. 34.
Indicatie van de start/stop-werking
Op het display van het instrumentenpaneel
wordt actuele informatie weergegeven over
de status ››› pag. 219.
Staat van rijden met laag verbruik (ECO) *
Naargelang de uitrusting verschijnt tijdens
het rijden op het display van het instrumen-
tenpaneel de indicatie "ECO " wanneer de wa-
gen zich in de staat met laag verbruik be-
vindt, dankzij het actieve cilinderbeheer
(ACT ®
)* ››› pag. 213.
Motorcode (MKB)
Houd knop ››› afb. 119 4 langer dan 15 sec.
in g
edrukt
om de motorcode (MKB) van de
wagen weer te geven. Hierbij dient het con-
tact te zijn ingeschakeld en de motor stil te
staan. »
123
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 126 of 364

Bedienen
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Waarschu-
win g
s- en controlelampjes op pag. 126 in
acht nemen. ATTENTIE
Zelfs als de buitentemperatuur boven het
vries p
unt ligt, kunnen wegen en bruggen
glad zijn.
● Ook bij buitentemperaturen boven +4°C
(+39°F) kunnen
zich ijsplekken vormen op de
weg, zelfs zonder dat het symbool "ijskri-
stal" weergegeven wordt.
● De buitentemperatuurvoeler voert een me-
ting ter oriënt
atie uit. Let op
● Er z ijn
verschillende typen instrumentenpa-
nelen, dus kunnen de versies en indicaties
van het display verschillen. Bij wagens zon-
der weergave van waarschuwings- of informa-
tieteksten op het display worden storingen
uitsluitend door controlelampjes weergege-
ven.
● Afhankelijk van de uitrusting kunnen be-
paal
de instellingen en indicaties ook via het
Easy Connect-systeem worden ingesteld.
● Wanneer er verschillende waarschuwingen
zijn, wor
den de symbolen na elkaar geduren-
de een aantal seconden getoond en blijven ze
branden tot de storing wordt verholpen. Kilometerteller
Afb. 120
Instrumentenpaneel: kilometerteller
en r e
setknop
. De weergave van het afgelegde traject ge-
beur
t
in k
ilometers "km" resp. in mijlen "mi".
Het is mogelijk om van meeteenheid (kilome-
ters "km"/mijlen "mi") te wisselen via de
radio/Easy Connect*. Meer informatie hier-
over vindt u in het Instructieboekje bij het Ea-
sy Connect*-systeem.
Kilometerteller/dagteller
De kilometerteller toont het totaal aantal met
de wagen verreden kilometers.
De dagteller geeft de afstand aan die gere-
den is nadat de dagteller voor de laatste keer
is teruggezet. Hiermee kunnen korte afstan-
den worden gemeten. Het laatste cijfer geeft
een afstand van 100 meter of 1/10 mijl aan.
De dagteller kunt u op nul terugzetten door
de knop 0.0/SET
› ›
› afb
. 120 in te drukken. Storingsindicatie
Als
er een storing in het instrumentenpaneel
is, wordt op het display van de dagteller DEF
weergegeven. Laat de storing zo spoedig mo-
gelijk verhelpen.
Koelvloeistoftemperatuurmeter Afb. 121
Instrumentenpaneel: koelvloeistof-
t emper
at
uurmeter Voor wagens zonder koelvloeistoftempera-
t
uurmet
er
verschijnt er een controlelampje
wanneer er een hoge temperatuur is ››› pag.
318. Zie ook ››› .
D e k
oelvloei
stoftemperatuurmeter werkt al-
leen bij ingeschakeld contact ››› afb. 121. Let
op de volgende aanwijzingen bij de tempera-
tuurbereiken om motorschade te voorkomen.
124
Page 127 of 364

Instrumenten en controlelampjes
Koud bereik
A l
s
uitsluitend de led's branden in het onder-
ste bereik van de schaal, heeft de motor zijn
bedrijfstemperatuur nog niet bereikt. Vermijd
hoge motortoerentallen, volgas en sterke mo-
torbelasting.
Normaal bereik
De motor heeft zijn bedrijfstemperatuur be-
reikt, als de led's tot in het middelste bereik
van de schaal branden. Bij hoge omgevings-
temperaturen resp. bij zware belasting van
de motor is het mogelijk dat de led's blijven
branden, zelfs tot in het hoogste bereik. Dit
is geen probleem zolang het controlelampje
in het display van het instrumentenpaneel
niet oplicht.
Temperatuurbereik
Als de led's in het bovenste deel van de
schaal en het controlelampje in het dis-
play in het instrumentenpaneel oplichten, is
de koelvloeistoftemperatuur hoog ››› pag.
318. VOORZICHTIG
● Voor een l an
ge levensduur van de motor
wordt geadviseerd om hoge toerentallen,
plankgas en het sterk belasten van de motor
gedurende de eerste 15 minuten na de start
bij een koude motor te vermijden. De tijd die
de motor heeft om op bedrijfstemperatuur te
komen, hangt mede af van de omgevingstem- peratuur. In dat geval kunt u kijken naar de
motor
o
lietemperatuur* ›››
pag. 43
.
● Extra lampen en andere aanbouwdelen
vóór de koelluc
htinlaat verslechteren de koe-
lende werking van de koelvloeistof. Bij hoge
buitentemperaturen en sterke motorbelasting
bestaat dan het gevaar voor oververhitting
van de motor!
● De voorspoiler zorgt ook voor de juiste ver-
deling v
an de koellucht tijdens het rijden. Als
de spoiler is beschadigd, wordt de koelende
werking minder en bestaat het gevaar van
oververhitting van de motor. Roep de hulp
van vakmensen in. Brandstofvoorraad
Afb. 122
Brandstofindicator. De weergave
››
›
afb. 122 verschijnt alleen bij
ingeschakeld contact. Zodra de wijzer in het
reservebereik komt, gaan de rode led onder-
in en het controlelampje branden ›››
pag. 121. Zodra het brandstofpeil extreem laag
wor
dt, gaat de led onderin rood knipperen.
Het nog af te leggen aantal km met de nog
beschikbare brandstof wordt in het display
van het instrumentenpaneel 3
› ››
afb
. 119
w
eergegeven.
De inhoud van de brandstoftank van uw wa-
gen staat in de Technische gegevens
››› pag. 58. VOORZICHTIG
Nooit de tank helemaal leegrijden. De onre-
gelm atig
e brandstofvoorziening kan tot over-
slaan van de ontsteking leiden. Op deze wijze
kan onverbrande brandstof in het uitlaatsys-
teem komen, dit zou oververhitting van de
katalysator en schade hieraan kunnen veroor-
zaken. Controlelampjes
W aar
s
chuwings- en controlelampjes Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 47.
De controle- en waarschuwingslampjes zijn
indicatoren voor mededelingen ››› , storin-
g en ›
›
› of bepaalde functies. Een aantal
c ontr
o
le- en waarschuwingslampjes gaat aan
wanneer het contact wordt ingeschakeld en »
125
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 128 of 364

Bedienen
moet weer doven wanneer de motor in
w erk
in
g wordt gezet, of tijdens het rijden.
Naargelang het model kunnen op het display
van het instrumentenpaneel bijkomende
tekstberichten verschijnen, die informatie be-
vatten of u aansporen om een bepaalde actie
te ondernemen ››› pag. 121, Instrumenten.
Volgens de uitvoering van de wagen is het
mogelijk dat, in plaats van het branden van
een lampje, een symbool weergegeven wordt
op het display van het instrumentenpaneel.
Wanneer bepaalde controle- en waarschu-
wingslampjes gaan branden, weerklinkt ook
een geluidssignaal. ATTENTIE
Indien geen rekening gehouden wordt met de
waar s
chuwingslampjes en de berichten, kan
de wagen tot stilstand komen midden in het
verkeer, of kunnen zich ongevallen of ernstig
letsel voordoen.
● Nooit de indicatielampjes of tekstberichten
neger
en.
● Breng de wagen tot stilstand zodra dit op
een vei
lige wijze mogelijk is.
● De wagen ver van het wegverkeer parkeren,
op een plaat
s waar geen brandbare materia-
len met het uitlaatsysteem in aanraking kun-
nen komen (bijv. droog gras, brandstoffen).
● Een defecte auto brengt een verhoogd risi-
co op ong
evallen met zich mee, zowel voor de
inzittenden als voor de andere weggebrui- kers. Zet zo nodig de alarmlichten aan en
pl
aat
s de gevarendriehoek om andere be-
stuurders te waarschuwen.
● Alvorens de motorkap te openen, moet de
motor uitg
ezet worden en voldoende afkoe-
len.
● In elke wagen is de motorruimte een zone
die gevar
en inhoudt en ernstige letsel kan
veroorzaken ››› pag. 313. VOORZICHTIG
Het negeren van de controlelampjes die gaan
br anden en de t ek
stberichten die verschijnen,
kan leiden tot storingen in de wagen. 126
Page 142 of 364

Bedienen
ATTENTIE
Als er zich een passende sleutel in de omge-
vin g
van de achterklep bevindt, is het in som-
mige gevallen mogelijk dat de functie Easy
Open onbedoeld ingeschakeld wordt en de
achterklep geopend wordt, bijvoorbeeld wan-
neer er geveegd wordt onder de achterbum-
per, een water- of stoomstraal van een hoge-
drukspuit daarop gericht wordt of wanneer
onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan
die zone uitgevoerd worden. Als de achter-
klep onbedoeld geopend zou worden, zou die
ernstige letsels kunnen toebrengen aan per-
sonen die zich binnen de baan ervan bevin-
den en materiële schade berokkenen.
● Laat daarom geen enkel passende sleutel
onbeheerd in de omg
eving van de achterklep
achter.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u onder-
houds- of reparatiewerkzaamheden aan de
wagen uitvoert.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u de wagen
wast.
● Schakel altijd de Easy Open-functie in het
infotainment
systeem uit voordat u een fiet-
sendrager of aanhangwagen monteert ››› pag.
288. VOORZICHTIG
De sensoroppervlaken van de portiergrepen
ku nnen g
eactiveerd worden wanneer ze ge- raakt worden door een water- of stoomstraal
van een hog
edruk
spuit en een passende au-
tosleutel in de omgeving aanwezig is. Als ten
minste één van de elektrisch bediende ruiten
geopend is en het sensoroppervlak B (pijl)
van een v
an de portiergrepen constant inge-
schakeld is, worden alle ruiten gesloten. Let op
● Als
de accu van de wagen nog weinig span-
ning heeft of helemaal leeg is, of de batterij
van de autosleutel bijna of helemaal leeg is,
dan is het mogelijk dat de wagen niet ont-
grendeld of vergrendeld kan worden met het
Keyless Access-systeem. De wagen kan hand-
matig worden ontgrendeld of vergrendeld
››› pag. 101.
● Om de juiste vergrendeling van de wagen te
contro
leren, blijft de ontgrendelingsfunctie
uitgeschakeld gedurende ca. 2 seconden.
● Als op het scherm van het instrumentenpa-
neel het beric
ht Keyless defect wordt ge-
toond, kunnen er zich storingen voordoen in
de werking van het Keyless Access-systeem.
Raadpleeg een gespecialiseerde werkplaats.
SEAT raadt u aan om daarvoor een SEAT-dea-
ler te raadplegen.
● Afhankelijk van de functie ingesteld in het
infotainment
systeem voor buitenspiegels,
worden de buitenspiegels ingeklapt en gaat
de omgevingsverlichting branden bij het ont-
grendelen van de wagen via het sensoropper-
vlak in de portiergrepen van de bestuurder en
bijrijder ››› pag. 164. ●
Als
er zich geen enkele passende sleutel
binnenin de wagen bevindt of het systeem
hem niet herkent, zal er een melding verschij-
nen op het display van het instrumentenpa-
neel. Dit zou kunnen gebeuren als er een an-
der radiofrequentiesignaal zou interfereren
met het signaal van de sleutel (bijv. van een
of andere accessoire voor mobiele apparaten)
of als de sleutel afgedekt wordt door een
voorwerp (bijv. door een metalen koffer).
● De werking van de sensoren van de portier-
grepen kan n
adelig worden beïnvloed als de
sensoren erg vuil zijn, bijvoorbeeld als er een
laagje zout op zit. Reinig zo nodig de wagen.
● Als de wagen uitgerust is met een automa-
tisc
he versnellingsbak, kan hij enkel vergren-
deld worden als de versnellingspook in de
stand P staat. Inbraakbeveiliging (Safelock)*
Zodra de wagen van buitenaf wordt vergren-
del
d, w
or
dt tevens het inbraakbeveiliging ge-
activeerd; ter informatie voor de bestuurder
wordt dit als volgt weergegeven op het dis-
play in het instrumentenpaneel Atten-
tie: Safelock. Zie het Instruc-
tieboekje . De wagen kan niet meer van
binnenuit worden geopend. Dit maakt het
moeilijker voor onbevoegden om de wagen
binnen te dringen ››› in Beschrijving op
p ag. 133
.
140
Page 157 of 364

Lichten en zicht
Grootlichtassistent* Grootlichtregeling (Light Assist)
De gr
ootlic
htregeling werkt binnen de gren-
zen van het systeem en afhankelijk van de
omgevingscondities en het verkeer op de
weg. Na inschakeling wordt het systeem ge-
activeerd vanaf een snelheid van ongeveer
60 km/u (37 mph); bij snelheden lager dan
30 km/u (18 mph) wordt het weer gedeacti-
veerd ››› .
Wanneer het sy
steem is geactiveerd en de
camera andere voertuigen detecteert die ver-
blind kunnen worden, wordt het routelicht
automatisch uitgeschakeld. Anders wordt het
routelicht automatisch ingeschakeld.
De grootlichtregeling detecteert onder nor-
male omstandigheden de verlichte wegdelen
en deactiveert dan het grootlicht bij nadering
van bijv. een woonwijk.
Grootlichtregeling in- en uitschakelen
FunctieHandeling
Inschake- len:
- Schakel het contact in en draai de licht-
schakelaar naar de stand .
– Druk de knipperlicht- en grootlichthendel
vanuit de uitgangsstand naar voren ››› pag.
154. Zodra het controlelampje
op het
display in het instrumentenpaneel ver-
schijnt, is de grootlichtregeling geacti-
veerd.
FunctieHandeling
Uitscha- kelen:
– Schakel het contact uit.
– OF: draai de lichtschakelaar naar een an-
dere stand dan
››› pag. 153.
– OF: Trek, terwijl het grootlicht brandt, de
knipperlicht- en grootlichthendel naar ach-
ter.
– OF: duw de knipperlicht- en grootlicht-
hendel naar voren om het grootlicht hand-
matig te activeren. De grootlichtregeling
blijft vervolgens gedeactiveerd. Functiestoringen
D
e
v
olgende omstandigheden kunnen ver-
hinderen dat de grootlichtregeling dit licht op
tijd uitschakelt of geheel uitschakelt:
● Op slecht verlichte wegen met sterk reflec-
terende bor
den;
● Bij onvoldoende verlichte weggebruikers
(bijv
oorbeeld voetgangers of fietsers);
● In scherpe bochten waarin het tegemoetko-
mende verk
eer gedeeltelijk verdekt blijft en
op sterke hellingen (drempels);
● Wanneer bij tegemoetkomend verkeer op
een weg die in het
midden door een vangrail
gescheiden is, een voertuig verschijnt die
duidelijk over de vangrail heen kijkt (zoals
een vrachtwagenchauffeur).
● Als de camera defect is of de stroomvoor-
ziening d
aarvan is onderbroken;
● Bij mist, sneeuw of harde regen; ●
Bij opwaaiend
zand of stof;
● Bij kiezel in het zichtveld van de camera;
● Als het gezichtsveld van de camera besla-
gen, v
uil of afgedekt met stickers, sneeuw, ijs
enz. is. ATTENTIE
Het comfort dat de grootlichtregeling biedt,
betek ent
niet dat er geen risico's meer zijn.
Ondanks het systeem moet de bestuurder te
allen tijde opmerkzaam blijven.
● U bent onder alle omstandigheden degene
die het grootlic
ht bedient en aanpast op de
lichtomstandigheden, zichtbaar en het ver-
keer.
● Het kan zijn dat de grootlichtregeling niet
altijd al
le rijsituaties correct herkent en in be-
paalde omstandigheden slechts beperkt
werkt.
● Als het zichtveld van de camera vuil, be-
dekt of be
schadigd is, kan dat de werking van
de grootlichtregeling negatief beïnvloeden.
Dit geldt ook wanneer de verlichtingsinstalla-
tie van de wagen wordt gewijzigd door bijv.
extra koplampen te monteren. VOORZICHTIG
Om de werking van het systeem niet te beïn-
vloeden, moet het
volgende in acht worden
genomen:
● Reinig het zichtveld van de camera regel-
matig en houd dit
vrij van sneeuw en ijs; » 155
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 185 of 364

Airconditioning
Menu Klimaatregeling openen
● Druk op de toets van het bedienings-
p aneel
van de Climatronic.
Bovenaan op het scherm worden de actuele
instellingen weergegeven, zoals de ingestel-
de temperatuur voor de bestuurderszijde en
de temperatuur voor de bijrijderszijde. De
temperaturen tot +22°C (+72°F) worden weer-
gegeven als blauwe pijlen en temperaturen
hoger dan +22°C (+72°F) als rode pijlen.
Voor het in- of uitschakelen van een functie
of om een submenu te kiezen, moet u op de
betreffende functietoets drukken.
Functietoets: Functie
OFFDe Climatronic wordt uitgeschakeld.
ONDe Climatronic wordt ingeschakeld.
SYNCDe temperaturen van de bestuurder en bij-
rijder synchroniseren.
Functietoets: Functie
SETUP
Het submenu met de instellingen voor de
airconditioning verschijnt. De volgende in-
stellingen kunnen worden uitgevoerd:
Automatische hulpverwarming : om
het automatisch inschakelen van de extra
verwarming voor koude landen te active-
ren/deactiveren (enkel motoren met extra
verwarming). Met gedeactiveerde optie
kan de verwarming, afhankelijk van de
buitentemperatuur, er langer over doen
dan normaal om de comforttemperatuur
te bereiken.
Automatische voorruitverwar-
ming *: om de automatische voorruitver-
warming in en uit te schakelen ››› pag.
186.
Automatische luchtcirculatie : om
de automatische luchtcirculatie in en uit
te schakelen ››› pag. 185.
TERUG : om het submenu te sluiten.
*Het submenu van extra verwarming wordt
geopend.
*Hiermee kan de voorruitverwarming hand-
matig worden in- of uitgeschakeld.
Hiermee wordt PureAir in- of uitgescha-
keld en wordt het submenu geopend. Instructies voor het gebruik van de
air
c
onditionin
g Het koelsysteem van het interieur werkt al-
leen w
anneer de mot
or draait en de ventilator
aan staat.
Voor een optimale werking van de aircondi-
tioning moeten de ruiten en het panorama-
schuifdak gesloten blijven. Wanneer echter
het interieur bij een stilstaande wagen door
binnenvallende zonnestralen sterk is ver-
warmd, kan het afkoelen worden versneld
door de ruiten en het panoramaschuifdak
even te openen.
Climatronic: meeteenheid van de tempera-
tuur op het display van de radio of het navi-
gatiesysteem, al naar gelang af fabriek is ge-
monteerd, omschakelen
Het omzetten van de temperatuurindicatie
van Celsius naar Fahrenheit op het display
van de radio resp. het navigatiesysteem is
mogelijk via het menu op het instrumenten-
paneel ›››
pag. 37.
Het koelsysteem kan niet worden ingescha-
keld
Als het koelsysteem niet kan worden inge-
schakeld, kan dit de volgende oorzaken heb-
ben:
● De motor staat uit.
● De ventilator is uitgeschakeld. »
183
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid