sensor Seat Ateca 2018 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: SEAT, Model Year: 2018, Model line: Ateca, Model: Seat Ateca 2018Pages: 364, PDF Size: 7.42 MB
Page 146 of 364

Bedienen
– Druk tw
eem
aal op toets van de afstands-
bediening. De volumetrische sensor en de
hellingshoeksensor worden gedeactiveerd. Het alarmsysteem blijft geactiveerd.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
worden automatisch opnieuw ingeschakeld
wanneer de wagen weer wordt vergrendeld.
De interieurbewaking en de sensor van het
afsleepalarm (hellingshoeksensor) worden
samen met het alarmsysteem automatisch in-
geschakeld. Voor het inschakelen ervan moe-
ten alle portieren en de achterklep gesloten
zijn.
Indien u de interieurbewaking en het weg-
sleepalarm wenst uit te schakelen, moet u dit
telkens opnieuw doen wanneer de wagen
vergrendeld wordt, anders worden deze sys-
temen automatisch ingeschakeld.
De interieurbewaking en het afsleepalarm
moeten uitgeschakeld worden indien dieren
in de binnenruimte van de vergrendelde wa-
gen gelaten worden (anders gaat het alarm-
systeem af wegens hun bewegingen) of bij-
voorbeeld wanneer de wagen vervoerd wordt
of wordt weggesleept met twee wielen van de
grond.
Valse alarmen
De interieurbewaking zal alleen correct wer-
ken indien de wagen volledig gesloten is.
Hierbij moeten de wettelijke voorschriften
worden opgevolgd. In onderstaande gevallen kan een loos alarm
optreden:
● Geopende ruiten (g
eheel of gedeeltelijk).
● Panoramadak/kanteldak open (geheel of
gedeeltelijk).
● B
eweging van voorwerpen in de wagen,
zoal
s losse papieren, accessoires aan de bin-
nenspiegel (luchtverfrissers) enz. Let op
● Als
de wagen automatisch opnieuw ver-
grendeld wordt en het alarmsysteem zonder
de functie volumetrische sensor geactiveerd
is, dan wordt het alarmsysteem met alle func-
ties ingeschakeld, behalve die van de volu-
metrische sensor. Deze wordt pas weer geac-
tiveerd de volgende keer dat het alarmsys-
teem ingeschakeld wordt, tenzij deze opzet-
telijk uitgeschakeld wordt.
● Indien het alarm is afgegaan als gevolg van
de vo
lumetrische sensor, dan wordt dit bij
het openen van de wagen aangegeven via het
knipperen van het controlelampje van het be-
stuurdersportier. Dit knipperen is anders dan
wanneer het alarmsysteem aanstaat.
● De trilling van een mobiele telefoon die in
de wagen i
s achtergelaten kan ervoor zorgen
dat de interieurbewaking wordt geactiveerd,
aangezien de sensoren reageren op de bewe-
gingen en schokken die optreden in de wa-
gen.
● Indien bij het activeren van het alarmsys-
teem nog een portier of
de achterklep open is, wordt enkel het alarmsysteem geacti-
veer
d. Enk
el wanneer alle portieren gesloten
zijn (met inbegrip van de achterklep), worden
de interieurbewaking en het afsleepalarm ge-
activeerd. Interieurbewaking en afsleepalarm
uits
c
hakelen* Bij een vergrendelde wagen activeren bewe-
ging
en in het
interieur (bijv. dieren) of een
verandering in de hellingshoek van de wagen
(bijv. wagentransport) het alarm. U voorkomt
onbedoeld alarm door de interieurbewaking
en het afsleepalarm uit te schakelen.
● Om de interieurbewaking en het afsleep-
alarm uit t
e schakelen schakelt u het contact
uit en kiest u via het infotainmentsysteem:
toets > functietoets
S
ETUP > Openen en
s luit
en > C
entrale vergrendeling > Uitschake-
len alarm.
● Bij het opnieuw vergrendelen van de wa-
gen wor
den de interieurbewaking en het af-
sleepalarm weer uitgeschakeld en blijven uit-
geschakeld tot het portier opnieuw wordt ge-
opend.
Als de inbraakbeveiliging (Safelock)* ››› pag.
140 wordt uitgeschakeld, worden ook de in-
terieurbewaking en het afsleepalarm auto-
matisch uitgeschakeld.
144
Page 147 of 364

Openen en sluiten
ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ››› in Beschrijving
op pag. 133 in ac
ht nemen. Achterklep (kofferbak)
Gerel at
eerde video Afb. 136
Handsfree Achterklep met elektrisch openen en
s
luit
en* Afb. 137
Achterklep geopend: toets om de
k l
ep met
een te sluiten. Afb. 138
Middenconsole: toets om de achter-
k l
ep t
e openen en sluiten. Openen van de achterklep
● Ontgrendel de wagen ››
›
pag. 132 en druk
kort op de greep aan de achterklep. In wa-
gens met Keyless Access kunt u direct druk- ken op de greep van de achterklep. De ach-
terkl
ep wordt ontgrendeld als een passende
sleutel wordt herkend in de buurt van de wa-
gen.
● OF: druk minstens één seconde op de toets
van de mid
denconsole ››› afb. 138. De toets
werkt ook wanneer het contact is uitgescha-
keld.
● OF: houd de toets
van de wagensleutel
ingedrukt gedurende ca. 1 seconde. Als de
wagen vergrendeld is, wordt enkel de achter-
klep ontgrendeld (de portieren blijven ver-
grendeld).
● OF: in wagens met Keyless Access en sen-
sorg
estuurd openen kan de achterklep wor-
den geopend door een voet door het bereik
van de sensoren onder de achterbumper te
brengen (Easy Open). De achterklep gaat au-
tomatisch open.
Achterklep sluiten
● Druk kort op de toets aan de achterk
lep
››› afb. 137 ››› .
● OF: druk op de toets
in de mid
denc
on-
sole tot de achterklep gesloten is ››› afb. 138.
● OF: in wagens met Keyless Access houdt u
de toets
van de wagensleutel ingedrukt
tot de klep gesloten is of brengt u een voet
door het bereik van de sensoren onder de
achterbumper (Easy Open) ››› pag. 136. De
wagensleutel mag zich niet op een afstand »
145
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 155 of 364

Lichten en zicht
Lichten en zicht
Lic ht
Ger el
ateerde video Afb. 142
Verlichting Stads- en dimlicht
Lees aandachtig de aanvullende informatie
› ›
›
pag. 31
De bestuurder is altijd verantwoordelijk voor
de juiste afstelling van de koplampen en het
voeren van de juiste verlichting.
Geluidssignalen om te waarschuwen dat de
lichten niet uit zijn
Wanneer de autosleutel niet in het contact-
slot zit en het bestuurdersportier open is,
hoort u enkele geluidssignalen in de onder-
staande gevallen: hierdoor wordt u eraan herinnerd dat de lichten nog uitgezet moeten
worden.
● W
anneer het parkeerlicht ingeschakeld is
›››
pag. 154.
● Wanneer de lichtschakelaar in stand o
staat
. ATTENTIE
Het stads- of dagrijlicht is niet helder genoeg
om de we g
voor u voldoende te verlichten of
door andere verkeersdeelnemers te worden
gezien.
● Schakel daarom 's nachts, bij regen of bij
slec
ht zicht altijd het dimlicht in. ATTENTIE
Als de koplampen te hoog zijn afgesteld en
verk eer
d worden gebruikt, kunnen overige
weggebruikers hierdoor worden afgeleid en
verblind. Dit kan ernstige ongevallen tot ge-
volg hebben.
● Zorg er altijd voor dat de koplampen correct
zijn afg
esteld. Let op
De bestaande wettelijke verlichtingsvoor-
sc hrif
ten voor elk land moeten in acht worden
genomen. Dagrijverlichting
Voor het dagrijlicht zijn er afzonderlijke lam-
pen in de kop
l
ampen opgenomen. Bij het in-
schakelen van de automatische dagrijverlich-
ting gaan die lampen branden 1)
››› .
Het d agrijlic
ht wordt ontstoken zodra het
contact wordt ingeschakeld, terwijl de scha-
kelaar in de standen of staat, al naar
gelang de stand voor de buitenverlichting is.
Wanneer de lichtschakelaar in de stand
staat, zorgt een verlichtingssensor voor het
automatisch in- en uitschakelen van het dim-
licht (inclusief de verlichting van het instru-
mentenpaneel) resp. het dagrijlicht, al naar
gelang de hoeveelheid daglicht. ATTENTIE
● U mag nooit met
dagrijlicht rijden als de
weg slecht verlicht is vanwege de weersom-
standigheden of als het het donker is. De
dagrijverlichting levert onvoldoende licht om
de weg goed te verlichten of om goed zicht-
baar te zijn voor andere weggebruikers.
● In wagens met achterlichten met lampen
gaan de acht
erlichten niet branden wanneer
de dagrijverlichting wordt ingeschakeld. Een
wagen zonder ingeschakelde achterlichten is
's nachts, bij regen of bij slecht zicht voor
achteropkomend verkeer niet zichtbaar. 1)
In wagens uitgerust met led-achterlichten gaat ook
het s t
adslicht achteraan branden. 153
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 156 of 364

Bedienen
Knipperlicht- en grootlichthendel Lees aandachtig de aanvullende informatie
›› ›
pag. 31
Zet de hendel in de basisstand om de betref-
fende functie in te schakelen.
Comfortlichten
Beweeg voor de comfortlichten de hendel
met ingeschakeld contact omhoog of omlaag
tot aan het punt waar u enige weerstand
voelt en laat de hendel los. Het knipperlicht
knippert driemaal.
De comfortknipperlichten kunnen worden in-
en uitgeschakeld in het Easy Connect-sys-
teem via toets en de functieknop SETUP
> Lichten > Comfortknipperlichten
› ›
›
pag. 34.
Bij wagens die niet over het betreffende me-
nu beschikken, kan de functie worden ge-
deactiveerd in een gespecialiseerde werk-
plaats. ATTENTIE
Verkeerd gebruik van de knipperlichten, het
niet g e
bruiken of het vergeten uit te schake-
len daarvan kan andere weggebruikers in ver-
warring brengen. Dit kan ernstige ongevallen
tot gevolg hebben.
● Geadviseerd wordt om tijdig het knipper-
licht t
e activeren als u van rijstrook wilt wis-
selen, inhalen of afslaan. ●
Direct n
a het wisselen van rijstrook, inha-
len of afslaan moet u het knipperlicht deacti-
veren. ATTENTIE
Een verkeerd gebruik van het grootlicht kan
on gev
allen en ernstig letsel veroorzaken. Het
grootlicht kan andere bestuurders afleiden en
verblinden. Let op
● Indien de comf or
tknipperlichten in werking
zijn (driemaal knipperen) en het comfortknip-
perlicht van het tegenoverliggende deel
wordt geactiveerd, dan stopt het actieve deel
met knipperen en knippert het licht slechts
eenmaal in het nieuwe deel dat is geselec-
teerd.
● Het knipperlicht werkt alleen bij ingescha-
keld c
ontact. De alarmlichten werken ook
wanneer het contact is uitgeschakeld.
● Als een knipperlicht op de aanhanger de-
fect i
s, gaat het controlelampje (knipperlich-
ten op aanhanger) knipperen op dubbele fre-
quentie dan normaal in de wagen.
● Het grootlicht kan alleen bij ingeschakeld
dimlic
ht worden aangezet.
● Bij koude of vochtige weersomstandighe-
den kunnen de k
oplampen, achterlichten en
knipperlichten tijdelijk beslagen zijn aan de
binnenzijde. Dit is een normaal verschijnsel
en heeft totaal geen invloed op de levensduur
van het verlichtingssysteem van de wagen. automatische rijlichtregeling *
De automatische rijlichtregeling is slechts
een hulp en k
an niet
alle rijsituaties herken-
nen.
Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat, worden automatisch de lichten van de
wagen en de verlichting van de instrumenten
en schakelaars in- en uitgeschakeld in de vol-
gende omstandigheden ››› in Dagrijver-
lichtin g op p
ag. 153:
Automatisch inschake-
lenAutomatisch uitscha-
kelen
De lichtsensor detecteert
dat het donker wordt, bij-
voorbeeld bij het inrijden
van een tunnel.Wanneer voldoende licht
wordt gedetecteerd.
De regensensor detecteert
de neerslag en schakelt de
ruitenwisser in.Wanneer de ruitenwisser
niet ingeschakeld wordt
na enkele minuten. ATTENTIE
Als de weg slecht verlicht is en andere weg-
ge bruik
ers de wagen niet of slecht kunnen
zien, kan dit tot ongevallen leiden.
● De automatische rijlichtregeling ()
sch
akelt het dimlicht alleen in bij verandering
van de lichtsterkte, maar niet bij mist bijvoor-
beeld. 154
Page 158 of 364

Bedienen
●
Dek het
zichtveld van de camera niet af;
● Controleer of de luchtverdeling bij het
zicht
veld van de camera niet defect is. Let op
Het grootlichtsignaal en het grootlicht kun-
nen a ltijd h andm
atig in- en uitgeschakeld
worden met de knipperlicht- en grootlicht-
hendel ››› pag. 154. Mistlicht
Afb. 143
Dashboard: lichtschakelaar. De controlelampjes
re
s
p. geven in licht-
schakelaar resp. op het instrumentenpaneel
aan of de mistlampen branden. ●
De mis
tlampen* inschakelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen uit tot in de
eerste stand ››› afb. 143 1 , vanaf de posities
, of
.
● Mistachterlicht insc
hakelen: trek de
lichtschakelaar van deze lampen volledig uit 2 , vanaf de positie
, of
.
● Om de mistlampen uit te schakelen drukt u
de lichtsc
hakelaar in of draait u deze in stand
. Let op
Het licht van het mistachterlicht kan het ach-
ter opk
omend verkeer verblinden. Gebruik de
mistachterlichten alleen bij gering zicht. Lichten met cornering-functie*
1) Bij langzaam draaien of in erg gesloten boch-
t
en, w
or
dt automatisch de hoekverlichting in-
geschakeld. De hoekverlichting kan geïnte-
greerd zijn in de mistlichten en gaat uitslui-
tend branden bij snelheden lager dan 40
km/u (25 mph).
Bij het kiezen van de achteruit wordt de
hoekverlichting aan beide zijden van de wa-
gen ontstoken, om een beter zicht te ver-
schaffen rondom om te manoeuvreren. Functie "Coming Home" De in-/uitschakeling van de functie vindt
pl
aats
via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd van "Coming Home" en/of "Leaving
Home" (standaard 30 s) kan ook worden in-
gesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Coming Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "Coming Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel (instapverlichting) inge-
schakeld.
Automatisch "Coming Home" activeren*
Voor wagens met licht- en regensensor (licht-
schakelaar met stand ).
● De wagen uitschakelen en de sleutel uit het
cont acts
lot nemen met de lichtschakelaar in
stand ›››
pag. 31. 1)
Deze functie is niet beschikbaar in wagens voor-
zien v
an full-led koplampen.
156
Page 159 of 364

Lichten en zicht
● De aut
om
atische functie "Coming Home"
wordt alleen ingeschakeld wanneer de licht-
sensor herkent dat het donker is.
● De "Coming Home" verlichting wordt inge-
sch
akeld bij het openen van het wagenpor-
tier.
Handmatig "Coming Home" activeren
Voor wagens zonder licht- en regensensor
(lichtschakelaar zonder stand ).
● Schakel de wagen uit en trek de sleutel uit
het cont
actslot.
● Schakel het grootlichtsignaal ca. 1 seconde
in.
● Ingeschakeld voor elke stand van de licht-
sch
akelaar.
● De "Coming Home" verlichting wordt inge-
sch
akeld bij het openen van het wagenpor-
tier. De uitschakeltijd van de koplampen (60
s) start bij het openen van het wagenportier.
Buiten werking stellen
● Indien er geen portier gesloten werd, auto-
matis
ch na het beëindigen van de uitschakel-
tijd van de koplampen (60 s).
● Tijdens de uitschakeltijd van de koplampen
bij het s
luiten van het laatste portier, wordt
de "Coming Home" uitgeschakeld na het ver-
strijken van de (in het menu van de radio in-
gestelde) vertragingstijd. ●
Bij het draaien
van de lichtschakelaar in
stand ›››
pag. 31.
● Bij het inschakelen van het contact (starten
van de motor).
F
unctie "Leaving Home" De functie "Leaving Home" is enkel beschik-
baar
v
oor wagens met licht- en regensensor
(lichtschakelaar met stand ).
De in-/uitschakeling van de functie vindt
plaats via het menu van de radio. De vertra-
gingstijd voor uitschakeling van de functie
"Leaving Home" (standaard 30 s) kan ook
worden ingesteld.
Wagen met halogeenkoplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
daglicht (DRL) van de koplampen, de achter-
ste stadslichten en de kentekenplaatverlich-
ting ingeschakeld.
Wagen met full-led koplamp
Bij de functie "Leaving Home" worden het
dimlicht en het daglicht (DRL) van de koplam-
pen, de achterste stadslichten, de kenteken-
plaatverlichting en de nabijheidslichten in de
achteruitkijkspiegel ("Welcome Light") inge-
schakeld. Activering
● Bij het ontgrendelen van de wagen (druk-
ken op openen op de af s
tandsbediening).
● De functie "Leaving Home" wordt enkel in-
ges
chakeld wanneer de lichtschakelaar in
stand staat en de lichtsensor herkent
dat het donker is.
Buiten werking stellen
● Na het beëindigen van de vertragingstijd
van de "Le
aving Home" (standaard 30 s).
● Bij het vergrendelen van de wagen (sluiten
met de afs
tandsbediening).
● Bij het draaien van de lichtschakelaar naar
een andere st
and dan .
● Bij het inschakelen van het contact.
Instapverlichting* 3 Geldig
voor wagens met licht- en regensensor
(lic
htschakelaar in stand ) en Full LED-koplam-
pen.
De instapverlichting is een lichtsysteem in de
buitenspiegels dat op de grond gericht is en
wordt in- of uitgeschakeld indien de licht-
schakelaar zich in stand bevindt of de
functie "Coming Home" / "Leaving Home"
wordt in- of uitgeschakeld.
157
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 165 of 364

Lichten en zicht
Regensensor* Afb. 147
Ruitenwisserhendel: regensensor Aafstellen.
Afb. 148
Gevoelig oppervlak van de regen-
sen sor
. De geactiveerde regensensor stuurt de rui-
t
en
w
isserinterval afhankelijk van de regenval
››› . De gevoeligheid van de regensensor
k an h
andm
atig worden ingesteld. Ruitenwis-
sers handmatig bedienen ››› pag. 161. Hendel in de gewenste stand drukken
›››
afb.
147:
Regensensor gedeactiveerd.
Regensensor actief; wis/was-automaat
indien nodig.
De gevoeligheid van de regensensor af-
stellen– de knop naar rechts instellen: hogere
gevoeligheid.
– de knop naar links instellen: lagere ge-
voeligheid.
Na het uitschakelen en opnieuw inschakelen
van het contact, blijft de regensensor geacti-
veerd en werkt hij weer zodra de ruitenwis-
sers in stand 1 staan en er harder dan 16
km/u (10 mph) w or
dt
gereden.
Gewijzigd gedrag van de regensensor
Mogelijke oorzaken van storingen en verkeer-
de interpretaties in het gebied van het gevoe-
lige oppervlak ››› afb. 148 van de regensen-
sor zijn o.a.:
● Beschadigde wisserbladen: een laagje wa-
ter op de bes
chadigde wisserbladen kan de
activeringstijd verlengen, de sproei-interval-
len verminderen of snel en continu wissen
veroorzaken.
● Insecten: door de aanwezigheid van insec-
ten k u
nnen de ruitenwissers geactiveerd wor-
den. 0 1
A ●
Str ooiz
out
op straat: in de winter kan het
zout dat op de straten wordt gestrooid een
overdreven lang wissen met een vrijwel dro-
ge voorruit veroorzaken.
● Vuil: droog stof, was, glasbekleding (lotus-
effect) of r
esten reinigingsmiddel (wasstraat)
kunnen de effectiviteit van de regensensor
verminderen of tot gevolg hebben dat deze
later of langzamer reageert of niet werkt.
● Barstje in de voorruit: door de inslag van
een steen w
ordt één wisbeweging met inge-
schakelde regensensor teweeggebracht. Ver-
volgens detecteert de regensensor dat het
gevoelige oppervlak verminderd is en stelt
zichzelf af. Afhankelijk van de omvang van de
inslag van de steen kan het gedrag van de
sensor anders zijn. ATTENTIE
Het is mogelijk dat de regensensor de regen
niet v
oldoende detecteert en de ruitenwissers
niet inschakelt.
● Indien nodig schakelt u de ruitenwissers
met de hand in w
anneer het water het zicht
door de voorruit hindert. Let op
● Maak r
egelmatig het gevoelige oppervlak
van de regensensor schoon en controleer de
wisserbladen op mogelijke beschadigingen
››› afb. 148 (pijl). » 163
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 187 of 364

Airconditioning
in de gewenste richting. Als het wieltje in de
s t
and
staat, is het luchtrooster gesloten.
● De luchtrichting oriënteren met de hendel
van het
ventilatierooster.
Er zijn ook luchtroosters die niet versteld
kunnen worden; deze zijn te vinden in het
dashboard 2 , in de beenruimte en achterin
de w ag
en. Let op
Plaats nooit voedingsmiddelen, medicijnen of
andere v
oorwerpen die gevoelig zijn voor
temperaturen voor de luchtroosters, ze kun-
nen beschadigd of onbruikbaar raken als ge-
volg van de lucht die uit de luchtroosters
stroomt. Luchtrecirculatiestand
Basisbegrippen
Luchtrecirculatie:
Handmatig ingestelde circulatie
In de circulatiefunctie wordt vermeden dat
b
uit
en
lucht terechtkomt in het interieur.
Bij zeer hoge buitentemperaturen moet de
handmatige instelling van de circulatiefunc-
tie kort geselecteerd worden om het interieur
sneller af te koelen. Uit veiligheidsoverwegingen wordt de lucht-
recir
culatie uitgeschakeld zodra op knop
wordt gedrukt of de luchtverdeelknop
op wordt gezet.
Handmatige circulatiefunctie in- en uitscha-
kelen
Inschakelen: druk op de knop tot het con-
trolelampje gaat branden.
Uitschakelen: druk op de knop tot het
controlelampje uitgaat.
Werking van de automatische circulatiefunc-
tie (menu van de klimaatregeling)
Als de automatische circulatiefunctie is geac-
tiveerd, wordt verse lucht toegelaten tot het
interieur van de wagen. Wanneer het systeem
een verhoogde concentratie aan schadelijke
stoffen in de buitenlucht vaststelt, wordt de
circulatiefunctie automatisch ingeschakeld.
Wanneer het verontreinigingsniveau opnieuw
een normaal peil bereikt, wordt de circulatie-
functie uitgeschakeld.
Het systeem is niet in staat om onaangena-
me geuren op te sporen.
De circulatiefunctie wordt niet automatisch
ingeschakeld in uitvoeringen zonder vocht-
sensor en in geval van de volgende buiten-
omstandigheden:
● De buitentemperatuur is lager dan +3°C
(+38°F). ●
Het koel systeem is uitgeschakeld en de
omgevingstemperatuur is lager dan +10°C
(+50°F).
● Het koelsysteem is uitgeschakeld, de om-
gevin
gstemperatuur is lager dan +15°C
(+59°F) en de ruitenwisser is ingeschakeld.
Het in- en uitschakelen van de automatische
luchtrecirculatie is mogelijk in het menu van
de klimaatregeling, onder Configuratie. ATTENTIE
Veiligheidsaanwijzingen ›››
in Inleiding op
pag. 181 in ac
ht nemen.
● Wanneer het koelsysteem niet werkt en de
circ
ulatiefunctie aanstaat, kunnen de ruiten
snel aandampen en kan het zicht zo aanzien-
lijk beperkt worden.
● Schakel de circulatiefunctie uit wanneer u
deze niet nodig heef
t. VOORZICHTIG
In wagens met airconditioning wordt aanbe-
vo l
en niet te roken wanneer de circulatiefunc-
tie is ingeschakeld. De aangezogen rook kan
neerslaan op de verdamper van het koelsys-
teem en op het actieve koolpatroon van het
stof- en pollenfilter, wat leidt tot een perma-
nente onaangename geur. » 185
Technische gegevens
Aanwijzingen
Bedienen
Noodgevallen
Veiligheid
Page 188 of 364

Bedienen
Let op
Climatronic: wanneer de ruitenwisser werkt,
wor dt
bij het achteruit schakelen de circula-
tiefunctie ingeschakeld om te vermijden dat
de uitlaatgassen of onaangename geuren het
interieur binnenkomen. Voorruitverwarming*
Afb. 175
Vochtigheids- en temperatuursensor
v an de
v
oorruit. De voorruitverwarming bestaat uit een aantal
v
er
w
armingsdraden die tussen de lagen van
de ruit zijn aangebracht. Door er elektrische
stroom op toe te passen, warmen ze op zodat
de temperatuur van het glas stijgt.
Dit helpt het aircosysteem om het beslaan
van de voorruit te voorkomen, of om de ruit
sneller te ontwasemen indien die is besla-
gen. Het systeem kan handmatig of automatisch
worden in
geschakeld.
Handmatig inschakelen ● Druk op de toets van het bedienin
gs-
paneel van de Climatronic.
● Druk op de functietoets om de voorruit
-
verwarming in of uit te schakelen.
Automatische inschakeling
Voor een soepel gebruik van de voorruitver-
warming is een automatische inschakeling
beschikbaar.
Het bedieningspaneel van de Climatronic kan
het risico op beslaan van de voorruit detecte-
ren dankzij de temperatuur- en vochtigheids-
sensoren, op basis waarvan het systeem
››› afb. 175 wordt in- of uitgeschakeld. Het
wordt ook automatisch geactiveerd door te
drukken op de toets van het Climatro-
nic-bedieningspaneel.
Voor automatische inschakeling is de volgen-
de instelling nodig:
● Druk op de toets van het bedienin
gs-
paneel van de Climatronic.
● Druk op de functietoets SETUP van het in-
f
otainmentsysteem.
● Schakel de functie in of uit door op de func-
tietoets Autom
atische voorruitverwarming te druk-
k en. 186
Page 196 of 364

Bedienen
van de startknop S
T
AR T ENGINE STOP zoals een
k lop
pend h
art wanneer het systeem gereed
is voor het in- en uitschakelen van het con-
tact.
Contact automatisch uitschakelen
Als de bestuurder zich van de auto verwijdert
met de autosleutel bij zich terwijl het contact
nog is ingeschakeld, wordt het contact niet
automatisch uitgeschakeld. Het contact
wordt automatisch uitgeschakeld door op de
vergrendelingstoets van de afstandsbedie-
ning te drukken of handmatig door op het
sensoroppervlak van de portiergreep ››› afb.
132 te drukken
Noodstopfunctie
Als er in de wagen geen passende sleutel
herkend wordt, zult u een noodstop moeten
uitvoeren. Op het display van het instrumen-
tenpaneel verschijnt er dan een waarschu-
wingstekst. Dit kan bijvoorbeeld het geval
zijn wanneer de batterij van de autosleutel
bijna of helemaal leeg is:
● Houd de autosleutel direct na het indruk-
ken v
an de startknop altijd bij de stuurkolom
››› afb. 179, zo dicht mogelijk bij het logo van
Kessy.
● Het contact wordt automatisch ingescha-
keld en
zo nodig slaat de motor aan. Nooduitschakeling
Als
de motor niet stopt door de startknop
kort in te drukken, dan moet een nooduit-
schakeling worden uitgevoerd:
● Druk binnen 3 seconden de startknop twee
keer in of druk
de startknop eenmaal in ge-
durende meer dan 1 seconde ››› .
● De motor gaat automatisch uit.
F u
nctie om de mot
or weer te starten
Als er eenmaal de motor uitgezet is geen
passende sleutel in de wagen aangetroffen
wordt, kan de motor pas na 5 seconden weer
gestart worden. Op het display van het in-
strumentenpaneel wordt een waarschuwing
hieromtrent weergegeven.
Na die vijf seconden kan de motor niet meer
zonder een passende sleutel in de wagen ge-
start worden.
Automatisch uitschakelen van het contact in
wagens met Start-Stop
Het contact van de wagen wordt automatisch
uitgeschakeld wanneer de wagen stilstaat en
het automatisch afzetten van de motor actief
is indien:
● de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is
vastgegespt,
● de bestuurder geen enkel pedaal intrapt,
● het bestuurdersportier geopend wordt. Indien na het automatisch uitschakelen van
het cont
act het dimlicht brandt, blijft het
stadslicht branden gedurende ca. 30 minu-
ten (indien de accu voldoende lading heeft).
Als de bestuurder de wagen vergrendelt of
het licht handmatig uitschakelt, gaat het
stadslicht uit. ATTENTIE
Iedere onbedoelde beweging van de wagen
kan ern s
tig letsel tot gevolg hebben.
● Trap na het inschakelen van het contact
niet op het
rem- of koppelingspedaal omdat
anders de motor meteen gestart kan worden. ATTENTIE
Nalatig of onachtzaam gebruik van de auto-
sl eut
els kan leiden tot ernstige verwondingen
en ongevallen.
● Laat wanneer u het voertuig verlaat nooit
de autos
leutel in de wagen achter. Anders
kunnen kinderen of onbevoegden de portie-
ren en de achterklep vergrendelen, de motor
starten of het contact inschakelen en op die
manier systemen zoals de elektrische ruitbe-
diening gebruiken. Let op
● Voor d
at u de wagen verlaat, moet u het
contact altijd handmatig uitschakelen en
eventueel rekening houden met de aanwijzin-
gen op het scherm van het instrumentenpa-
neel. 194