display TOYOTA BZ4X 2022 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2022, Model line: BZ4X, Model: TOYOTA BZ4X 2022Pages: 610, PDF Size: 96.21 MB
Page 343 of 610

Advanced Park-functie fileparkeren
Beschrijving functie
De functie fileparkeren kan worden
gebruikt als het beoogde parkeervak kan
worden gesignaleerd wanneer de auto
dicht bij en in lijn met het midden van het
parkeervak tot stilstand wordt gebracht.
Ook kan, afhankelijk van de conditie van
het parkeervak enzovoort, de stand van
de transmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.
Parkeren met behulp van de functie
fileparkeren1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
Als het parkeervak is gemarkeerd met
lijnen
AOngeveer 1 m*
BOngeveer 5-6m*
COngeveer 4,5 m of meer*
DOngeveer 8 m of meer* *
Dit is een referentiemeting voor het
signaleren van een parkeervak.
Afhankelijk van de omgeving is het
signaleren soms niet mogelijk.
Als er andere auto's geparkeerd staan
AOngeveer 1 m*
BOngeveer 7 m of meer*
COngeveer 4,5 m of meer*
DOngeveer 8 m of meer*
*
Dit is een referentiemeting voor het
signaleren van een parkeervak.
Afhankelijk van de omgeving is het
signaleren soms niet mogelijk.
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
341
5
Rijden
Page 344 of 610

• Als er een parkeerplaats wordtgesignaleerd waar uw auto kan
worden geparkeerd, wordt er een
vak met het beoogde parkeervak
weergegeven.
• Als het mogelijk is om hier haaks (vooruit/achteruit) in te parkeren,
selecteer dan het parkeervak en
selecteer vervolgens
om over te
schakelen op de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit).
• Afhankelijk van de omgeving kan deze functie mogelijk niet worden
gebruikt. Gebruik de functie voor
een ander parkeervak
overeenkomstig de informatie die
wordt weergegeven op het
multimedia-display.
3. Selecteer de toets “Start”. Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart. • Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) weergegeven en begint de
auto vooruit te rijden.
• Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park om de begeleiding
uit te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancelled” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert: →blz. 343
4. Voer de handelingen uit overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
Als de auto tot stilstand komt, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd.
Als u
selecteert op het
multimedia-display, zal de op het
voltooiingsscherm van de Parking
Assist weergegeven auto draaien.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
342
Page 346 of 610

Advanced Park-functie wegrijden uit
fileparkeervak
Beschrijving functie
Als bij het wegrijden uit een
fileparkeervak het systeem oordeelt dat
verlaten van het parkeervak mogelijk is,
kan de functie wegrijden uit
fileparkeervak worden gebruikt. Ook kan,
afhankelijk van de omgeving, de stand
van de transmissie worden gewijzigd
door de begeleidingsregeling als de
rijrichting van de auto moet worden
veranderd.
Verlaten van een parkeervak met behulp
van de functie wegrijden uit
fileparkeervak1. Druk met ingetrapt rempedaal en de transmissie in stand P op de
hoofdschakelaar van Advanced Park
en controleer of het selectiescherm
voor de vertrekrichting wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
2. Selecteer een pijl op het multimedia-display om de richting te
kiezen waarin u wilt wegrijden.
Met behulp van de
richtingaanwijzerschakelaar kunt u
alleen kiezen om naar links of rechts
weg te rijden. 3. Trap het rempedaal in en selecteer de
toets “Start”.
Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
Druk op de hoofdschakelaar van
Advanced Park om de begeleiding uit
te schakelen.
Als de begeleiding wordt
uitgeschakeld, wordt “Advanced Park
Cancelled” (Advanced Park
uitgeschakeld) weergegeven.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert: →blz. 345
4. Voer de handelingen uit overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto zich in een
positie bevindt waarin u kunt
wegrijden.
Als het stuurwiel niet bediend wordt,
zal de auto stoppen op de positie
waarin u kunt wegrijden. Zodra de
auto in een positie staat waaruit u
kunt wegrijden, wordt “You can exit by
moving the steering wheel” (u kunt
wegrijden door het stuurwiel te
bedienen) weergegeven. Als het
stuurwiel wordt bediend, wordt
“Advanced Park Finished” (Advanced
Park beëindigd) weergegeven en
wordt de begeleiding beëindigd. Pak
het stuurwiel vast en rijd vooruit.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
344
Page 349 of 610

Wanneer haaks inparkeren
(vooruit/achteruit) is geselecteerd
in stap 3
Wanneer fileparkeren is
geselecteerd in stap 3
5. Pas met behulp van de pijltoetsen de positie van het te registreren
parkeervak aan en selecteer
vervolgens de toets OK.
6. Selecteer de toets “Start”. Er klinkt een zoemer, er wordt een
melding met betrekking tot de
werking weergegeven op het
multi-informatiedisplay en de
begeleiding wordt gestart.
Als het rempedaal wordt losgelaten,
wordt “Moving Forward...” (rijdt naar
voren...) weergegeven en begint de
auto vooruit te rijden.
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel in de buurt
te dicht nadert:
→blz. 348
7. Voer de handelingen uit overeenkomstig de weergegeven
adviezen totdat de auto stopt in het
beoogde parkeervak.
8. Controleer de positie waarop de auto tot stilstand is gekomen. Pas indien
nodig de positie van het te registreren
parkeervak aan met behulp van de
pijltoetsen en selecteer vervolgens de
registratietoets.
“Registration Completed” (registratie
voltooid) wordt weergegeven op het
multimedia-display.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
347
5
Rijden
Page 350 of 610

• Registreer het parkeervak alleen als ergeen obstakels aanwezig zijn binnen
het met de dikke lijnen aangegeven
gebied.
• De mate waarin de positie van het te registreren parkeervak kan worden
aangepast, is beperkt.
Bij het parkeren in een met behulp van de
geheugenfunctie geregistreerd
parkeervak 1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
AOngeveer 1 m
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
Als de toets MODE wordt
weergegeven, kan deze worden
gekozen om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren. 3. Selecteer het gewenste parkeervak en
druk vervolgens op de toets “Start”.
Voer de procedure voor de functie
haaks inparkeren (vooruit/achteruit)
uit vanaf stap 3.(→Blz. 336)
Als u merkt dat de auto een voertuig,
object, persoon of greppel te dicht
nadert
Trap het rempedaal in om de auto tot
stilstand te brengen en zet de transmissie
in een andere stand om de rijrichting van
de auto te veranderen.
Op dat moment wordt de begeleiding
onderbroken. Als de toets “Start” echter
wordt geselecteerd, wordt de begeleiding
hervat en beweegt de auto in de richting
die overeenkomt met de geselecteerde
stand van de transmissie.
Bij het overschrijven van een
geregistreerd parkeervak
Als het maximale aantal parkeervakken is
geregistreerd en
wordt geselecteerd,
kan een geregistreerd parkeervak worden
geselecteerd en vervolgens worden
overschreven met een nieuw parkeervak.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
348
Page 353 of 610

Parkeren met behulp van de
afstandsbedieningsfunctie
Een smartphone kan worden gebruikt om
de parkeerfunctie op afstand te bedienen
als het beoogde parkeervak kan worden
gesignaleerd wanneer de auto dicht bij en
haaks op het midden van het parkeervak
tot stilstand wordt gebracht. Ook kan,
afhankelijk van de conditie van het
parkeervak enzovoort, de stand van de
transmissie worden gewijzigd door de
begeleidingsregeling als de rijrichting
van de auto moet worden veranderd.1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
(→Blz. 336)
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het multimedia-
display. (→Blz. 336)
3. Selecteer de toets
en selecteer
[Perpendicular/parallel]
(haaks/parallel).
4. Selecteer de toets [OK].
5. Verlaat de auto terwijl u de elektronische sleutel en de
smartphone bij u draagt en start
vervolgens de Remote Park-app op de
smartphone.
Het detectiegebied van de
elektronische sleutel bevindt zich
binnen ongeveer 3 m rond de auto.
Als er zich een obstakel binnen de
koers van de auto bevindt, verplaats
het dan alvorens de auto te parkeren.
Een pylon kan ook worden verplaatst
na het verlaten van de auto.
6. Bevestig van buiten de auto het parkeervak op het scherm van de
smartphone en selecteer vervolgens
de toets “Start”.
Start de bediening van de
afstandsbedieningsfunctie terwijl u
op een afstand van ten minste
ongeveer 50 cm van de auto en buiten
de koers van de auto staat. 7. Volg continu het werkingsgebied op
het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
De portieren worden automatisch
vergrendeld voordat de auto in
beweging komt.
8. Als het parkeervak is bereikt, wordt de transmissie in stand P gezet, wordt
het contact UIT gezet en worden de
portieren vergrendeld nadat de auto
tot stilstand is gebracht door de
parkeerrem.
Op de smartphone wordt een
voltooiingsscherm weergegeven.
De parkeerfunctie kan zelfs als er
obstakels aanwezig zijn, worden
gebruikt als
• Als de parkeerfuncties worden gebruikt bij een parkeervak met witte
lijnen kan het vak, zelfs als er zich een
obstakel in het parkeervak bevindt,
worden ingesteld als beoogd
parkeervak. Hierdoor kan de
begeleiding worden voortgezet nadat
een parkeervak vanaf de binnenzijde
van de auto is ingesteld en de auto
vervolgens wordt verlaten om een
obstakel te verplaatsen, zoals een
pylon op een invalideparkeerplaats.
• Bij haaks inparkeren met behulp van Advanced Park kunnen aan elke kant
van de auto 3 parkeervakken
(maximaal 6 in totaal) worden
gesignaleerd. Bij het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie kan echter
aan elke kant van de auto slechts
1 parkeervak worden gesignaleerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
351
5
Rijden
Page 355 of 610

Als de smartphone geen verbinding
kan maken met de auto, ontgrendel de
portieren dan weer met de
elektronische sleutel.
2. Selecteer de toets “Start” op het scherm van de smartphone.
Het contact wordt AAN gezet.
3. Controleer of de mogelijke vertrekrichting wordt weergegeven
en selecteer de vertrekrichting.
4. Volg continu het werkingsgebied op het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
Nadat de begeleiding is gestart, kan
deze halverwege stoppen of kan de
rijrichting van de auto worden
gewijzigd.
5. Verplaats de auto naar de positie waar de begeleiding wordt beëindigd en
stap in de auto terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt.
Stop de bediening van het scherm van
de smartphone of stap in de auto om
de begeleiding halverwege te
stoppen.
Wegrijden bij gebruik van de op afstand
bedienbare airconditioning
• Zelfs wanneer de remote airconditioning is ingeschakeld, kunt u
de ondersteuning bij het verlaten van
een parkeervak gebruiken. • Als de afstandsbedieningsfunctie
wordt gestart terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
de handelingen niet worden gevolgd
op een smartphone, kan de
begeleiding worden uitgeschakeld
door in de auto te stappen en het
rempedaal in te trappen.
Parkeren met behulp van de
afstandsbedieningsfunctie en
geheugenfunctie
Een smartphone kan worden gebruikt om
de geheugenfunctie op afstand te
bedienen als het beoogde parkeervak kan
worden gesignaleerd wanneer de auto
dicht bij een parkeervak dat eerder is
geregistreerd, tot stilstand wordt
gebracht. Ook kan, afhankelijk van de
conditie van het parkeervak enzovoort,
de stand van de transmissie worden
gewijzigd door de begeleidingsregeling
als de rijrichting van de auto moet
worden veranderd. 1. Breng de auto tot stilstand op een punt in lijn met en dicht bij het
midden van het beoogde parkeervak.
(→Blz. 346)
2. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park en controleer of er een
mogelijk parkeervak wordt
weergegeven op het multimedia-
display. (→Blz. 346)
3. Selecteer de toets
en selecteer
[Perpendicular/parallel]
(haaks/parallel).
4. [OK]. Als de toets [MODE] wordt
weergegeven, kan deze worden
geselecteerd om te wisselen tussen de
geheugenfunctie, de functie haaks
inparkeren (vooruit/achteruit) en de
functie fileparkeren.
5. Verlaat de auto terwijl u de elektronische sleutel en de
smartphone bij u draagt en start
vervolgens de Remote Park-app op de
smartphone.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
353
5
Rijden
Page 356 of 610

Het detectiegebied van de
elektronische sleutel bevindt zich
binnen ongeveer 3 m rond de auto.
Als er zich een pylon of ander obstakel
binnen de koers van de auto bevindt,
verplaats het dan na het verlaten van
de auto.
6. Bevestig van buiten de auto het parkeervak op het scherm van de
smartphone en selecteer vervolgens
de toets “Start”.
Start de bediening van de
afstandsbedieningsfunctie terwijl u
op een afstand van ten minste
ongeveer 50 cm van de auto en buiten
de koers van de auto staat.
7. Volg continu het werkingsgebied op het scherm van de smartphone terwijl
u de veiligheid van de omgeving van
de auto controleert; de auto beweegt
en het parkeren wordt begeleid.
Als de bediening van het scherm van
de smartphone wordt gestopt, kan de
begeleiding worden onderbroken en
de auto tot stilstand worden gebracht.
De portieren worden automatisch
vergrendeld voordat de auto in
beweging komt.
8. Als het parkeervak is bereikt, wordt de transmissie in stand P gezet, wordt
het contact UIT gezet, worden de
portieren vergrendeld en worden de
spiegels ingeklapt nadat de auto tot
stilstand is gebracht door de
parkeerrem.
Vervolgens wordt op de smartphone
een voltooiingsscherm weergegeven.
Voorbereiding voor het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie
Voorbereiding voor gebruik
Voer altijd het onderstaande uit alvorens
de afstandsbedieningsfunctie te
gebruiken: 1. Download de Remote Park-app in de appstore. 2. Zet het contact AAN en registreer de
smartphone als een Bluetooth-
apparaat in het multimediasysteem.
Raadpleeg voor meer informatie over
het registreren van een
Bluetooth-apparaat de handleiding
voor het multimediasysteem.
3. Stel de Remote Park-app in en registreer de auto.
4. De geregistreerde auto wordt weergegeven op het scherm van de
smartphone.
Selecteer de auto.
De naam en de afbeelding van de auto
kunnen worden gewijzigd via het
registratiescherm voor een nieuwe
auto.
Via het menuscherm kunnen auto's
worden toegevoegd.
Afstandsbedieningsfunctie aan/uit 1. Selecteer
op het multimedia-
display en selecteer vervolgens
“Advanced Park”.
2. Selecteer “Remote Park” om deze in of uit te schakelen. (De
standaardinstelling is aan.)
3. Druk op de hoofdschakelaar van Advanced Park.
Als de schakelaar wordt ingedrukt
terwijl de begeleiding is gestart, wordt
de begeleiding uitgeschakeld.
4. Selecteer de toets
die wordt
weergegeven op het
multimedia-display.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
354
Page 358 of 610

Uitschakelen/onderbreken Advanced
Park
De begeleiding wordt uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u het weer in te schakelen of
handmatig door te gaan met parkeren
met behulp van het stuurwiel.
• De hoofdschakelaar van AdvancedPark wordt ingedrukt
• De transmissie is in stand P gezet
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Een portier of de achterklep wordt geopend
• De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt
• De buitenspiegels worden ingeklapt
• De TRAC of VSC wordt uitgeschakeld
• De TRAC, de VSC of het ABS is in werking
• De startknop wordt ingedrukt
• Het systeem oordeelt dat de begeleiding niet kan worden
voortgezet in de huidige
parkeeromgeving
• Er zit een storing in het systeem
• Terwijl de auto stilstond, werd “Cancel” (annuleren) geselecteerd op
het multimedia-display
De begeleiding wordt onderbroken als
In de volgende situaties wordt de werking
van Advanced Park onderbroken.
De begeleiding kan weer worden gestart
door de aanwijzingen op het
multimedia-display te volgen.
Tevens wordt, als de begeleiding is
onderbroken en de stand van de
transmissie tweemaal wordt gewijzigd
terwijl het rempedaal is ingetrapt, de
begeleiding uitgeschakeld in de
desbetreffende stand van de transmissie.
Als de begeleiding echter is onderbroken doordat de stand van de transmissie is
gewijzigd, wordt de begeleiding
uitgeschakeld als de stand van de
transmissie eenmaal wordt gewijzigd.
• Het stuurwiel wordt bediend
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De stand van de transmissie is
gewijzigd
• De remregeling is in werking
• De cameratoets wordt ingedrukt
• De PKSB (Parking Support Brake) of de PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
werkt
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
uitgeschakeld als
In de volgende situaties wordt de werking
van de afstandsbedieningsfunctie
uitgeschakeld.
Aangezien het systeem is uitgeschakeld,
dient u in te stappen terwijl u de
elektronische sleutel bij u draagt en de
auto handmatig te parkeren met behulp
van het stuurwiel.
• Als aan een voorwaarde voor het stoppen van Advanced Park-
begeleiding wordt voldaan, met
uitzondering van het onderbreken
door het openen van een portier of
het losmaken van de
bestuurdersgordel
• Als de afstandsbedieningsfunctie wordt gebruikt terwijl de op afstand
bedienbare airconditioning werkt en
het contact AAN wordt gezet voordat
de op afstand bedienbare
airconditioning is uitgeschakeld
• Als er 5 minuten zijn verstreken sinds het gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is gestart
• Als er 3 minuten zijn verstreken sinds er een handeling is uitgevoerd
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
356
Page 359 of 610

• Als er 30 seconden zijn verstrekenzonder dat de auto in beweging kon
worden gebracht ondanks dat het
scherm van de smartphone is bediend
om de auto in beweging te brengen
• Als de aan-uittoets op het scherm van de smartphone wordt geselecteerd
• Als de Remote Park-app geforceerd wordt gesloten
• Als de auto op een steile helling staat
• Als een elektronische sleutel wordt gesignaleerd in de auto terwijl het
gebruik van de
afstandsbedieningsfunctie is
onderbroken
• Als de omgevingstemperatuur -10°C of lager is
De begeleiding met de
afstandsbedieningsfunctie wordt
onderbroken als
In de volgende situaties wordt de
begeleiding onderbroken.
• Als de Bluetooth-communicatie tussen de smartphone en het
multimediasysteem verbroken wordt
• Als de continue bediening van de smartphone wordt onderbroken
• Als de Remote Park-app naar de achtergrond verdwijnt (er wordt een
oproep ontvangen, de toets home
wordt ingedrukt, enz.)
• Als de elektronische sleutel niet wordt gesignaleerd
• Als er zich een obstakel in de rijrichting van de auto bevindt
• Als de auto wordt bediend terwijl de begeleiding is gestart
• Als de Smart Key wordt bediend terwijl de begeleiding is gestart
• Als het portier wordt ontgrendeld terwijl de begeleiding is gestart
• Als er een portier wordt geopend terwijl met de auto wordt gereden Wijzigen van de instellingen van
Advanced Park
Selecteer
op het multimedia-display
en selecteer vervolgens “Advanced Park”.
Remote Park
De afstandsbedieningsfunctie kan
worden in- en uitgeschakeld.
Speed Profile (snelheidsprofiel)
De rijsnelheid voor de begeleiding kan
worden ingesteld.
Deze instelling kan niet worden gewijzigd
tijdens het registreren van een
parkeervak in de geheugenfunctie.
Detect. range (detectiegebied)
De afstand waarop obstakels worden
vermeden tijdens de begeleiding kan
worden ingesteld.
Prk. Method (parkeermethode)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven bij een parkeervak waarbij
haaks inparkeren (vooruit/achteruit) en
fileparkeren mogelijk zijn, kan worden
ingesteld.
Prk. direction (parkeerrichting)
De voorkeursparkeerrichting die wordt
weergegeven wanneer vooruit of
achteruit haaks inparkeren mogelijk is,
kan worden geselecteerd.
Exit dir.:Per. (wegrijrichting:haaks)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer vooruit
of achteruit wegrijden uit een parkeervak
naar links of rechts mogelijk is, kan
worden geselecteerd.
Exit dir.:Par. (wegrijrichting:paral.)
De voorkeursrichting voor het wegrijden
die wordt weergegeven wanneer
wegrijden uit een fileparkeervak mogelijk
is, kan worden geselecteerd.
5.4 Gebruik van de ondersteunende systemen
357
5
Rijden