cruise control TOYOTA CAMRY 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: CAMRY, Model: TOYOTA CAMRY 2023Pages: 514, PDF Size: 64.44 MB
Page 204 of 514

Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is
stilgezet door het systeem
(afstandsregelmodus)
Druk op de schakelaar + RES als uw
voorligger begint te rijden.
Het volgen van uw voorligger wordt ook
hervat als u het gaspedaal intrapt
wanneer uw voorligger begint te rijden.
Uitschakelen en hervatten van de
snelheidsregeling
1Als u op de uitschakeltoets drukt,
wordt de snelheidsregeling uitgeschakeld.
De snelheidsregeling wordt eveneens
uitgeschakeld als het rempedaal
wordt ingetrapt.
(Als de auto is stilgezet door het
systeem, wordt de snelheidsinstelling
niet geannuleerd als het rempedaal
wordt ingetrapt.)
2Als u op de schakelaar + RES drukt,
wordt de cruise control hervat en wordt de
ingestelde rijsnelheid hervat.
Naderingswaarschuwing
(afstandsregelmodus)
Wanneer uw auto een voorligger te dicht
nadert en automatisch decelereren door
middel van de cruise control niet mogelijk
is, zal het scherm gaan knipperen en een
zoemer klinken om de bestuurder te
waarschuwen. Dit kan bijvoorbeeld
gebeuren als een andere bestuurder vóór
u invoegt terwijl u een voorligger volgt.
Trap het rempedaal in om voldoende
afstand tot uw voorligger te houden.
Mogelijk worden geen waarschuwingen
gegeven
In de volgende gevallen worden mogelijk
geen waarschuwingen gegeven als de
tussenafstand klein is.
• Als de snelheid van de voorligger
gelijk is aan of hoger is dan de
snelheid van uw eigen auto
• Als de voorligger extreem langzaam
rijdt
• Direct nadat de snelheid van de cruise
control is ingesteld
• Bij het intrappen van het gaspedaal
Functie voor verlaging van de
bochtensnelheid
Wanneer wordt gereden in de
afstandsregelmodus, verlaagt deze
functie de rijsnelheid wanneer wordt
bepaald dat dit nodig is.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
202
Page 205 of 514

Werking functie
Wanneer het stuurwiel wordt gedraaid,
neemt de rijsnelheid af. Wanneer het
stuurwiel naar de middenstand wordt
gedraaid, stopt de afname van de
rijsnelheid.
Afhankelijk van de situatie keert de
rijsnelheid vervolgens terug naar de
ingestelde snelheid van de
afstandsregelmodus.
In situaties waarin de afstandsregeling in
werking moet treden, zoals wanneer een
voorligger uw auto snijdt, wordt de
functie voor verlaging van de
bochtensnelheid uitgeschakeld.
Werkingsdisplay
Wordt weergegeven wanneer de
rijsnelheid wordt verlaagd.
Wanneer de rijsnelheid niet meer wordt
verlaagd, verdwijnt het display.
Wijzigen van de instellingen van de
functie voor het verlagen van de
bochtensnelheid
De functie voor het verlagen van de
bochtensnelheid kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld en de mate
van verlaging van de rijsnelheid kan
worden ingesteld m.b.v.
(→blz. 86)
op het multi-informatiedisplay.
Elke keer dat op
van de
bedieningstoets van het
instrumentenpaneel wordt gedrukt,
verandert de instelling.Selecteren van de constante-
snelheidsregelmodus
Wanneer de constante-
snelheidsregelmodus is geselecteerd,
blijft de auto met een ingestelde snelheid
rijden, zonder de tussenafstand te
regelen. Selecteer deze modus alleen
wanneer de afstandsregelmodus niet
goed werkt als gevolg van een vuile radar.
1. Houd bij uitgeschakelde cruise control
de cruise control-hoofdschakelaar
gedurende ten minste 1,5 seconden
ingedrukt.
Direct nadat op de schakelaar is
gedrukt, gaat het controlelampje
Dynamic Radar Cruise Control
branden. Vervolgens gaat het
controlelampje cruise control
branden.
Overschakelen naar de constante-
snelheidsregelmodus is alleen
mogelijk als de schakelaar wordt
bediend terwijl de cruise control uit
staat.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
203
4
Rijden
Page 206 of 514

2. Accelereer of decelereer met behulp
van het gaspedaal naar de gewenste
rijsnelheid (ongeveer 30 km/h of
hoger) en druk op de schakelaar -SET
om de snelheid op te slaan.
Het controlelampje cruise control SET
gaat branden.
De rijsnelheid op het moment dat de
schakelaar wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid.
Wijzigen van de ingestelde snelheid:
→blz. 201
Uitschakelen en hervatten van de
ingestelde snelheid:→blz. 202
Dynamic Radar Cruise Control met Road
Sign Assist (indien aanwezig)
Wanneer deze functie is ingeschakeld en
het systeem in de afstandsregelmodus
(→blz. 199) werkt en een verkeersbord
met een snelheidslimiet wordt
gesignaleerd, wordt de herkende
snelheidslimiet weergegeven met een pijl
omhoog/omlaag. De ingestelde snelheid
kan tot de herkende snelheidslimiet
worden verhoogd/verlaagd door de
schakelaar +RES/-SET ingedrukt te
houden.
• Wanneer de op dat moment
ingestelde snelheid lager is dan de
herkende snelheidslimiet
Houd de schakelaar +RES ingedrukt.
• Wanneer de op dat moment
ingestelde snelheid hoger is dan de
herkende snelheidslimietHoud de schakelaar -SET ingedrukt.
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist (indien aanwezig)
U kunt de Dynamic Radar Cruise Control
met Road Sign Assist inschakelen/
uitschakelen via
op het
multi-informatiedisplay. (→Blz. 81)
Wanneer de Dynamic Radar Cruise
Control met Road Sign Assist in werking
is en u bergaf rijdt, overschrijdt de
rijsnelheid mogelijk de ingestelde
snelheid.
In dit geval wordt de weergegeven
ingestelde rijsnelheid verlicht en klinkt er
een zoemer om de bestuurder te
waarschuwen.
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik kan worden
gebruikt als
• De selectiehendel in stand D staat.
• De gewenste snelheid kan worden
ingesteld wanneer de rijsnelheid
ongeveer 30 km/h of hoger is. (Als de
snelheid echter wordt ingesteld
terwijl de rijsnelheid lager is dan
ongeveer 30 km/h, wordt de snelheid
ingesteld op ongeveer 30 km/h.)
Accelereren na het instellen van de
rijsnelheid
Bedien het gaspedaal om te accelereren.
Na het accelereren gaat de auto weer
rijden met de ingestelde snelheid. Als de
afstandsregelmodus is ingeschakeld,
neemt de rijsnelheid echter mogelijk af
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
204
Page 208 of 514

Situaties waarin de functie voor
verlaging van de bochtensnelheid
mogelijk niet werkt
In situaties zoals de onderstaande, werkt
de functie voor verlaging van de
bochtensnelheid mogelijk niet:
• Wanneer met de auto in een flauwe
bocht wordt gereden
• Wanneer het gaspedaal wordt
ingetrapt
• Wanneer met de auto in een zeer
korte bocht wordt gereden
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed wanneer (indien aanwezig)
De Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist werkt mogelijk niet
goed in situaties waarbij de RSA
mogelijk niet goed werkt of niet goed
signaleert (→blz. 195). Controleer
daarom, wanneer u deze functie
gebruikt, het weergegeven verkeersbord
met de snelheidslimiet.
In de onderstaande gevallen wordt de
ingestelde snelheid mogelijk niet
gewijzigd in de herkende snelheidslimiet
door het ingedrukt houden van de
schakelaar +RES/-SET:
• Als er geen informatie over de
snelheidslimiet beschikbaar is
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
gelijk is aan de ingestelde snelheid
• Wanneer de herkende snelheidslimiet
buiten het snelheidsbereik van het
Dynamic Radar Cruise Control-
systeem ligtWerking van de remmen
Er kan een geluid van de remmen
hoorbaar zijn en de reactie van het
rempedaal kan veranderen, maar dit
duidt niet op een storing.
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
voor de Dynamic Radar Cruise Control
met volledig snelheidsbereik
Waarschuwingsmeldingen en zoemers
worden gebruikt om een systeemstoring
aan te geven of om de bestuurder te
informeren dat hij tijdens het rijden
extra moet opletten. Lees de op het
multi-informatiedisplay weergegeven
waarschuwingsmelding en volg de
aanwijzingen op. (→Blz. 168)
Omstandigheden waarin de sensor
voorliggers mogelijk niet op de juiste
manier signaleert
Bedien in onderstaande gevallen en
afhankelijk van de omstandigheden het
rempedaal wanneer het systeem
onvoldoende decelereert of bedien het
gaspedaal wanneer moet worden
geaccelereerd. Omdat de sensor deze
voertuigen wellicht niet op de juiste
manier signaleert, wordt er mogelijk
geen naderingswaarschuwing
(→blz. 202) gegeven.
• Auto's die plotseling voor u invoegen
• Auto's die met lage snelheden rijden
• Auto's die niet op dezelfde rijstrook
rijden
• Voertuigen met een relatief kleine
achterzijde (aanhangwagens zonder
lading, enz.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
206
Page 248 of 514

Werking van de airconditioning in de
ECO-rijmodus
De ECO-rijmodus regelt het verwarmen/
koelen en de aanjagersnelheid van het
airconditioningsysteem om brandstof te
besparen. Stel de aanjagersnelheid af of
schakel de ECO-modus uit om de
prestaties van de airconditioning te
verbeteren.
Auto Glide Control
• Als u tijdens het rijden in de
ECO-rijmodus met ingeschakelde
stand D het gaspedaal loslaat, wordt
onder bepaalde voorwaarden de Auto
Glide Control geactiveerd. (Mogelijk
wordt de Auto Glide Control
geactiveerd voordat u het gaspedaal
volledig hebt losgelaten.)
Wanneer de Auto Glide Control in
werking is, wordt de elektromotor
(tractiemotor) geregeld, zodat er
minder hard wordt gedecelereerd.
Hierdoor kan de auto uitrollen en
wordt er minder brandstof verbruikt.
Wanneer de Auto Glide Control in
werking is, gaat het controlelampje
AGC branden.
• De Auto Glide Control werkt in de
volgende situaties mogelijk niet:
– Als het rempedaal wordt ingetrapt
– Wanneer een andere schakelstand
dan D is geselecteerd
– Wanneer de rijsnelheid ongeveer
15 km/h of lager is
– Wanneer de auto op een aflopende
helling accelereert– Wanneer het PCS (Pre-Crash
Safety-systeem) in werking is
– Wanneer de Dynamic Radar Cruise
Control met volledig
snelheidsbereik is ingeschakeld
– Wanneer het Parking Support
Brake-systeem in werking is (indien
aanwezig)
– Wanneer het TRC- of VSC-systeem
in werking is
– Wanneer het TRC- of VSC-systeem
wordt uitgeschakeld door het
indrukken van de schakelaar VSC
OFF
Automatisch uitschakelen van de
sportmodus
De sportmodus wordt automatisch
uitgeschakeld als na het rijden in deze
stand het contact UIT wordt gezet.
4.6 Rijtips
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende
punten om zuinig en milieuvriendelijk te
rijden:
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het
koppel dat correspondeert met de mate
waarin het gaspedaal wordt ingetrapt
geleidelijker worden afgegeven dan
onder normale omstandigheden.
Bovendien wordt de werking van de
airconditioning (verwarmen/koelen)
geminimaliseerd zodat er minder
brandstof verbruikt wordt. (→Blz. 252)
Gebruik van de
hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de
naald van de hybridesysteemindicator
binnen de Eco-zone te houden.
(→Blz. 79)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
246
Page 344 of 514

• De led-koplampen
• De automatische verticale
koplampverstelling
• AHB (Automatic High Beam)
Als “Radar Cruise Control Unavailable
See Owner's Manual” (Dynamic Radar
Cruise Control-systeem niet
beschikbaar. Zie handleiding) wordt
weergegeven
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik wordt tijdelijk
uitgeschakeld of tot het in de melding
aangegeven probleem is opgelost.
(Oorzaken en oplossingen:→blz. 168)
Als “Radar Cruise Control Unavailable”
(Radar Cruise Control niet
beschikbaar) wordt weergegeven
De Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik kan tijdelijk niet
gebruikt worden. Gebruik het systeem
wanneer dit weer beschikbaar is.
Als er een melding wordt weergegeven
dat er een storing in de camera voor
aanwezig is
De onderstaande systemen worden
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld tot het in
de melding aangegeven probleem is
opgelost. (→Blz. 168, blz. 331)
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LTA (Lane Tracing Assist)
• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
• RSA (Road Sign Assist)
• AHB (Automatic High Beam)
Als er een melding wordt weergegeven
dat er een storing in de radarsensor
aanwezig is
De onderstaande systemen worden
mogelijk tijdelijk uitgeschakeld tot het in
de melding aangegeven probleem is
opgelost. (→Blz. 168, blz. 331)
• PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
• LTA (Lane Tracing Assist)• Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
Als “Engine Oil Level Low Add or
Replace” (Motoroliepeil laag. Bijvullen
of verversen) wordt weergegeven
Het motoroliepeil is mogelijk te laag.
Controleer het oliepeil en vul indien
nodig olie bij. Deze
waarschuwingsmelding verschijnt
mogelijk wanneer de auto op een helling
stilstaat. Plaats de auto op een
horizontale ondergrond en controleer of
de melding verdwijnt.
Waarschuwingszoemer
→Blz. 336
OPMERKING
Als “High Power Consumption Power
to Climate Temporarily Limited”
(Hoog energieverbruik. Voeding naar
klimaatregeling tijdelijk beperkt)
regelmatig wordt weergegeven
Mogelijk is er een storing met betrekking
tot het laadsysteem of de 12V-accu kan
verouderd zijn. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
7.2.5 Als uw auto een lekke band
heeft (auto's met een
bandenreparatieset)
Uw auto is niet uitgerust met een
reservewiel, maar wel met een
bandenreparatieset.
Een lekke band met perforatieschade
door een spijker of schroef kan voorlopig
worden gerepareerd met de
bandenreparatieset. (De
bandenreparatieset bestaat uit een fles
met bandenreparatievloeistof. De
bandenreparatievloeistof kan slechts één
keer worden gebruikt voor de tijdelijke
reparatie van één band, waarbij de spijker
of schroef in het loopvlak moet blijven
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
342
Page 364 of 514

WAARSCHUWING!
Gebruik van het compacte
reservewiel (indien aanwezig)
• Houd er rekening mee dat het
reservewiel speciaal ontworpen is
voor gebruik onder uw auto. Gebruik
uw reservewiel daarom niet onder
een andere auto.
• Monteer niet gelijktijdig meer dan
één compact reservewiel onder uw
auto.
• Vervang het reservewiel zo snel
mogelijk door een wiel met een
standaardband.
• Vermijd plotseling accelereren,
abrupte stuuracties, plotseling
remmen en schakelhandelingen die
een plotselinge motorremwerking
veroorzaken.
Gebruik van het compacte
reservewiel (indien aanwezig)
Het kan voorkomen dat de rijsnelheid
niet goed wordt weergegeven en dat de
volgende systemen niet goed werken:
– ABS en Brake Assist
– VSC
–TRC
– EPS
– AHB (Automatic High Beam)
– Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik
– LTA (Lane Tracing Assist)
– PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
– Bandenspanningswaarschuwings-
systeem
– Toyota Parking Assist-sensor
– PKSB (Parking Support Brake)
*
– Toyota Parking Assist Monitor
– BSM (Blind Spot Monitor)*
– Navigatiesysteem*
*
: Indien aanwezig
WAARSCHUWING!(Vervolg)
Snelheidsbeperking bij gebruik van
het compacte reservewiel (indien
aanwezig)
Rijd niet harder dan 80 km/h als er een
compact reservewiel onder de auto is
gemonteerd.
Het compacte reservewiel is niet
ontworpen voor gebruik bij hoge
snelheden. Het niet opvolgen van deze
voorzorgsmaatregel kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
Na gebruik van gereedschap en krik
Controleer voor het rijden of het
gereedschap en de krik weer goed zijn
opgeborgen en bevestigd. Dit om te
voorkomen dat een van deze
voorwerpen bij een aanrijding of bij hard
remmen letsel veroorzaakt.
7.2 Stappen die genomen moeten worden in noodgevallen
362
Page 507 of 514

Antidiefstalsysteem
Alarm*..................71
Deactiveren of uitschakelen van
het alarm.................71
Het alarm................71
Inschakelen van het
alarmsysteem..............71
Startblokkering.............70
Bedienen van verlichting en
ruitenwissers
AHB (Automatic High Beam)* . . .156
Bedienen van de
ruitenwisserhendel..........160
Bedieningsinstructies........154
Handmatig in- en uitschakelen
van het grootlicht..........157
Inschakelen van de Automatic High
Beam..................157
Inschakelen van het grootlicht . . .155
Lichtschakelaar............154
Ruitenwissers en -sproeiers. . . .160
Schakelaar mistlampen.......159
Wijzigen van de ruststand van de
ruitenwissers voor/optillen van de
ruitenwissers voor..........162
Belangrijke informatie
Alarmknipperlichten.........326
Als de auto onder water staat of het
water op de weg stijgt........327
Als uw auto in geval van nood tot
stilstand moet worden gebracht . .326
Gebruik van de airconditioning en de
achterruitverwarming
Automatische airconditioning . . .252
Bedieningspaneel
airconditioning............252
Gebruik van de automatische
modus.................253
Overige functies...........254
Stoelventilatoren...........260
Stoelverwarming achter.......260
Stoelverwarming voor........259
Stuurwielverwarming........259
Stuurwielverwarming*/
stoelverwarming*/
stoelventilatoren*..........258
Uitstroomopeningen........254Gebruik van de interieurverlichting
Interieurverlichting.........261
Leeslampjes..............261
Overzicht interieurverlichting . . .261
Verlichting middenarmsteun
achterstoel...............262
Gebruik van de ondersteunende
systemen
Als het TRC-/VSC-/ABS-systeem in
werking is...............209
BSM (Blind Spot Monitor)*.....213
BSM-functie..............215
De Rear Camera Detection-functie
in-/uitschakelen...........232
Detectiebereik van de sensoren
(auto's met Parking Support
Brake)..................221
Detectiebereik van de sensoren
(auto's zonder Parking Support
Brake)..................220
Detectiegebieden BSM-functie . .216
Detectiegebieden RCTA.......228
Display.............218
,232
Dynamic Radar Cruise Control met
Road Sign Assist (indien
aanwezig)...............204
Dynamic Radar Cruise Control met
volledig snelheidsbereik.......196
Functies die zijn opgenomen in het
LTA-systeem..............185
Functie voor verlaging van de
bochtensnelheid...........202
GPF-systeem
(benzineroetfilter)*.........208
Hervatten van het rijden met de
volgregeling als de auto is stilgezet
door het systeem
(afstandsregelmodus)........202
Het geluidsvolume van de zoemer
wijzigen................221
Inschakelen/uitschakelen Dynamic
Radar Cruise Control met Road Sign
Assist (indien aanwezig)......204
Inschakelen/uitschakelen van de
Parking Support Brake........236
Inschakelen/uitschakelen van de
RCTA ..................227
Instellen van de helderheid van de
indicator in de buitenspiegel. . . .214
Trefwoordenlijst
505