sensor TOYOTA COROLLA HATCHBACK 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: COROLLA HATCHBACK, Model: TOYOTA COROLLA HATCHBACK 2023Pages: 584, PDF Size: 88.99 MB
Page 205 of 584

De ruitenwissers maken automatisch
een aantal wisbewegingen nadat de
sproeier in werking treedt.
Auto's met koplampsproeiers: Als de
koplampen aan zijn en u de hendel
naar u toe getrokken houdt, werken
de koplampsproeiers één keer. Daarna
werken de koplampsproeiers elke
vijfde keer dat u de hendel naar u toe
trekt.
De ruitenwissers en ruitensproeiers
kunnen worden bediend als
Het contact AAN staat.
Effecten van de rijsnelheid op de
ruitenwisserwerking (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
De rijsnelheid heeft invloed op de
intervalwerking.
Regensensor (auto's met ruitenwissers
met regensensor)
• De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag. De auto is
voorzien van een optische sensor.
Deze werkt mogelijk niet goed als
zonlicht van de opkomende of
ondergaande zon af en toe op de
voorruit valt of als er insecten o.i.d. op
de voorruit zitten.
• Als de ruitenwisser in de AUTO-modus
wordt gezet terwijl het contact AAN
staat, maken de ruitenwissers één
wisslag om aan te geven dat de
AUTO-modus is ingeschakeld.• Als de temperatuur van de
regensensor 85°C of hoger is, of -15°C
of lager, werkt de automatische
functie mogelijk niet. Zet de
ruitenwisserschakelaar in dat geval in
een andere modus dan AUTO.
Als er geen vloeistof uit de
ruitensproeiers komt
Controleer of er ruitensproeiervloeistof
in het reservoir aanwezig is en
controleer als dat het geval is of de
sproeierkoppen niet verstopt zijn.
Bij het uitzetten van het
hybridesysteem in een noodgeval
tijdens het rijden
Als de ruitenwissers voor werken
wanneer het hybridesysteem wordt
uitgezet, zullen ze op hoge snelheid
werken. Zodra de auto stilstaat, wordt de
werking weer normaal als het contact
AAN wordt gezet, of stopt de werking als
het bestuurdersportier wordt geopend.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO (auto's met
ruitenwissers met regensensor)
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat er
niets bekneld raakt als de ruitenwissers
in werking treden.
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van
ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de
ruitensproeiervloeistof pas wanneer de
voorruit warm is. De vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en zo
het zicht belemmeren. Dit kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
203
4
Rijden
Page 211 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Probeer niet de werking van het
systeem te testen, omdat het
systeem dan mogelijk niet goed
werkt, hetgeen kan leiden tot een
ongeval.
• Als aandacht nodig is bij het
uitvoeren van rijhandelingen of er
een systeemstoring optreedt, wordt
er een waarschuwingsmelding of
waarschuwingszoemer geactiveerd.
Volg de instructies die worden
weergegeven als er een
waarschuwingsmelding wordt
weergegeven.
• Afhankelijk van geluid van buitenaf,
het volume van het audiosysteem,
enz. is de waarschuwingszoemer
mogelijk moeilijk te horen. Tevens is
het, afhankelijk van de
wegomstandigheden, mogelijk
moeilijk om de werking van het
systeem te herkennen.
Wanneer het nodig is om het systeem
uit te schakelen
Schakel in de volgende situaties het
systeem uit.
Als u dat niet doet, kan doordat het
systeem niet goed werkt een ongeval
ontstaan met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Wanneer de auto schuin staat door
een te zware belading of een lekke
band
• Tijdens het rijden met extreem hoge
snelheden
• Bij het slepen van een ander voertuig
• Wanneer de auto wordt vervoerd per
truck, boot, trein, enz.
• Wanneer de auto wordt opgetakeld
en de wielen vrij kunnen draaien
• Bij het controleren van de auto op
een rollenbank, bijvoorbeeld een
vermogensbank of een
snelheidsmetertester, of bij het
balanceren van de wielen op de auto
• Als sportief met de auto wordt
gereden of als op onverharde wegen
wordt gereden
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Wassen in een autowasstraat
• Als een sensor niet goed is uitgelijnd
of vervormd doordat de sensor of het
gebied eromheen is blootgesteld aan
hevige schokken
• Als er tijdelijk accessoires die een
sensor of het licht kunnen hinderen
op de auto zijn geplaatst
• Wanneer er een compact reservewiel
of sneeuwkettingen zijn gemonteerd
of een bandenreparatieset is
gebruikt
• Als de banden erg versleten zijn of als
de bandenspanning te laag is
• Als er banden in een andere maat
dan door de fabrikant
voorgeschreven zijn gemonteerd
• Als er niet stabiel met de auto kan
worden gereden ten gevolge van een
aanrijding, storing, enz.
Ondersteunend systeem
PCS (Pre-Crash Safety-systeem)
→Blz. 214
LTA (Lane Tracing Assist)
→Blz. 223
LDA (Lane Departure Alert)
→Blz. 227
Noodstopsysteem
→Blz. 250
AHS (Adaptive High Beam-systeem)
*
→Blz. 196
*Indien aanwezig
AHB (Automatic High Beam)
*
→Blz. 194
*Indien aanwezig
PDA (Proactive Driving Assist)
→Blz. 231
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
209
4
Rijden
Page 212 of 584

RSA (Road Sign Assist)
→Blz. 236
Dynamic Radar Cruise Control
→Blz. 240
Cruise control
→Blz. 248
Snelheidsbegrenzer
→Blz. 252
Door Toyota Safety Sense gebruikte
sensoren
Voor de werking van het systeem wordt
gebruikgemaakt van de informatie van
verschillende sensoren.
Sensoren die de
omgevingsomstandigheden signaleren
ARadarsensor voor
BCamera voor
WAARSCHUWING!
Voorkomen van storingen in de
radarsensoren
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Als u dat
niet doet, kan doordat een radarsensor
niet goed werkt een ongeval ontstaan
met dodelijk of ernstig letsel tot
gevolg.
• Houd de radarsensoren en de
afdekkingen ervan altijd schoon.
Reinig de voorzijde van de
radarsensoren of de voor- of
WAARSCHUWING!(Vervolg)
achterzijde van de afdekking ervan
als ze vuil zijn of als er bijvoorbeeld
condens of sneeuw op zit.
Reinig de radarsensor en de
afdekking ervan met een zachte doek
zodat het vuil ervan kan worden
verwijderd zonder dat er
beschadigingen ontstaan.
ARadarsensor
BAfdekking radarsensor
• Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een radarsensor, de
afdekking van een radarsensor of het
omliggende gebied.
• Stel een radarsensor en zijn omgeving
niet bloot aan schokken. Laat de auto
controleren door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur
of een andere naar behoren
gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige als de radarsensor, de
grille of de voorbumper is
blootgesteld aan een schok.
• Haal de radarsensoren niet uit elkaar.
• Wijzig of spuit de radarsensoren en de
afdekking ervan niet en laat ze
uitsluitend vervangen door originele
Toyota-onderdelen.
• In de volgende situaties moeten de
radarsensoren opnieuw worden
gekalibreerd. Neem contact op met
een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige voor meer
informatie.
– Als een radarsensor is verwijderd en
geplaatst, of vervangen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
210
Page 214 of 584

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Bevestig geen accessoires die de
camera voor kunnen hinderen op de
motorkap, de grille of de voorbumper.
Neem voor meer informatie contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
• Zorg er als een surfplank of een ander
lang voorwerp op het dak moet
worden geplaatst voor dat de camera
voor er niet door wordt gehinderd.
• Wijzig niets aan de koplampen en aan
andere verlichting.
Plaats waar de camera voor op de
voorruit is bevestigd
Als het systeem signaleert dat de
voorruit mogelijk is beslagen, activeert
het automatisch de verwarming om het
gedeelte van de voorruit bij de camera
voor te ontwasemen. Raak bijvoorbeeld
bij het wassen van de auto het gedeelte
van de voorruit bij de camera voor niet
aan voordat de voorruit voldoende is
afgekoeld, om brandwonden te
voorkomen.
Situaties waarin de sensoren mogelijk
niet goed werken
• Wanneer de hoogte of de
hellingshoek van de auto is gewijzigd
door modificaties
• Wanneer de voorruit vuil, beslagen,
gebarsten of beschadigd is
• Wanneer de omgevingstemperatuur
hoog of laag is
• Wanneer het gedeelte van de voorruit
voor de sensor is bedekt met
bijvoorbeeld modder, sneeuw, dode
insecten of vuil
• Onder slechte weersomstandigheden,
bijvoorbeeld bij zware regenval, mist,
sneeuw of een zandstorm
• Wanneer bijvoorbeeld water, sneeuw
of stof wordt opgeworpen door een
voorligger, of bij het rijden door een
mistbank of rook• Wanneer met uitgeschakelde
koplampen in het donker wordt
gereden, bijvoorbeeld 's nachts of in
een tunnel
• Wanneer het lampglas van de
koplampen vuil is waardoor de
koplampen de weg minder goed
verlichten
• Wanneer de koplampen niet goed zijn
afgesteld
• Wanneer een koplamp defect is
• Wanneer de verlichting van een ander
voertuig, de zon of gereflecteerd licht
direct in de camera voor schijnt
• Wanneer de helderheid van het
omgevingslicht plotseling verandert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van een televisiezendmast,
radiozender of elektriciteitscentrale,
een met een radar uitgeruste auto of
een andere locatie waar mogelijk
sterke radiogolven of
elektromagnetische velden aanwezig
zijn
• Wanneer een ruitenwisserblad de
camera voor blokkeert
• Wanneer wordt gereden in de buurt
van objecten die radiogolven sterk
reflecteren zoals:
– Tunnels
– Stalen bruggen
– Grindwegen
– Besneeuwde wegen met diepe
sporen
– Muren
– Vrachtwagencombinaties
– Putdeksels
– Vangrails
– Stalen platen
• Bij het naderen van een stoep of
versmalling
• Wanneer het te signaleren voertuig
smal is, zoals een scootmobiel
• Wanneer het te signaleren voertuig
een platte voor- of achterzijde heeft,
zoals een onbeladen vrachtwagen
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
212
Page 216 of 584

• Bij het rijden op een tijdelijke
rijstrook, bijvoorbeeld bij
wegwerkzaamheden
• Wanneer op rijstrookmarkeringen
lijkende structuren, patronen of
schaduwen worden gesignaleerd
• Wanneer de rijstrookmarkeringen
slecht zichtbaar zijn of bij het rijden
op een nat wegdek
• Wanneer de rijstrookmarkering op
een stoeprand is aangebracht
• Bij het rijden over een lichtgekleurd
en reflecterend wegoppervlak, zoals
beton
Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken
• Wanneer een storing is gesignaleerd
in dit systeem of een gerelateerd
systeem zoals het remsysteem of de
stuurinrichting
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem in werking is
• Wanneer de VSC, de TRC of een ander
veiligheidssysteem is uitgeschakeld
Veranderingen in het werkingsgeluid
van de remmen en de pedaalrespons
• Na het remmen kan een geluid van de
remmen hoorbaar zijn en kan de
respons van het rempedaal
veranderen. Dit duidt echter niet op
een storing.
• Wanneer het systeem in werking is,
kan het rempedaal harder aanvoelen
dan normaal of enigszins wegzakken.
In beide situaties kan het rempedaal
dieper worden ingetrapt. Trap het
rempedaal indien nodig dieper in.
4.5.3 PCS (Pre-Crash
Safety-systeem)
Het Pre-Crash Safety-systeem gebruikt
sensoren om objecten (→blz. 215) te
signaleren binnen de koers van de auto.
Wanneer het systeem oordeelt dat de
kans op een frontale aanrijding met eensignaleerbaar object groot is, wordt een
waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder aan te sporen om uit te wijken
en wordt de potentiële remdruk verhoogd
om de bestuurder te helpen een
aanrijding te voorkomen. Wanneer het
systeem oordeelt dat de kans op een
aanrijding zeer groot is, worden de
remmen automatisch bekrachtigd om te
helpen een aanrijding te voorkomen of
om de impact van een aanrijding te
helpen verminderen.
Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in-/uitgeschakeld en het
waarschuwingstijdstip kan worden
gewijzigd. (→Blz. 223)
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
• De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor een veilig
rijgedrag. Let goed op de omgeving
om te zorgen dat u veilig rijdt.
Gebruik het Pre-Crash
Safety-systeem nooit in plaats van
normaal remmen. Dit systeem zorgt
er niet in alle situaties voor dat een
aanrijding wordt voorkomen of dat
de gevolgen ervan worden
gereduceerd. Te veel vertrouwen op
dit systeem kan leiden tot een
ongeval met dodelijk of ernstig letsel
tot gevolg.
• Hoewel het Pre-Crash
Safety-systeem is ontworpen om
aanrijdingen te helpen voorkomen of
de schade bij een aanrijding te
helpen beperken, is de effectiviteit
afhankelijk van allerlei
omstandigheden. Daardoor levert
het systeem mogelijk niet altijd
dezelfde prestaties. Lees de
volgende aanwijzingen aandachtig
door. Vertrouw niet blindelings op dit
systeem en rijd altijd voorzichtig.
• Voor een veilig gebruik:→blz. 208
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
214
Page 223 of 584

– Als er (geverfde) patronen vóór uw
auto aanwezig zijn die ten onrechte
aangezien kunnen worden voor een
signaleerbaar object
– Bij het passeren van een signaleer-
baar object dat van rijstrook wisselt
of links of rechts afslaat
– Bij het passeren van een
signaleerbaar object dat stilstaat
om links of rechts af te slaan
– Als een signaleerbaar object stopt
net voordat het zich in de rijrichting
van uw auto bevindt
–
Wanneer wordt gereden op plaatsen
met een constructie boven de weg
(verkeersbord, reclamebord, enz.)
– Bij het naderen van een slagboom
van een elektronische tolpoort,
slagboom bij een parkeerterrein of
andere afscheiding die open- en
dichtgaat
– Als bij het links of rechts afslaan een
tegenligger, voetganger of fietser
voor uw auto langs kruist
– Bij het links of rechts afslaan voor
een tegenligger, voetganger of
fietser langs
– Wanneer u links/rechts afslaat en
een tegemoetkomend voertuig,
tegemoetkomende motorfiets of
tegemoetkomende voetganger of
fietser stopt of van koers wijzigt
direct voordat hij/zij binnen de
koers van de auto komt
– Als bij het afslaan naar links of
rechts een tegenligger ook links of
rechts afslaat voor uw auto
– Als het stuurwiel wordt bewogen in
de richting van de baan van een
tegenligger
Situaties waarin het systeem mogelijk
niet goed werkt
• Onder bepaalde omstandigheden,
zoals de volgende, kan een
signaleerbaar object mogelijk niet
worden gedetecteerd door de voorste
sensoren, waardoor het systeem
mogelijk niet goed werkt:
– Wanneer een signaleerbaar object
uw auto nadert
– Wanneer uw auto of een
signaleerbaar object een
slingerende beweging maakt
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
221
4
Rijden
Page 225 of 584

• PIn aanvulling op het voorgaande
werkt de Emergency Steering Assist in
sommige situaties, zoals de
onderstaande, mogelijk niet:
– Als een signaleerbaar object zich te
dicht bij de auto bevindt
– Als er onvoldoende ruimte is voor
een uitwijkmanoeuvre of als er een
obstakel is in de uitwijkrichting
– Bij tegemoetkomend verkeer
Wijzigen van de instelling van het
Pre-Crash Safety-systeem
• Het Pre-Crash Safety-systeem kan
worden in- of uitgeschakeld via de
persoonlijke voorkeursinstellingen.
(→Blz. 452)
Het systeem wordt iedere keer
wanneer het contact AAN wordt gezet
ingeschakeld.
• Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het waarschuwingslampje PCS
branden en wordt er een melding
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
• De instellingen van het Pre-Crash
Safety-systeem kunnen worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 452)
• Als de timing van de Pre-Crash-
waarschuwing wordt gewijzigd, wordt
dienovereenkomstig ook de timing
van de Emergency Steering Assist
gewijzigd. Wanneer “Later” wordt
geselecteerd, werkt de Emergency
Steering Assist (uitgezonderd de
actieve besturing) in de meeste
gevallen niet.
• Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem is ingeschakeld, zal
de Pre-Crash-waarschuwing qua
timing werken als bij de instelling
“Earlier” (eerder), ongeacht de
instelling van de gebruiker.4.5.4 LTA (Lane Tracing Assist)
LTA-functies
• Deze functie werkt op wegen met
duidelijke belijning als het Dynamic
Radar Cruise Control-systeem is
ingeschakeld. Met behulp van de
camera voor en de radarsensor
worden de rijstrookmarkeringen en
andere auto's in de omgeving
gesignaleerd en wordt het stuurwiel
bediend om de positie van de auto op
de rijstrook vast te houden.
Gebruik deze functie alleen op
snelwegen en autowegen.
Wanneer het Dynamic Radar Cruise
Control-systeem niet in werking is,
werkt deze functie niet.
In gevallen waarin de
rijstrookmarkeringen niet (goed)
zichtbaar zijn, bijvoorbeeld wanneer u
in een file staat, werkt deze functie op
basis van de positie van de auto's voor
en naast u.
Als het systeem signaleert dat het
stuurwiel een bepaalde periode niet
bediend is of dat het stuurwiel niet
stevig wordt vastgehouden, wordt een
waarschuwing weergegeven op het
display en wordt de functie tijdelijk
uitgeschakeld.
Pak het stuurwiel stevig vast om de
functie weer in te schakelen.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
223
4
Rijden
Page 228 of 584

WAARSCHUWING!
Situaties waarin de functies mogelijk
niet goed werken
In de volgende situaties werken de
functies mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Vertrouw niet te veel op deze
functies. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
• Als een voorligger van rijstrook
wisselt (uw auto kan de voorligger
volgen en ook van rijstrook wisselen)
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als een voorligger slingert (uw auto
kan ook gaan slingeren en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger de rijstrook verlaat
(uw auto kan de voorligger volgen en
ook de rijstrook verlaten)
• Als een voorligger dicht langs de
rand van de rijstrook rijdt (uw auto
kan de voorligger volgen en mogelijk
de rijstrook verlaten)
• Als er een bewegend voorwerp in de
buurt is (afhankelijk van de positie
van het voorwerp ten opzichte van
uw auto, gaat uw auto mogelijk
slingeren)
• Als de auto last heeft van zijwind of
turbulentie van passerende auto's
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 212
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 213
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 208
Display werking van ondersteuning stuurwielbediening
De bedrijfsstatus van het LTA-systeem wordt aangegeven.
Controlelampje Weergave rijstrook Stuurwielicoon Situatie
WitGrijs/witGrijsLCA staat stand-by
GroenGroenGroenLTA is in werking
Oranje
KnippertOranje
KnippertGroenDe auto verlaat de
rijstrook aan de zijde
waar de weergave
van de rijstrook
knippert
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
226
Page 232 of 584

Afhankelijk van de omstandigheden en
de conditie van de weg, werkt deze
functie mogelijk niet.
Wijzigen van LDA-instellingen
• Het LDA-systeem kan worden in- of
uitgeschakeld via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 452)
• De instellingen van de LDA worden
gewijzigd via de persoonlijke
voorkeursinstellingen. (→Blz. 452)
WAARSCHUWING!
Situaties waarin het systeem
mogelijk niet goed werkt
In de volgende situaties werkt het
systeem mogelijk niet goed, waardoor
de auto zijn rijstrook zou kunnen
verlaten. Vertrouw niet te veel op deze
functies. Als bestuurder blijft u
verantwoordelijk voor de veiligheid
door de omgeving in de gaten te
houden en het stuurwiel te bedienen.
• Als de grens tussen weg en berm,
stoeprand, vangrail, enz. onduidelijk
of onregelmatig is.
• Als de auto last heeft van zijwind of
turbulentie van passerende auto's
• Situaties waarin de rijstrook mogelijk
niet wordt gesignaleerd:→blz. 213
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 212
• Situaties waarin bepaalde functies of
alle functies van het systeem niet
werken:→blz. 214
• Wanneer het nodig is om het
systeem uit te schakelen:→blz. 208
Schermen en bediening
De bedrijfsstatus van de Lane Departure Alert en de stuurassistentie voor het voorkomen
van het verlaten van de rijstrook worden weergegeven.
Controlelampje Weergave rijstrook Stuurwielicoon Situatie
Oranje
BrandtBrandt niet Brandt nietSysteem uitgescha-
keld
Brandt niet
GrijsBrandt nietGeen rijstrookmarke-
ringen gesignaleerd
Brandt niet
WitBrandt nietRijstrookmarkeringen
gesignaleerd
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
230
Page 233 of 584

Controlelampje Weergave rijstrook Stuurwielicoon Situatie
Oranje
KnippertOranje
KnippertBrandt nietLane Departure
Alert-functie is in
werking aan de zijde
waar de weergave
van de rijstrook knip-
pert
GroenGroenGroenStuurassistentie is in
werking aan de zijde
waar de weergave
van de rijstrook
brandt
Oranje
KnippertOranje
KnippertGroenLane Departure
Alert-functie/
stuurassistentie is in
werking aan de zijde
waar de weergave
van de rijstrook
knippert
4.5.6 PDA (Proactive Driving
Assist)*
*Indien aanwezig
Als een signaleerbaar object (→blz. 232)
zich te dicht bij de auto bevindt, worden
de remmen en het stuurwiel bedient door
de Proactive Driving Assist om te
voorkomen dat de auto te dicht in de
buurt komt van het object.
WAARSCHUWING!
Voor een veilig gebruik
De bestuurder is zelf verantwoordelijk
voor een veilig rijgedrag.
• De Proactive Driving Assist is
bedoeld ter ondersteuning van het
remmen en sturen om te voorkomen
dat de auto te dicht in de buurt komt
van een signaleerbaar object. De
mate van ondersteuning is echter
beperkt.
De bestuurder dient zelf te remmen
en te sturen. Lees de volgende
aanwijzingen aandachtig door.
Vertrouw niet blindelings op het
Proactive Driving Assist-systeem en
rijd altijd voorzichtig. (→Blz. 233)
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• De Proactive Driving Assist
vermindert niet de hoeveelheid
aandacht die nodig is om veilig te
kunnen rijden. Zelfs als het systeem
correct functioneert, kunnen de
rijomstandigheden die het systeem
signaleert afwijken van
waarnemingen van de bestuurder. De
bestuurder moet daarom nog steeds
goed opletten, gevaar inschatten en
de veiligheid waarborgen. Te veel
vertrouwen op dit systeem kan
leiden tot een ongeval met dodelijk
of ernstig letsel tot gevolg.
• De Proactive Driving Assist is niet
bedoeld om zorgeloos of roekeloos
rijgedrag te rechtvaardigen en kan
ook niet helpen tijdens het rijden bij
slecht zicht. De bestuurder is zelf
verantwoordelijk voor het in de
gaten houden van de omgeving van
de auto en voor een veilig rijgedrag.
Als Proactive Driving Assist wordt
uitgeschakeld
• Situaties waarin de sensoren
mogelijk niet goed werken:
→blz. 212
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
231
4
Rijden