display TOYOTA HIGHLANDER 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: HIGHLANDER, Model: TOYOTA HIGHLANDER 2023Pages: 498, PDF Size: 69.85 MB
Page 269 of 498

Druk nogmaals op de schakelaarom
het systeem weer in te schakelen.
Uitschakelen van de TRC, VSC en Trailer
Sway Control
Houd de schakelaar
langer dan
3 seconden ingedrukt terwijl de auto
stilstaat om het TRC- en VSC-systeem uit
te schakelen.
Het controlelampje VSC OFF gaat
branden en “Traction Control Turned
OFF” (Traction Control uitgeschakeld)
wordt op het multi-informatiedisplay
weergegeven.
*
Druk nogmaals op de schakelaarom
het systeem weer in te schakelen.
*Bij auto's met PCS (Pre-Crash
Safety-systeem), wordt de PCS ook
uitgeschakeld (alleen Pre-Crash-
waarschuwing is beschikbaar). Het
waarschuwingslampje PCS gaat branden
en er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 200)
Wanneer de melding wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay dat de TRC is
uitgeschakeld, zelfs al is de schakelaar
niet ingedrukt
TRC is tijdelijk uitgeschakeld. Als de
melding niet verdwijnt neem dan contact
op met een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.Voorwaarden voor werking Hill Start
Assist Control
Als aan de volgende vier voorwaarden
wordt voldaan, werkt de Hill Start Assist
Control:
• De selectiehendel staat in een andere
stand dan P of N (bij het
vooruit/achteruit bergop wegrijden)
• De auto staat stil
• Het gaspedaal wordt niet ingetrapt
• De parkeerrem is niet geactiveerd
Automatisch uitschakelen van Hill
Start Assist Control
De Hill Start Assist Control wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De selectiehendel staat in stand P of N
• Het gaspedaal wordt ingetrapt
• De parkeerrem wordt geactiveerd
• Er zijn maximaal 2 seconden
verstreken nadat het rempedaal is
losgelaten.
Bijgeluiden en trillingen die worden
veroorzaakt door ABS, Brake Assist,
VSC, Trailer Sway Control, TRC en Hill
Start Assist Control
• Het is mogelijk dat u tijdens het
starten van het hybridesysteem of bij
het wegrijden een geluid in de
motorruimte hoort wanneer het
rempedaal herhaaldelijk wordt
ingetrapt. Dit duidt niet op een
storing in een van deze systemen.
• De volgende verschijnselen kunnen
zich voordoen als bovenstaande
systemen in werking zijn. Geen van
deze verschijnselen duidt op een
storing.
– Er kunnen trillingen gevoeld
worden in de carrosserie en de
stuurinrichting.
– Nadat de auto tot stilstand is
gekomen, kan het geluid van een
elektromotor hoorbaar zijn.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
267
4
Rijden
Page 270 of 498

Werkingsgeluiden ECB
In de volgende gevallen zijn mogelijk
werkingsgeluiden van de ECB te horen.
Dit duidt echter niet op een storing.
• Werkingsgeluiden vanuit de
motorruimte die zich voordoen
wanneer het rempedaal wordt
bediend.
• Wanneer het bestuurdersportier
wordt geopend, kan aan de voorzijde
van de auto een geluid hoorbaar zijn
dat afkomstig is van het remsysteem.
• Werkingsgeluiden vanuit de
motorruimte die zich voordoen
wanneer na het uitschakelen van het
hybridesysteem een of twee minuten
zijn verstreken.
Geluiden en trillingen tijdens de werking
van de Active Cornering Assist
Tijdens de werking van de Active
Cornering Assist kunnen geluiden en
trillingen vanuit het remsysteem worden
waargenomen, maar deze duiden niet op
een storing.
Gereduceerde bekrachtiging door het
EPS-systeem
De mate van bekrachtiging door het
EPS-systeem wordt gereduceerd om het
systeem tegen oververhitting te
beschermen als er gedurende langere
tijd veel stuurbewegingen worden
uitgevoerd. Hierdoor kan de besturing
zwaar aanvoelen. Probeer als dat het
geval is minder frequent te sturen of
breng de auto tot stilstand en schakel
het hybridesysteem UIT. Het
EPS-systeem moet binnen 10 minuten
weer normaal werken.
Automatisch opnieuw inschakelen van
de TRC, de Trailer Sway Control en het
VSC-systeem
Als de TRC- en VSC-systemen zijn
uitgeschakeld, worden deze automatisch
opnieuw ingeschakeld in de volgende
situaties:
• Als het contact UIT wordt gezet• Als alleen het TRC-systeem is
uitgeschakeld, wordt de TRC weer
ingeschakeld zodra de rijsnelheid
toeneemt. Als zowel het TRC- als het
VSC-systeem is uitgeschakeld, worden
deze niet automatisch weer
ingeschakeld als de rijsnelheid
toeneemt.
Werkingsvoorwaarden van de Active
Cornering Assist
Het systeem werkt wanneer het
volgende zich voordoet.
• De TRC/VSC kan in werking treden
• De bestuurder probeert tijdens het
rijden in een bocht te accelereren
• Het systeem signaleert dat de auto
naar de buitenkant van de bocht
uitwijkt
• Het rempedaal wordt losgelaten
Voorwaarden voor werking
noodstopsignaal
Als aan de volgende voorwaarden wordt
voldaan, werkt het noodstopsignaal:
• De alarmknipperlichten zijn uit
• De werkelijke rijsnelheid is hoger dan
55 km/h
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het om
een noodstop gaat.
Automatisch uitschakelen van
noodstopsignaal
Het noodstopsignaal wordt in de
volgende situaties uitgeschakeld:
• De alarmknipperlichten worden
ingeschakeld
• Het systeem oordeelt op basis van de
deceleratie van de auto dat het niet
om een noodstop gaat
Als er een melding over de AWD
verschijnt op het
multi-informatiedisplay
Voer de volgende handelingen uit.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
268
Page 271 of 498

• “AWD System Over-heated Switching
to 2WD Mode.” (AWD-systeem
oververhit, overschakelen naar
2WD-modus) AWD-systeem wordt te
heet. Zet de auto op een veilige plaats
stil terwijl het hybridesysteem in
werking is.
*Als de melding na een
tijdje verdwijnt, is er geen probleem.
Als de melding niet verdwijnt, laat dan
de auto direct nakijken door uw
Toyota-dealer.
• “AWD System Over-heated 2WD
Mode Engaged” (AWD-systeem
oververhit. 2WD-modus
ingeschakeld) Ten gevolge van
oververhitting is het AWD-systeem
tijdelijk uitgeschakeld en is
overgeschakeld op
voorwielaandrijving. Zet de auto op
een veilige plaats stil terwijl het
hybridesysteem in werking is.
*Als de
melding na een tijdje verdwijnt, wordt
het AWD-systeem automatisch weer
ingeschakeld. Als de melding niet
verdwijnt, laat dan de auto direct
nakijken door uw Toyota-dealer.
• “AWD system Malfunction 2WD Mode
Engaged Visit Your Dealer.” (Storing
AWD-systeem, 2WD-modus
ingeschakeld. Ga naar uw dealer) Er is
een storing opgetreden in het
AWD-systeem. Laat de auto direct
nakijken door uw Toyota-dealer.
*Schakel na het tot stilstand brengen
van de auto het hybridesysteem niet uit
zolang de melding nog weergegeven
wordt.
Weergave status AWD-werking
Informatie over de AWD-werking kan
worden weergegeven op het centrale
display. De getoonde afbeelding dient
slechts als voorbeeld en verschilt
mogelijk van het werkelijke beeld op het
centrale display. Weergave
koppelverdeling: Geeft de status van de
aandrijving van elk wiel weer in
6 stappen van 0 tot 5.De getoonde afbeelding dient slechts als
voorbeeld en verschilt mogelijk van het
werkelijke beeld op het
multi-informatiedisplay.
Weergeven van informatie over de
AWD-werking op het centrale display
1. Selecteer
in het hoofdmenu.
2. Selecteer [All wheel drive]
(vierwielaandrijving).
Werkingsvoorwaarden Secondary
Collision Brake
Het systeem werkt als de airbagsensor
een aanrijding signaleert terwijl de auto
in beweging is. Het systeem werkt echter
niet wanneer onderdelen beschadigd zijn.
Automatisch uitschakelen Secondary
Collision Brake
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld in een van de volgende
situaties.
• De rijsnelheid daalt tot ongeveer
0 km/h
• Er verstrijkt een bepaalde tijd tijdens
de werking
• Het gaspedaal wordt flink ingetrapt.
WAARSCHUWING!
Het ABS werkt niet effectief als
• De maximale grip van de banden
overschreden wordt (bijvoorbeeld
versleten banden op een weg die
bedekt is met sneeuw).
• Er sprake is van aquaplaning bij hoge
snelheid op een nat of glad wegdek.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
269
4
Rijden
Page 308 of 498

Status werkingsindicator
Werkingsindicator
Status
Oplaadvak Centraal display
Uit Uit De draadloze lader staat uit
Groen (brandt) GrijsStand-by (laden is mogelijk)
Laden is voltooid
*
Oranje (brandt) BlauwEr is een draagbaar apparaat op het laad-
gebied geplaatst (het draagbare apparaat
wordt geïdentificeerd)
Bezig met laden
*Afhankelijk van het draagbare apparaat blijft de werkingsindicator mogelijk (oranje)
branden nadat het laden is voltooid.
De draadloze lader werkt niet goed.
Hieronder wordt uitgelegd wat u moet doen als de draadloze lader in bepaalde situaties
niet goed werkt.
Werkingsindicator
Vermoedelijke oorzaak/Wat u moet doen
OplaadvakCentraal display
(alleen type A)
Oranje (knippert met
intervallen van een
seconde)GrijsFout in communicatie tussen auto en
draadloze lader
→Als het hybridesysteem in werking is,
schakel dit dan uit en vervolgens weer in.
Als het contact in stand ACC staat, start
dan het hybridesysteem.
Groen (knippert met
intervallen van een
seconde)VerdwijntStoring in de communicatie tussen de
draadloze lader en het multimediasys-
teem
→Als het hybridesysteem in werking is,
schakel dit dan uit en vervolgens weer in.
Groen (brandt) BlauwHet Smart entry-systeem met startknop
signaleert de sleutel
→Wacht tot de signalering van de sleutel
is voltooid.
Oranje (blijft met re-
gelmatige intervallen
3 keer knipperen)GrijsSignalering vreemde voorwerpen:
Er bevindt zich een metalen voorwerp in
het laadgebied, en dus treedt de beveili-
ging tegen oververhitting van de laad-
spoel in werking
→Verwijder het vreemde voorwerp van
het laadgebied.
Onjuiste plaatsing draagbaar apparaat:
→De laadspoel in het draagbare apparaat
bevindt zich buiten het laadgebied, en
dus treedt de beveiliging tegen overver-
hitting van de laadspoel in werking
5.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur
306
Page 309 of 498

Werkingsindicator
Vermoedelijke oorzaak/Wat u moet doen
OplaadvakCentraal display
(alleen type A)
Oranje (blijft met re-
gelmatige intervallen
4 keer knipperen)GrijsDe draadloze lader wordt voor de veilig-
heid uitgeschakeld wanneer de tempera-
tuur in de draadloze lader de ingestelde
waarde overschrijdt.
→Stop het laden, verwijder het draag-
bare apparaat uit het oplaadvak en wacht
tot de temperatuur is gedaald voordat u
de draadloze lader weer gebruikt.
De draadloze lader kan worden bediend als
Het contact in stand ACC of AAN staat.
Draagbare apparaten die kunnen
worden geladen
• Draagbare apparaten die compatibel
zijn met de Qi draadloze-
laadstandaard kunnen worden
geladen met de draadloze lader.
Compatibiliteit met alle apparaten die
aan de Qi draadloze-laadstandaard
voldoen is echter niet gegarandeerd.
• De draadloze lader is ontworpen voor
het leveren van een laag vermogen
(5 W of lager) aan een mobiele
telefoon, smartphone of ander
draagbaar apparaat.
• Type A: Het niet in acht nemen van dit
advies kan brand tot gevolg hebben.
De volgende draagbare apparaten
kunnen echter worden geladen met
meer dan 5 W.
– iPhone's met 7,5 W laadvermogen
kunnen met maximaal 7,5 W worden
geladen.
– Apparatuur die voldoet aan versie
1.2.4 van de WPC-specificatie
(Extended Power profile) kan met
maximaal 10 W worden opgeladen.Wanneer er een hoesje om het
draagbare apparaat zit of wanneer er
een accessoire aan is bevestigd
Laad het draagbare apparaat niet
wanneer er een hoesje om het draagbare
apparaat zit of wanneer er een accessoire
aan is bevestigd die niet Qi-compatibel
is. Afhankelijk van het type hoesje (ook
bij sommige door de fabrikant van het
apparaat geleverde hoesjes) en/of
accessoire kan het zijn dat het laden van
het draagbare apparaat niet mogelijk is.
Als het draagbare apparaat op het
laadgebied is geplaatst en niet wordt
geladen, verwijder dan het hoesje en/of
het accessoire.
Voorzorgsmaatregelen bij laden
• Als de elektronische sleutel niet in het
interieur kan worden gesignaleerd,
kan er niet worden geladen. Wanneer
een portier wordt geopend en
gesloten, wordt het laden mogelijk
tijdelijk onderbroken.
• Tijdens het laden worden de draadloze
lader en het draagbare apparaat
warm. Dit duidt niet op een storing.
Wanneer een draagbaar apparaat
tijdens het laden warm wordt en het
laden stopt als gevolg van de
beschermingsfunctie van het
draagbare apparaat, wacht dan tot het
draagbare apparaat is afgekoeld en
laad dan opnieuw. Mogelijk treedt de
ventilator in werking om de
temperatuur in de draadloze lader te
verlagen. Dit duidt echter niet op een
storing.
5.4 Gebruik van de overige voorzieningen in het interieur
307
5
Voorzieningen in het interieur
Page 322 of 498

Onderwerp Benodigdheden
Koelvloei- stofniveaumotor/vermogensre-geleenheid( →blz. 325)
■ Toyota Super Long Life Coolant of eengelijkwaardigehoogwaardigekoelvloeistof op basisvan ethyleenglycol enorganische zuren,zonder silicaat, amine,nitriet en boraat.Toyota Super LongLife koelvloeistof isvoorgemixt met 50%koelvloeistof en 50%gedestilleerd water. ■ Trechter (uitsluitend voor het bijvullen vankoelvloeistof )
Motoroliepeil ( →blz. 323)
■ Originele Toyota-motorolie ofgelijkwaardig ■ Doek of poetspapier ■ Trechter (uitsluitend voor het bijvullen vanmotorolie)
Zekeringen ( →blz. 348)
■ Zekering met dezelfde stroomsterkte als deoorspronkelijkezekering
Ventilatieope- ning batte-rijpakket(tractiebatte-rij)( →blz. 344)
■ Stofzuiger, enz. ■ Kruiskopschroe- vendraaier
Lampen ( →blz. 350)
■ Lamp met hetzelfde nummer en vermogenals hetoorspronkelijkeexemplaar ■ Kruiskopschroeven ■ Sleufkopschroeven ■ Sleutel
Radiateur en condensor( →blz. 326) —
Bandenspan- ning( →blz. 339)
■ Bandenspannings ■ Compressor
Onderwerp Benodigdheden
Ruitensproei- ervloeistof( →blz. 326)
■ Water of ruitensproeiervloeistofmet antivries (voorgebruik onderwinterseomstandigheden) ■ Trechter (uitsluitend voor het bijvullen vanruitensproeiervloeistof )
WAARSCHUWING!
In de motorruimte bevinden zich allerlei mechanismen en vloeistoffendie plotseling in beweging kunnenkomen, heet kunnen worden ofelektrisch geladen kunnen worden.Neem onderstaandevoorzorgsmaatregelen in acht omdodelijk of ernstig letsel te voorkomen.
Tijdens werkzaamheden in de motorruimte• Controleer of ACCESSORY (standACC) of IGNITION ON (contact AAN)niet op het multi-informatiedisplaywordt weergegeven en hetcontrolelampje READY uit is.• Raak de motor, devermogensregeleenheid, deradiateur, het uitlaatspruitstuk, enz.niet direct na het rijden aan,aangezien deze onderdelen heetkunnen zijn. De olie en anderevloeistoffen kunnen ook heet zijn.• Laat geen brandbare voorwerpen,zoals een stuk papier of een doek,achter in de motorruimte.• Rook niet, veroorzaak geen vonkenen voorkom open vuur in de buurtvan brandstof. Brandstofdampen zijnlicht ontvlambaar.• Wees voorzichtig, want remvloeistofis gevaarlijk voor uw handen en ogenen kan gelakte oppervlakkenbeschadigen. Als u remvloeistof opuw handen of in uw ogen krijgt, spoelze dan onmiddellijk met schoonwater. Raadpleeg een arts als u lastblijft houden.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
320
draaierdraaier
meter
Page 328 of 498

ADop reservoir
BFULL-streepje
CLOW-streepje
Als het niveau zich op of onder het
LOW-streepje bevindt, moet
koelvloeistof worden bijgevuld tot
aan het FULL-streepje. (→Blz. 399)
Selectie van koelvloeistof
Gebruik alleen Toyota Super Long Life
Coolant of een gelijkwaardig product.
Toyota Super Long Life Coolant is een
mengsel van 50% koelvloeistof en 50%
gedemineraliseerd water.
(Minimumtemperatuur: -35°C)
Neem voor meer informatie over
koelvloeistof contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige.
Als het koelvloeistofniveau korte tijd na
het bijvullen weer is gezakt
Controleer de radiateur, de slangen, de
doppen van de koelvloeistofreservoirs, de
aftapkraan en de waterpomp. Als u geen
lek kunt vinden, laat dan een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde
en uitgeruste deskundige de druk op de
dop nakijken en controleren op lekkages
in het koelsysteem.
WAARSCHUWING!
Wanneer het hybridesysteem heet is
Verwijder de dop van het koelvloeistofre-
servoir van de motor/vermogensrege-
leenheid en de radiateurdop niet.
Als het koelsysteem nog onder druk
staat, kan hete koelvloeistof uit de
vulopening spuiten als de dop wordt
verwijderd en brandwonden of ander
ernstig letsel veroorzaken.
OPMERKING
Bij het bijvullen van koelvloeistof
Gebruik geen onverdunde antivries of
alleen water. Een goede mengverhouding
van water en antivries zorgt voor een
goede smering, corrosiebescherming en
koeling. Lees altijd de informatie op het
etiket van de antivries of koelvloeistof.
Als u koelvloeistof morst
Verwijder de koelvloeistof met veel
water om te voorkomen dat het de lak of
onderdelen aantast.
Controle van radiateur en condensor
Controleer de radiateur en de condensor en
verwijder eventueel vuil. Als een van boven-
staande onderdelen erg vuil is of als u niet
zeker bent van de staat ervan, laat dan uw
auto nakijken door een erkende
Toyota-dealer of hersteller/reparateur of
een andere naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
WAARSCHUWING!
Wanneer het hybridesysteem heet is
Raak om brandwonden te voorkomen
de radiateur en de condensor niet aan,
aangezien deze heet kunnen zijn.
Ruitensproeiervloeistof
Als een sproeier niet werkt of een waar-
schuwingsmelding wordt weergegeven
op het multi-informatiedisplay, is het
sproeierreservoir mogelijk leeg. Vul
ruitensproeiervloeistof bij.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
326
Page 333 of 498

WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Gebruik geen banden van verschillende merken, types ofprofielen. Gebruik ook geen bandenmet duidelijk verschillendeslijtagepatronen door elkaar.• Gebruik uitsluitend de door Toyotavoorgeschreven bandenmaat.• Gebruik geen verschillende soortenbanden (radiaalbanden,gordelbanden met diagonaalkarkasen diagonaalbanden) door elkaar.• Gebruik geen zomer-, all-season- enwinterbanden door elkaar.• Gebruik nooit banden onder uw autodie zijn gebruikt onder een andereauto. Door het gebruik van bandenwaarvan het verleden onbekend is,loopt u extra risico.• Auto's met een compact reservewiel:Rijd niet met een aanhangwagen alseen compact reservewiel isgemonteerd.
OPMERKING
Rijden over onverharde wegen
Wees extra voorzichtig bij het rijden over onverharde wegen en wegen metkuilen. Dergelijke omstandighedenhebben mogelijk een verlaging van debandenspanning tot gevolg, waardoorde verende werking van de bandenvermindert. Bovendien kunnen debanden zelf en de velgen en carrosseriebeschadigd raken bij het rijden overonverharde wegen.
Als tijdens het rijden in elke band een te lage bandenspanning ontstaat
Rijd niet verder als de bandenspanning te laag is, anders kunnen de bandenen/of velgen ernstig beschadigd raken.
Wisselen van banden
Wissel de banden zoals aangegeven in de afbeelding.
Auto's met een compact reservewiel
AVoor
Auto's met een volwaardig reservewiel
AVoor
Toyota beveelt aan om de banden ongeveer elke 5.000 km van plaats tewisselen om een gelijkmatigslijtagepatroon en een langerelevensduur van de banden te verkrijgen.
Vergeet niet na het wisselen van de bandenhet bandenspanningswaarschuwings-systeem te initialiseren.
Bandenspanningswaarschuwingssysteem
Uw auto is uitgerust met een banden- spanningswaarschuwingssysteem datgebruikmaakt van bandenspannings-sensoren en -zenders om een lagebandenspanning te signaleren voordatdeze tot problemen leidt.
• De door het bandenspanningswaarschuwingssysteemgesignaleerde bandenspanning kanop het multi-informatiedisplayworden weergegeven. ( →Blz. 82, blz. 90)
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
331
6
Onderhoud en verzorging
Page 334 of 498

De getoonde afbeelding dient slechts
als voorbeeld en verschilt mogelijk
van het werkelijke beeld op het
multi-informatiedisplay.
7 inch display
12,3 inch display
•
Als de bandenspanning onder een bepa-
alde waarde komt, wordt de bestuurder
gewaarschuwd door middel van een
melding op het scherm en een
waarschuwingslampje. ( →
Blz. 368)
De getoonde afbeelding dient slechts als
voorbeeld en verschilt mogelijk van het
werkelijke beeld op het
multi-informatiedisplay.
7 inch display 12,3 inch display
Periodieke controle van de
bandenspanning
Het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
vervangt de periodieke controle van de
bandenspanning niet. Controleer daarom
ook zelf regelmatig de bandenspanning.
Situaties waarin het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed werkt
• Onder de volgende omstandigheden
werkt het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem mogelijk niet goed.– Als er niet-originele Toyota-velgen zijn gemonteerd.
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet overeenkomt
met de OE-specificaties (Original
Equipment).
– Er is een band vervangen door een exemplaar dat niet de
voorgeschreven maat heeft.
–
Er zijn sneeuwkettingen gemonteerd.– Er is een run-flat band met ondersteunende ring gemonteerd.
– Als de ruiten zijn voorzien van een coating die de ontvangst van de
radiografische signalen nadelig
beïnvloedt.
– Als de auto bedekt is met sneeuw of ijs, vooral bij de wielen of de
wielkasten.
– Als de bandenspanning aanzienlijk hoger is dan de voorgeschreven
waarde.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
332
Page 336 of 498

OPMERKING(Vervolg)
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het repareren of
vervangen van de band de
bandenspanningssensor en -zender.
(→Blz. 333)
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem moet worden geïnitialiseerd
onder de volgende omstandigheden:
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning (bijvoorbeeld omdat
u de rijsnelheid aanzienlijk gaat
veranderen).
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.• Bij het wisselen van wielen.
• Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerd. (→Blz. 336)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
7 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 411)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Zet het contact AAN.
4. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
en
houd vervolgensingedrukt.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Set
Pressure” (stel bandenspanning in) en
houd vervolgens
ingedrukt.
12,3 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
334