ESP TOYOTA HIGHLANDER 2023 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: TOYOTA, Model Year: 2023, Model line: HIGHLANDER, Model: TOYOTA HIGHLANDER 2023Pages: 498, PDF Size: 69.85 MB
Page 188 of 498

2.De parkeerlichten voor,
achterlichten, kentekenplaat- en
dashboardverlichting gaan branden.
3.
De koplampen en alle hierboven
genoemde lichten gaan branden.
Dagrijverlichting
Om uw auto overdag beter zichtbaar te
maken voor andere weggebruikers, wordt
de dagrijverlichting automatisch
ingeschakeld als het hybridesysteem
wordt gestart en de parkeerrem wordt
gedeactiveerd met de lichtschakelaar in
de stand
. (Brandt helderder dan de
parkeerlichten voor.) Dagrijverlichting is
niet ontworpen voor gebruik in het
donker.
Sensor koplampregeling
De werking van de sensor kan in
negatieve zin beïnvloed worden als er iets
over de sensor heen geplaatst wordt of
als er iets op de ruit wordt aangebracht
waardoor de sensor wordt afgeschermd.
Hierdoor kan de sensor niet op de juiste
manier de hoeveelheid omgevingslicht
signaleren, waardoor het automatische
koplampsysteem mogelijk onjuist
functioneert.
Automatisch uitschakelsysteem
verlichting
• Wanneer de lichtschakelaar in stand
ofstaat: De koplampen en
mistlampen voor worden automatisch
uitgeschakeld wanneer het contact in
stand ACC of UIT wordt gezet.• Wanneer de lichtschakelaar in stand
staat: De koplampen en alle
verlichting worden automatisch
uitgeschakeld als het contact in stand
ACC of UIT wordt gezet.
Zet, om de verlichting weer in te
schakelen, het contact AAN of zet de
lichtschakelaar eenmaal in de stand
en daarna weer in de standof.
Energiebesparende functie 12V-accu
Om te voorkomen dat de 12V-accu van
de auto ontladen raakt wanneer de
lichtschakelaar in de stand
ofstaat terwijl het contact UIT wordt gezet,
schakelt de energiebesparende functie
van de 12V-accu alle verlichting na
ongeveer 20 minuten automatisch uit.
Wanneer het contact AAN wordt gezet,
wordt de energiebesparende functie van
de 12V-accu uitgeschakeld. Onder de
volgende omstandigheden wordt de
energiebesparende functie van de
12V-accu eenmaal uitgeschakeld en
vervolgens weer geactiveerd. Alle
verlichting gaat 20 minuten nadat de
energiebesparende functie van de
12V-accu weer is geactiveerd
automatisch uit:
• Wanneer de lichtschakelaar wordt
bediend
• Wanneer een portier wordt geopend
of gesloten
Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 415)
OPMERKING
Voorkomen van ontlading van de
12V-accu
Laat de verlichting niet langer
ingeschakeld dan noodzakelijk is als het
hybridesysteem niet is ingeschakeld.
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
186
Page 195 of 498

voorportier wordt geopend wanneer
stand AUTO is geselecteerd en de
ruitenwissers voor werken, wordt de
werking van de ruitenwissers voor
onderbroken om te voorkomen dat
iemand die uit-of instapt natgespetterd
wordt. Als het voorportier wordt
gesloten, wordt de werking van de
ruitenwissers hervat.
WAARSCHUWING!
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van de ruitenwissers in
de stand AUTO
De ruitenwissers voor kunnen
onverwacht in werking treden als de
sensor wordt aangeraakt of als de
voorruit aan trillingen wordt
blootgesteld terwijl de ruitenwissers in
de stand AUTO staan. Let erop dat
bijvoorbeeld uw vingers niet bekneld
raken als de ruitenwissers in werking
treden.
Waarschuwing met betrekking tot
het gebruik van
ruitensproeiervloeistof
Gebruik bij koud weer de
ruitensproeiervloeistof pas wanneer de
voorruit warm is. De vloeistof kan
anders op de voorruit bevriezen en zo
het zicht belemmeren. Dit kan leiden
tot een ongeval met dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg.
OPMERKING
Als het sproeierreservoir leeg is
Druk niet constant op de schakelaar,
aangezien de sproeierpomp oververhit
kan raken.
Wanneer een sproeier verstopt raakt
Neem in dit geval contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Probeer als een sproeierkop
verstopt is geraakt deze niet schoon te
OPMERKING(Vervolg)
maken met een naald of iets dergelijks.
Anders kan de sproeierkop beschadigd
raken.
4.3.5 Ruitenwisser en -sproeier
achter
OPMERKING
Als de achterruit droog is
Gebruik de ruitenwisser niet als de
achterruit droog is omdat de achterruit
hierdoor beschadigd kan raken.
Bedienen van de ruitenwisserhendel
Door de schakelaar
te bedienen
werkt de achterruitenwisser als volgt:
1.
Uit
2.
Intervalwerking
3.
Normale werking
4.3 Bedienen van verlichting en ruitenwissers
193
4
Rijden
Page 239 of 498

Persoonlijke voorkeursinstellingen
Bepaalde functies kunnen worden
aangepast aan de persoonlijke voorkeur.
(→Blz. 415)
WAARSCHUWING!
Ervoor zorgen dat het systeem goed
werkt
Er zijn Blind Spot Monitor-sensoren
geplaatst in respectievelijk de linker-
en rechterzijde van de achterbumper.
Houd u aan het volgende om ervoor te
zorgen dat de Blind Spot Monitor goed
werkt.
• Houd de sensoren en de omgeving
ervan op de achterbumper te allen
tijde schoon.
Als een sensor of de omgeving ervan op
de achterbumper vuil is of bedekt is
met sneeuw, werkt de Blind Spot
Monitor mogelijk niet en wordt er een
waarschuwingsmelding (→
blz. 236)
weergegeven. Veeg in dat geval het
vuil of de sneeuw weg en rijd gedu-
rende ongeveer 10 minuten met de
auto terwijl aan de bedrijfscondities
voor de BSM-functie (→blz. 239)
wordt voldaan. Laat de auto nakijken
door een erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige wanneer de
waarschuwingsmelding niet
verdwijnt.
•Bevestig geen accessoires,
(doorzichtige) stickers, aluminium
tape, enz. op een sensor of het
omliggende gebied op de
achterbumper.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Stel de sensor en de omgeving ervan
op de achterbumper niet bloot aan
krachtige schokken. Als een sensor
ook maar iets wordt verplaatst,
werkt het systeem mogelijk niet
goed meer en worden auto's
mogelijk niet meer correct
gesignaleerd. Laat in de volgende
gevallen uw auto nakijken door een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere
naar behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige.
– Een sensor of de omgeving ervan is
blootgesteld aan krachtige
schokken.
– Als er krassen op of deuken in de
omgeving van de sensor aanwezig
zijn of als een deel van de sensoren
is losgekomen.
• Neem de sensor niet uit elkaar.
• Breng geen wijzigingen aan de sensor
of de omgeving ervan op de
achterbumper aan.
• Neem contact op met een erkende
Toyota-dealer of hersteller/
reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en
uitgeruste deskundige als een sensor
of de achterbumper moet worden
verwijderd/geplaatst of vervangen.
• Breng geen andere kleur lak dan een
officiële Toyota-kleur aan op de
achterbumper.
In-/uitschakelen van de Blind Spot
Monitor
De Blind Spot Monitor
kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld viavan
het multi-informatiedisplay. (→Blz. 415)
Wanneer de BSM-functie wordt
uitgeschakeld, gaat het controlelampje
BSM OFF branden. (Telkens wanneer het
contact UIT en weer AAN wordt gezet,
wordt de Blind Spot Monitor automatisch
ingeschakeld.)
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
237
4
Rijden
Page 255 of 498

• Wanneer de parkeerplaats uitkijkt op
een straat en er auto's over die straat
rijden
•
Wanneer de afstand tussen uw auto en
metalen objecten, zoals een vangrail,
wand, verkeersbord of geparkeerde
auto, die mogelijk elektrische golven
richting de achterzijde van de auto
reflecteren, kort is
• Als er uitrusting die een sensor kan
hinderen, zoals een sleepoog,
bumperbeschermer (een extra
beschermstrip, enz.), fietsendrager of
sneeuwploeg, is geplaatst
• Wanneer een voertuig uw auto van
opzij passeert• Wanneer een gesignaleerde
naderende auto een bocht maakt
•
Als er zich ronddraaiende objecten, zoals
een ventilator van een airco-unit, in de
buurt van de auto bevinden
• Als er water op de achterbumper spat
of gespoten wordt, bijvoorbeeld van
een sproeier
• In geval van bewegende objecten
(vlaggen, uitlaatgassen, grote
regendruppels of sneeuwvlokken,
plassen op het wegdek, enz.)
• Wanneer de afstand tussen uw auto
en een vangrail, muur, enz. die het
detectiegebied binnenkomt kort is
• Roosters en goten
• Wanneer een sensor of de omgeving
van een sensor zeer heet of koud is
• Als de wielophanging is gewijzigd of
als er een andere maat banden dan
voorgeschreven is gemonteerd
• Als de voorzijde van de auto omhoog
of omlaag staat door de belading van
de auto
4.5.9 PKSB (Parking Support
Brake)*
*Indien aanwezig
Het Parking Support Brake-systeem
bestaat uit de volgende functies die
werken bij rijden met een lage snelheid of
achteruitrijden, bijvoorbeeld bij het
parkeren. Wanneer het systeem oordeelt
dat de kans op een aanrijding met een
object groot is, wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder aan te
sporen om uit te wijken.
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
253
4
Rijden
Page 273 of 498

WAARSCHUWING!(Vervolg)
Omgaan met banden en wielophanging
Problemen met de banden of wijzigingen
aan de wielophanging hebben een
negatief effect op de ondersteunende
systemen en kunnen een storing
veroorzaken.
Voorzorgsmaatregelen met
betrekking tot Trailer Sway Control
Het Trailer Sway Control-systeem kan
het slingeren van de aanhangwagen
niet in alle gevallen verminderen.
Afhankelijk van diverse factoren,
waaronder de staat van de auto, de
aanhangwagen, het wegoppervlak en
de omgeving waarin wordt gereden,
kan het Trailer Sway Control-systeem
minder goed werken. Raadpleeg de
handleiding van uw aanhangwagen
voor meer informatie over het op de
juiste wijze trekken van uw
aanhangwagen.
Als de aanhangwagen slingert
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht. Het niet
in acht nemen van de
voorzorgsmaatregelen kan resulteren
in dodelijk of ernstig letsel.
•
Pak het stuurwiel stevig vast. Blijf
rechtuit sturen. Probeer de aanhang-
wagen niet onder controle te krijgen
door aan het stuurwiel te draaien.
•Laat het gaspedaal onmiddellijk maar
zeer geleidelijk los om snelheid te min-
deren. Ga niet harder rijden. Rem niet.
Als u geen extreme correcties uitvoert
met sturen of remmen, zullen uw auto
en de aanhangwagen zich stabiliseren.
(→Blz. 168)
Secondary Collision Brake
Vertrouw niet uitsluitend op de
Secondary Collision Brake. Dit systeem
is ontworpen om te helpen de kans op
verdere schade ten gevolge van een
tweede aanrijding te verkleinen, maar
het effect is afhankelijk van diverse
WAARSCHUWING!(Vervolg)
omstandigheden. Te veel vertrouwen
op het systeem kan dodelijk of ernstig
letsel tot gevolg hebben.
4.6 Rijtips
4.6.1 Tips voor rijden met een
hybrideauto
Besteed aandacht aan de volgende punten
om zuinig en milieuvriendelijk te rijden:
Gebruik van de ECO-rijmodus
Bij gebruik van de ECO-rijmodus kan het
koppel dat correspondeert met de mate
waarin het gaspedaal wordt ingetrapt
geleidelijker worden afgegeven dan onder
normale omstandigheden. Bovendien wordt
de werking van de airconditioning
(verwarmen/ koelen) geminimaliseerd zodat
er minder brandstof verbruikt wordt.
(→
Blz. 262)
Gebruik van de
hybridesysteemindicator
Milieubewust rijden is mogelijk door de
hybridesysteemindicator binnen de
Eco-zone te houden. (→Blz. 75)
Bedienen van de selectiehendel
Zet de selectiehendel in stand D als u moet
wachten bij een verkeerslicht of als u in druk
verkeer rijdt. Zet de selectiehendel in stand
P als de auto geparkeerd staat. Als u stand N
gebruikt, is er geen positief effect op het
brandstofverbruik. In stand N werkt de
benzinemotor, maar kan er geen elektriciteit
worden opgewekt. Ook bij gebruik van de
airconditioning, enz. wordt het vermogen
van het batterijpakket (tractiebatterij)
verbruikt.
Bedienen van het gaspedaal/rempedaal
• Rijd zo vloeiend mogelijk. Voorkom
onnodig snel accelereren en hard
remmen. Wanneer geleidelijk wordt
geaccelereerd en gedecelereerd,
worden de voordelen van de
4.5 Gebruik van de ondersteunende systemen
271
4
Rijden
Page 278 of 498

• Rijd alleen in gebieden waar
off-road-auto's mogen rijden.
• Respecteer particulier eigendom.
Vraag toestemming aan de eigenaar
voordat u een privéterrein betreedt.
• Betreed geen afgesloten gebieden.
Respecteer hekken, afsluitingen en
borden die u de toegang ontzeggen.
• Blijf op de gebaande paden. Pas, als
het nat is, uw rijtechniek aan of ga
langzamer rijden om schade aan het
terrein te voorkomen.
WAARSCHUWING!
Voorzorgsmaatregelen voor
terreinrijden
Let altijd op de volgende
waarschuwingen om het risico op
dodelijk of ernstig letsel en schade aan
uw auto te voorkomen:
• Rijd voorzichtig bij terreinrijden.
Neem geen onnodige risico's door op
gevaarlijke plaatsen te rijden.
• Pak de spaken van het stuurwiel niet
vast als u door terrein rijdt. Een
plotselinge hobbel kan het stuurwiel
verdraaien en uw handen
verwonden. Houd beide handen en
vooral de duimen op de buitenkant
van de stuurwielrand.
• Controleer altijd de werking van de
remmen direct na het rijden door
zand, modder, water of sneeuw.
• Controleer na het rijden door lang
gras, modder, zand, riviertjes, over
stenen, enz. of er geen gras, takken,
papier, doeken, stenen, zand, enz. aan
de onderkant is blijven hangen of
vastzit. Verwijder dergelijke
onregelmatigheden van de
onderkant van de auto. Als met de
auto wordt gereden terwijl deze
materialen onder de auto vastzitten
of blijven hangen, kan de auto kapot
gaan of kan er brand ontstaan.
WAARSCHUWING!(Vervolg)
• Als u over onverharde wegen of door
ruw terrein rijdt, rijd dan niet met
hoge snelheid, spring niet met de
auto, maak geen scherpe bochten,
raak geen voorwerpen, enz. Dit kan
ervoor zorgen dat u de controle over
de auto verliest of over de kop slaat,
waardoor dodelijk of ernstig letsel
kan ontstaan. Bovendien bestaat dan
de kans dat er kostbare schade
ontstaat aan de wielophanging en
het chassis van de auto.
OPMERKING
Voorkomen van waterschade
Neem alle veiligheidsmaatregelen in
acht om er zeker van te zijn dat er geen
waterschade aan het batterijpakket
(tractiebatterij), het hybridesysteem of
andere onderdelen ontstaat.
• Water in de motorruimte kan ernstige
schade aan het hybridesysteem
veroorzaken. Water in het interieur
kan kortsluiting veroorzaken in het
batterijpakket (tractiebatterij) dat
zich onder de achterstoelen bevindt.
• Water dat in de hybridetransmissie
komt, beschadigt de transmissie. Het
controlelampje kan gaan branden en
er kan mogelijk niet met de auto
gereden worden.
• Water kan het vet van de wiellagers
spoelen, roestvorming veroorzaken en
zorgen voor storingen. Het water kan
in de transmissie terechtkomen,
waardoor de smerende
eigenschappen van de olie afnemen.
Tijdens het rijden door water
Indien u door water wilt rijden,
bijvoorbeeld bij het oversteken van een
beekje, controleer dan eerst de diepte
van het water, de bodemgesteldheid en
de toegankelijkheid van de oever aan de
overzijde. Rijd langzaam en vermijd diep
water.
4.6 Rijtips
276
Page 329 of 498

WAARSCHUWING!
Bij het bijvullen van
ruitensproeiervloeistof
Vul geen ruitensproeiervloeistof bij als
het hybridesysteem warm is of nog
werkt. Ruitensproeiervloeistof bevat
alcohol en kan vlam vatten als het
bijvoorbeeld op hete motoronderdelen
wordt gemorst.
OPMERKING
Vul het reservoir uitsluitend met
ruitensproeiervloeistof
Gebruik geen zeepsop of motorantivries
in plaats van ruitensproeiervloeistof.
Wanneer u dit wel doet, kan de lak van
uw auto worden aangetast en de pomp
beschadigd raken, waardoor er geen
ruitensproeiervloeistof meer kan
worden gesproeid.
Verdunnen van
ruitensproeiervloeistof
Verdun ruitensproeiervloeistof indien
nodig met water.
Raadpleeg de op het etiket van de
ruitensproeiervloeistoffles aangegeven
temperaturen voor de juiste
mengverhouding.
6.3.5 12V-accu
Plaats
De 12V-accu bevindt zich aan de
rechterzijde van de bagageruimte.Vóór het verwijderen van de afdekkap
van de 12V-accu
Open de afdekplaat.
Verwijderen van de afdekkap van de
12V-accu
Maak de 8 klauwen los en til de afdekplaat
aan de zijkant omhoog om hem te
verwijderen.
Exterieur
Controleer de 12V-accu op
gecorrodeerde en loszittende klemmen,
scheuren en een loszittende klembeugel.
AAccupolen
BKlembeugel
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
327
6
Onderhoud en verzorging
Page 336 of 498

OPMERKING(Vervolg)
deskundige omdat de
bandenspanningssensoren en
-zenders beschadigd kunnen raken als
er niet voorzichtig mee wordt
omgegaan.
• Vergeet niet de dopjes weer op de
ventielen aan te brengen. Als de
ventieldopjes niet geplaatst worden,
dan kan er water in de
bandenspanningssensoren
terechtkomen en kunnen ze vast gaan
zitten.
• Vervang ventieldopjes alleen door het
voorgeschreven type ventieldopje.
Anders kunnen de dopjes vast komen
te zitten.
Voorkomen van schade aan de
bandenspanningssensoren en
-zenders
Als een band is gerepareerd met
bandenreparatievloeistof, werken de
bandenspanningssensor en -zender
mogelijk niet goed. Neem wanneer
bandenreparatievloeistof is gebruikt zo
snel mogelijk contact op met een
erkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige. Vervang bij het repareren of
vervangen van de band de
bandenspanningssensor en -zender.
(→Blz. 333)
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Het bandenspanningswaarschuwings-
systeem moet worden geïnitialiseerd
onder de volgende omstandigheden:
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning (bijvoorbeeld omdat
u de rijsnelheid aanzienlijk gaat
veranderen).
• Bij het wijzigen van de
bandenspanning omdat er een andere
bandenmaat gemonteerd is.• Bij het wisselen van wielen.
• Nadat de identificatiecodes zijn
geregistreerd. (→Blz. 336)
Als het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
wordt geïnitialiseerd, wordt de actuele
bandenspanning als referentiespanning
beschouwd.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
7 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 411)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Zet het contact AAN.
4. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
en
houd vervolgensingedrukt.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Set
Pressure” (stel bandenspanning in) en
houd vervolgens
ingedrukt.
12,3 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
334
Page 337 of 498

Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 411)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Zet het contact AAN.
4. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.
5. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer
en
houd vervolgensingedrukt.
6. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer TPWS
en druk vervolgens op
.
7. Druk op
ofvan de
bedieningstoetsen van het
instrumentenpaneel, selecteer “Set
Pressure” (stel bandenspanning in) en
houd vervolgens
ingedrukt.
“Setting TPWS” (instellen TPWS) wordt
weergegeven op het multi-
informatiedisplay en het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning knippert 3 keer.
Wanneer de melding verdwijnt, is de
initialisatie voltooid.
Er wordt een melding weergegeven op
het multi-informatiedisplay. Ook wordt
“--” weergegeven voor de
bandenspanning van elke band op het
multi-informatiedisplay terwijl het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
de positie van de band bepaalt.
Rijd met een snelheid van ongeveer
40 km/h of hoger gedurende 10 tot
30 minuten tot de bandenspanning van
elke band op het multi-informatiedisplay
wordt weergegeven.Als de initialisatie is voltooid, wordt de
bandenspanning van elke band
weergegeven op het
multi-informatiedisplay.
Zelfs als er niet wordt gereden met een
snelheid van ongeveer 40 km/h of hoger,
kan de initialisatie worden voltooid als er
gedurende langere tijde met de auto
wordt gereden. Parkeer de auto op een
veilige plaats gedurende ongeveer
20 minuten als de initialisatie na 1 uur of
langer rijden niet is voltooid en rijd
vervolgens nogmaals met de auto.
Initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Initialiseer de banden als de banden de
voorgeschreven spanning hebben.
Initialisatieprocedure
• Voer de initialisatie uit na het op
spanning brengen van de banden.
Zorg er daarnaast voor dat de banden
koud zijn bij de initialisatie en bij het
aanpassen van de bandenspanning.
• Als u het contact tijdens de
initialisatie per ongeluk UIT hebt
gezet, dan is het niet noodzakelijk de
initialisatie weer te starten, omdat de
initialisatie automatisch wordt
herstart wanneer het contact de
volgende keer AAN wordt gezet.
• Als u per ongeluk de initialisatie weer
start wanneer initialiseren niet nodig
is, breng de banden dan op de juiste
spanning wanneer ze koud zijn en voer
de initialisatie opnieuw uit.
• Als tijdens het bepalen van de positie
van elke band, waarbij de
bandenspanningen niet worden
weergegeven op het multi-
informatiedisplay, de spanning in een
band daalt, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning branden.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
335
6
Onderhoud en verzorging
Page 338 of 498

Als de initialisatie van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem niet voltooid is
Het voltooien van de initialisatie kan
langer duren als er met de auto over een
onverharde weg wordt gereden. Rijd bij
het uitvoeren van de initialisatie indien
mogelijk over een verharde weg.
Afhankelijk van de rijomgeving en de
conditie van de banden kan het
ongeveer 10 tot 30 minuten duren
totdat de initialisatie voltooid is. Rijd
nog een poosje door als de initialisatie
na ongeveer 10 tot 30 minuten nog niet
voltooid is.
Voer de volgende procedure uit als de
bandenspanning van elke band niet
wordt weergegeven als er ongeveer
1 uur met de auto gereden is.
• Parkeer de auto op een veilige plaats
gedurende ongeveer 20 minuten. Rijd
vervolgens rechtuit (met zo min
mogelijk bochten naar links en rechts)
met een snelheid van ten minste
ongeveer 40 km/h gedurende
ongeveer 10 tot 30 minuten.
In de volgende situaties wordt de
bandenspanning niet opgeslagen en
werkt het systeem niet goed. Voer de
initialisatie nogmaals uit.
• Als er tijdens de initialisatie achteruit
gereden wordt, worden de gegevens
tot dat punt gereset. Herhaal de
initialisatieprocedure in dat geval
vanaf het begin.
•
Als de resetknop van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem wordt bediend, gaat het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning niet 3 keer knipperen.
•Na het initialiseren knippert het
waarschuwingslampje lage
bandenspanning gedurende 1 minuut en
blijft het tijdens het rijden branden.
Als de bandenspanning van elke band
nog steeds niet wordt weergegeven, laat
dan de auto controleren door eenerkende Toyota-dealer of
hersteller/reparateur of een andere naar
behoren gekwalificeerde en uitgeruste
deskundige.
WAARSCHUWING!
Bij het initialiseren van het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem
Initialiseer het
bandenspanningswaarschuwingssysteem
niet voordat de banden op de
voorgeschreven spanning zijn
gebracht. Anders kan het voorkomen
dat het waarschuwingslampje voor de
lage bandenspanning niet gaat
branden terwijl de bandenspanning te
laag is, of wel gaat branden terwijl de
bandenspanning in orde is.
Registreren van identificatiecodes
Elke bandenspanningssensor en -zender
is voorzien van een unieke
identificatiecode. Bij het vervangen van
een bandenspanningssensor en -zender
is het noodzakelijk om de
identificatiecode te registreren. Ga als
volgt te werk bij het registreren van de
identificatiecodes:
7 inch display
1. Parkeer de auto op een veilige plaats
en zet het contact UIT.
Er kan niet worden geïnitialiseerd
wanneer de auto rijdt.
2. Breng de banden op de
voorgeschreven spanning bij koude
banden. (→Blz. 411)
Breng de banden op de
voorgeschreven spanning voor de
banden in koude toestand. Deze
spanning vormt de
referentiespanning voor het
bandenspanningswaarschuwings-
systeem.
3. Zet het contact AAN.
4. Selecteer
van het
multi-informatiedisplay.
6.3 Zelf uit te voeren onderhoud
336